ECLI:NL:RBOBR:2013:5875

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2013
Publicatiedatum
25 oktober 2013
Zaaknummer
01/839005-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige verkrachting en geweldpleging door twee mannen tegen 19-jarig slachtoffer in Turnhout en Eindhoven

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 oktober 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een mededader een 19-jarig slachtoffer heeft verkracht en geweld heeft gepleegd. De feiten vonden plaats op 1 januari 2012, toen het slachtoffer in Turnhout, België, werd vastgegrepen en in een auto werd gedwongen. Het slachtoffer werd meegenomen naar een woning in Eindhoven, waar zij gedurende enkele uren werd verkracht. De verdachten hebben geprobeerd sporen te wissen door het slachtoffer onder andere met een bijtende vloeistof te besproeien. De rechtbank heeft de bewijswaarde van DNA-mengprofielen en de interpretatie daarvan door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) uitvoerig besproken. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, omdat de rechter-commissarissen vragen hadden belet die de identiteit van een CIE-informant konden onthullen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 9 jaar op, met daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Het slachtoffer ontving een immateriële schadevergoeding van € 15.000 en materiële schadevergoeding werd ook toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de feiten zeer ernstig waren en dat de verdachte een gevaar voor de samenleving vormde, wat de maatregel van terbeschikkingstelling rechtvaardigde.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummers: 01/839005-12, 01/ 821139-12, 01830003-12 en 01/820186-12 (ter terechtzitting gevoegd)[verdachte]
Strafrecht
Datum uitspraak: 28 oktober 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1981],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
thans preventief gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 augustus 2012, 16 november 2012, 8 februari 2013, 26 april 2013, 19 juli 2013 en 11 en 14 oktober 2013.
Op de zitting van 8 februari 2013 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaken zijn aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 30 juli 2012 (01/839005-12) en 29 januari 2013 (01/821139-12, 01/830003-12 en 01/820186-12).
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
In de zaak met parketnummer 01/839005-12:
1.
hij
op of omstreeks 1 januari 2012 te Turnhout (België) en/of Eindhoven en/of
Waalre, in elk geval in België en/of Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd
en/of beroofd gehouden, door toen en daar voornoemde [slachtoffer 1] opzettelijk en
wederrechtelijk
(in Turnhout, België)
- (met kracht) (van achteren) vast te pakken (door beide armen rond het
lichaam van die [slachtoffer 1] te slaan) en/of
- (vervolgens) richting een auto te trekken en/of
- (vervolgens) (met kracht) in een auto te duwen en/of in een auto te doen
plaatsnemen en/of
- (vervolgens) met die auto weg te rijden en/of
- (terwijl/vervolgens) de ogen en/of de mond af te plakken met tape en/of
- te bedreigen door (in het Engels) te zeggen (toen die [slachtoffer 1] schreeuwde)
dat ze moest zwijgen omdat ze er anders aan zou gaan en/of
- (vervolgens) een klap in het gezicht te geven (toen die [slachtoffer 1] de deur van
de auto open deed in een poging om te vluchten) en/of
(vervolgens en/of nadat de auto in Eindhoven, althans Nederland was
aangekomen)
- uit de auto te sleuren en/of te trekken en/of
- een hand voor/tegen de mond te houden en/of in het gezicht te slaan en/of
- te bedreigen door een of meerdere malen te zeggen (toen die [slachtoffer 1]
schreeuwde) dat ze moest zwijgen omdat ze er anders aan zou gaan en/of
- (vervolgens) te dwingen een voor haar onbekende ruimte binnen te gaan
en/of/althans in een voor haar onbekende ruimte te verblijven en/of
- (vervolgens) te dwingen om op haar knieën te gaan zitten en/of
- (vervolgens) (met een touw) de handen achter het lichaam te binden
Artikel 282 Wetboek van Strafrecht
2.
hij
op of omstreeks 1 januari 2012 te Eindhoven en/of Waalre en/of Turnhout
(België), in elk geval in Nederland en/of België,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld
en/of een (andere) feitelijkheid [slachtoffer 1], heeft gedwongen tot het ondergaan
van een of meer handeling(en) die (mede) bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s)
meermalen, in elk geval éénmaal,
- zijn/hun vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gebracht
- gedwongen hem/hen te pijpen en/of af te trekken en/of
- zijn/hun penis(sen) (met kracht) in de vagina en/of anus van die [slachtoffer 1]
geduwd en/of (in)gebracht en/of (vervolgens) (heen en weer) bewogen
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die
bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij,
verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s)
- die [slachtoffer 1] tegen haar wil naar een voor haar onbekende omgeving
heeft/hebben gebracht en/of
- die [slachtoffer 1] heeft/hebben gedwongen in een voor haar onbekende ruimte te
verblijven en/of
- de handen van die [slachtoffer 1] achter het lichaam heeft/hebben gebonden en/of
- de ogen van die [slachtoffer 1] heeft/hebben bedekt en/of afgeplakt
- de kleding van die [slachtoffer 1] kapot heeft/hebben getrokken en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat als ze niet zou luisteren ze
vermoord zou gaan worden;
Artikel 242 Wetboek van Strafrecht
In de zaak met parketnummer 01/821139-12:
hij
op of omstreeks 24 februari 2012 te Eindhoven
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2]
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen,
met dat opzet die [slachtoffer 2]
- (van de fiets) heeft geduwd en/of
- meermalen met kracht met gebalde vuist op/tegen zijn ka(a)k(en) en/of
voorhoofd en/of oog en/of/althans het gezicht heeft geslagen en/of gestompt
en/of
- meermalen met kracht met gebalde vuist op/tegen de ribben en/of/althans het
lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of
_ (met kracht) een of meer knietjes op/tegen het gezicht en/of hoofd en/of
borst en/of nek en/of/althans het lichaam heeft gegeven en/of
- (meermalen) met kracht tegen het lichaam heeft geschopt en/of getrapt en/of
- (met beide handen) de keel heeft dicht geknepen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Artikel 287/302 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 24 februari 2012 te Eindhoven opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2])
- (van de fiets) heeft geduwd en/of
- meermalen met kracht met gebalde vuist op/tegen zijn ka(a)k(en) en/of
voorhoofd en/of oog en/of/althans het gezicht heeft geslagen en/of gestompt
en/of
- meermalen met kracht met gebalde vuist op/tegen de ribben en/of/althans het
lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of
_ (met kracht) een of meer knietjes op/tegen het gezicht en/of hoofd en/of
borst en/of nek en/of/althans het lichaam heeft gegeven en/of
- (meermalen) met kracht tegen het lichaam heeft geschopt en/of getrapt en/of
- (met beide handen) de keel heeft dicht geknepen
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
In de zaak met parketnummer 01/830003-12:
1.
hij
op of omstreeks 16 november 2011 te Eindhoven
een wapen van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukwapen in de vorm van
een pistool (merk KWC, model Sig Sauer SP2022) zijnde een voorwerp
dat voor wat betreft zijn vorm en/of afmeting een sprekende gelijkenis
vertoonde met een vuurwapen (Sig Sauer), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
Artikel 13 Wet Wapens en Munitie
art 13 lid 1 Wet wapens en munitie
2.
hij
op of omstreeks 05 december 2011 te Eindhoven
[slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans
met zware mishandeling, immers heeft verdachte
- opzettelijk dreigend met zijn wijsvinger een snijdende beweging langs zijn
hals gemaakt en/of
- (daarbij) opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd:
"Ik weet waar je werkt" en/of "Jij bent de mijne" en/of "Ik maak je af.",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Artikel 285 Wetboek van Strafrecht
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij
op of omstreeks 05 december 2011 te Eindhoven
opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (naast de voordeur), in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of
onbruikbaar gemaakt;
Artikel 350 Wetboek van Strafrecht
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
In de zaak met parketnummer 01/820186-12:
hij
op of omstreeks 20 februari 2012 te Eindhoven
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 4]), (met kracht) (met
de vuist) op/tegen het gezicht heeft geslagen/gestompt, waardoor deze letsel
heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
De geldigheid van de dagvaardingen.
De dagvaardingen voldoen aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De verdediging heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaard moet worden.
Daartoe is aangevoerd dat door de twee rechters-commissarissen in het kader van twee (getuigen)verhoren vragen zijn belet die tot strekking hadden te achterhalen of de getuige in de loop van het opsporingsonderzoek is opgetreden als informant van de Criminele Inlichtingeneenheid (verder: CIE). Als gevolg van dit beletten is niet mogelijk te bezien of er sprake is van dubbeltelling van bepaalde bewijsmiddelen. Verder bestaat de mogelijkheid dat door onjuiste CIE-informatie het onderzoek op het verkeerde been is gezet.
Als gevolg van het onthouden van de mogelijkheid van het toetsen van de inhoud van de CIE-informatie wordt gehandeld in strijd met het fair trial beginsel, zoals vastgelegd in art. 6 van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens (verder: EVRM).
De rechtbank stelt vast dat de vragen van de verdediging die, kort gezegd, tot strekking hadden om te achterhalen of (een) bepaalde getuige(n) mogelijk tevens was/waren opgetreden als CIE-informant zijn belet door de beide rechters-commissarissen op basis van art. 187d van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank onderschrijft dit oordeel. De verzameling van informatie door de CIE binnen ons stelsel van opsporing en vervolging kan alleen dan functioneren indien de identiteit van CIE-informanten geheim blijft. Indien de verdediging de rechtmatigheid van de totstandkoming van de CIE-informatie wil toetsen, kan zij daartoe gerichte verzoeken doen. In de rechtspraak zijn daartoe passende en adequate werkwijzen ontwikkeld. Een dergelijk verzoek is in deze strafzaak echter niet gedaan. Van dubbeltelling van bewijs is geen sprake, omdat de inhoud van CIE-informatie door de rechtbank niet wordt gebruikt als bewijsmiddel.
Dat niet alle CIE-informatie juist is, is bij dit alles niet van belang. CIE-informatie kan hooguit een (deel van een ) vertrekpunt van nader opsporingsonderzoek vormen. En daarbij kan het als zodanig slechts dan relevante vruchten afwerpen binnen een strafzaak indien de inhoud van de betreffende CIE-informatie wordt bevestigd of weerlegd in het daarop volgende onderzoek. Dit oordeel wordt niet anders indien (mede) op basis van dergelijke CIE-informatie wordt besloten tot, dan wel (RC-)machtiging wordt verleend tot, de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen en –methoden.
Op grond van het bovenstaande verwerpt de rechtbank het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
Bewijs
Bronnen.
1. een dossier van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, gezamenlijke recherche Valkenswaard, met dossiernummer 2012000258, afgesloten d.d. 19 december 2012 2012, aantal doorgenummerde bladzijden: pag. 1 tot en met 787, met bijlagen (hierna: bron 1)
2. een dossier van de Forensisch Technische Ondersteuning van de politie Brabant Zuid-Oost met dossiernummer 2012-000258 afgesloten d.d. 14 juni 2013, met bijlagen;
3. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 19 maart 2012 met
zaaknummer 2012.01.30.106, aanvraagnummer 001, opgemaakt door dr. Y. van de Wal, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 tot en met 9;
4. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 2 mei 2012 met
zaaknummer 2012.01.30.106, aanvraagnummer 002, opgemaakt door dr. Y. van de Wal, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 tot en met 12;
5. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 4 mei 2012 met
zaaknummer 2012.01.30.106, aanvraagnummer 004, opgemaakt door dr. Y.
van de Wal, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 tot en met 11;
6. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 12 juni 2012 met
zaaknummer 2012.01.30.106, aanvraagnummer 004, opgemaakt door dr. Y. van de Wal, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 tot en met 8;
7. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 13 juli 2012 met
zaaknummer 2012.01.30.106, aanvraagnummer 005, opgemaakt door dr. Y. van de Wal, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 tot en met 14;
8. een rapport van The Maastricht Forensic Institute d.d. 18 oktober 2012 met
referentie aanvrager: OZ-PL2219/2012000258, opgemaakt door dr. P.J.
Herbergs, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 tot en met 20, met bijlagen;
9. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 12 november 2012
met zaaknummer 2012.01.30.106, aanvraagnummer 008, opgemaakt door
dr. Y. van de Wal, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 tot en met 5, met bijlage;
10. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 22 januari 2013 met
zaaknummer 2012.01.30.106, aanvraagnummer 010, opgemaakt door dr. Y.
van de Wal, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 tot en met 9;
11. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 22 januari 2013 met
zaaknummer 2012.01.30.106, aanvraagnummer 011 en 013, opgemaakt door ing. P.E. de Vreede, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 tot en met 9;
12. een schrijven van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 16 april 2013 met
betrekking tot wetenschappelijke bewijswaarde complexe DNA-mengprofielen, met kenmerk 2012.01.30.106, aanvraag 009, van prof. Dr. A.D. Kloosterman en dr. Y. van de Wal;
13. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 16 april 2013 met
zaaknummer 2012.01.30.106, aanvraagnummer 014, opgemaakt door
dr. Y. van de Wal, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 tot en met 21;
14. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 16 april 2013 met
zaaknummer 2012.01.30.106, aanvraagnummer 015, opgemaakt door
dr. Y. van de Wal, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 tot en met
24;
15. een rapport van The Maastricht Forensic Institute d.d. 11 juli 2013 met
referentie aanvrager: r.c. nr. 12/19, parketnummer 01/839005-12, opgemaakt
door dr. P.J. Herbergs, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 tot en met
11;
16. een rapport van The Maastricht Forensic Institute d.d. 4 oktober 2013
met referentie aanvrager: r.c. nr. 12/19, parketnummer 01/839005-12, opgemaakt door dr. P.J. Herbergs, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 tot en met 12;
17. de processen-verbaal verhoor bij de rechter-commissaris van de getuigen
[getuige 2] en [getuige 1];
18. de verklaring ter terechtzitting d.d. 11 oktober 2013 van de deskundige dr. Y. van
de Wal;
19. de verklaring ter terechtzitting d.d. 11 oktober 2013 van de deskundige
dr. P.J. Herbergs;
20. een dossier van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, afdeling Eindhoven Woensel,
met dossiernummer PL2210 2011185065, aantal doorgenummerde bladzijden: pag. 1 tot en met 52 (01/830003-12; hierna bron 2);
21. een dossier van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, afdeling Eindhoven Woensel
Zuid, met dossiernummer PL2210 2012025288, aantal doorgenummerde bladzijden:
pag. 1 tot en met 15 (01/820186-12; hierna bron 3);

In de zaak met parketnummer 01/839005-12

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 01/839005-12.
De getuigenverklaring van [getuige 1] en [getuige 2], waarin verdachte rechtstreeks wordt belast, zijn ongeloofwaardig en onbetrouwbaar. Beide getuigen zijn verdachte in heftige strafzaken. Ook is [getuige 2] medeverdachte in deze zaak. Het alibi van [getuige 2] wordt niet bevestigd door getuige[getuige 8] senior (vader van verdachte [medeverdachte]). Uit de verklaring van [getuige 2] blijkt dat [getuige 1] niet de waarheid spreekt. De verklaring van [getuige 2] is ongeloofwaardig. Pas in maart zou hij hebben beseft wat er zou zijn gebeurd. Dit staat lijnrecht tegenover zijn verklaring bij de politie, maar ook tegenover de verklaring van [getuige 1] over hun onderlinge contacten. [getuige 2] verklaart wisselend over de manier waarop hij de auto en de woning zou hebben gereinigd. [getuige 2] verklaart dat hij bang was voor verdachte. Dat hij vanaf dag één betrokken is bij strafbare feiten verhoudt zich niet tot de stelling dat hij doodsbang was voor de medeverdachten. Getuige [getuige 3] heeft [getuige 2] positief herkend als de man die zij in Turnhout heeft gezien, zij het niet voor 100%.
Ten aanzien van het technisch bewijs plaatst de raadsman vraagtekens bij de wijze waarop het NFI is gekomen tot een statistische berekening van de matchkans. In deze zaak zijn de grenzen van de wetenschap opgezocht en wellicht overschreden. Van de talrijke bemonsteringen komt het NFI bij drie mengprofielen tot een match met het profiel van verdachte. Dit betreft AAEG1860NL#03 (panty; 1 op 56 miljoen), AAEG1861NL#03 (jurk; 1 op 1 miljard) en AAEG1860NL#18 (panty; 1 op 1 miljard). In alle gevallen toont het onderzoek van het TMFI aan dat deze statistische berekening wetenschappelijk niet valide is. In al deze gevallen toont het onderzoek van het TMFI immers aan dat er naast de twee donoren wiens profiel werd onderzocht, nog DNA kenmerken van tenminste een derde donor zichtbaar zijn. Dan is een statistische berekening niet mogelijk. Ook de statistische variant van het NFI met betrekking tot de bemonstering AAEG1861NL#01 wordt door het TMFI niet gedeeld. Het NFI stelt dat de hypothese dat de bemonstering celmateriaal bevat van aangeefster, verdachte en een derde donor, meer dan een miljard maal waarschijnlijker is dan een variant met twee onbekende donoren. Hier gaat een aanname aan vooraf dat alle DNA-kenmerken van alle donoren zichtbaar zijn. Dit is echter volgens het TFMI niet het geval. Uit de resultaten van het DNA-onderzoek is niet met voldoende mate van zekerheid af te leiden dat het celmateriaal van verdachte is aangetroffen in de genoemde bemonsteringen.
Daarnaast is het zeer wel mogelijk dat het DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen op de kleding van aangeefster, zonder dat dit betekent dat hij de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Indien er celmateriaal van verdachte is aangetroffen in de bemonsteringen, dan is er sprake van secundaire overdracht van DNA. Mevrouw [getuige 1] heeft verklaard dat zij eerder DNA van verdachte apart heeft gelegd, met het doel om DNA-materiaal van hem veilig te stellen. Daarnaast lijdt verdachte aan psoriasis. Celmateriaal, eerder achtergelaten in de woning, de auto en matras, kan later zijn overgedragen op de kleding van aangeefster.
Het oordeel van de rechtbank.
De overwegingen van de rechtbank.
Bewijsoverweging.
De rechtbank stelt voorop dat het bepalen of een bepaald strafbaar feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, niet de uitkomst is van een wetenschappelijk proces. Het is daarom zo dat om te komen tot een bewezenverklaring elke andere redelijkerwijs voorstelbare mogelijkheid moet kunnen worden uitgesloten op basis van de bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen dienen zodanig sterk te zijn dat het totaal aan bewijs, bezien in onderling verband, geen reëel spoor van twijfel overlaat ten aanzien van de bewezen verklaarde feitelijke gang van zaken.
De rechtbank zal hierna in hoofdlijnen aangeven op grond van welke bewijsmiddelen zij de feiten wettig én overtuigend bewezen acht.
In deze overweging worden de bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten op de dagvaarding met parketnummer 01/839005-12 en hun plaats in het oordeel van de rechtbank aangegeven. Omwille van de leesbaarheid van de overweging, wordt daarbij verwezen naar de gehele uitwerking van de van belang zijnde bewijsmiddelen. Deze is gevoegd als bijlage A (pag. 32 t/m 46) bij dit vonnis, en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Uit de combinatie van aangifte, (DNA-)sporenbeeld, de verklaringen van derden (m.n. [getuige 2], [getuige 1] en [getuige 5]) en de overige bewijsmiddelen volgt dat het [medeverdachte] en [verdachte] zijn die de feiten hebben gepleegd op de wijze zoals hierna bewezen zal worden verklaard.
Ten aanzien van een aantal bewijsmiddelen wil de rechtbank aanvullend de betekenis verduidelijken.
DNA-onderzoek
De deskundige van het NFI dr. Y. van de Wal heeft ter zitting, naar aanleiding van vragen omtrent haar onderzoek met betrekking tot bemonstering AAEG1860NL#03, aangegeven dat zij op basis van haar onderzoek op basis van het totaalbeeld aan aangetroffen markers een aantal nader benoemde sporen heeft geduid als (in essentie) afkomstig van drie personen, onder wie het slachtoffer. Dit standpunt staat ook helder verwoord in de brief van prof. dr. A.D. Kloosterman en dr. Y. van de Wal aan de officier van justitie mr. Masselink d.d. 16 april 2013. Ook ter zitting heeft de deskundige dr. Y. van de Wal uiteengezet hoe zij tot dat oordeel is gekomen, namelijk aan de hand van het totaal aan aangetroffen DNA-kenmerken en afgezet tegen de (logische) aanwezigheid van de DNA-kenmerken van het slachtoffer. Deze conclusie acht de rechtbank juist, en neemt zij over.
De deskundige van het TMFI dr. P.J. Herbergs heeft in zijn rapportages en ter zitting met betrekking tot deze sporen aangegeven dat er een mogelijkheid bestaat dat er meer dan drie donoren zijn. Een verdere onderbouwing heeft hij echter niet gegeven. Hij baseert zich daarbij bovendien op de bevindingen van eigen onderzoek, en heeft niet gesteld dat de wijze van onderzoek en/of de duiding van de resultaten van het NFI-onderzoek onjuist en/of onvolledig zouden zijn of anderszins een fout beeld zouden geven van het door het NFI onderzochte sporenmateriaal.
Bovengenoemde conclusie van dr. Y. van de Wal sluit naar het oordeel van de rechtbank bovendien nauw aan bij het gegeven dat het slachtoffer vanaf het begin van de delicten te maken heeft gehad met
tweedaders. Uit de inhoud van de aangifte volgt immers dat twee mannen als daders zijn betrokken bij het ontvoeren van het slachtoffer, en dat deze twee mannen daarna onder dwang en met toepassing van geweld tegen het slachtoffer met haar seksuele handelingen hebben verricht. Vanuit dat uitgangspunt is het dan voor de hand liggend dat (met name) die twee daders sporen hebben achtergelaten op en aan het slachtoffer en haar kleding.
De verdediging van heeft de betrouwbaarheid van de door het NFI aangetroffen consensus DNA-profielen betwist. De rechtbank volgt de verdediging hierin niet.
Allereerst betreft tweemaal aantreffen van een bepaalde marker het minimum aantal voordat wordt overgegaan tot opname in een consensus-profiel. De (exacte) gegevens op dit punt zijn niet aan het dossier toegevoegd, zodat niet duidelijk is of (en waar) de door de raadsman aangegeven situatie zich heeft voorgedaan, dat slechts in twee van drie profielen een bepaalde marker wordt aangetroffen. Maar ook indien een bepaalde marker slechts tweemaal is aangetroffen binnen het onderzoek van één spoor snijdt het verweer geen hout. Het standpunt van de raadsman gaat in tegen een tussen forensische onderzoeksinstellingen afgesproken werkwijze die wetenschappelijk als passend en betrouwbaar is beoordeeld. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van deze vaststelling, en zal de op deze wijze tot stand gekomen (consensus)profielen verder meewegen in haar (verdere) beoordeling. Bovendien gaat het om veel sporen die op deze wijze zijn onderzocht en die alle een (nagenoeg) soortgelijk beeld geven: sporen die [medeverdachte] en/of [verdachte] niet uitsluiten.
In bemonstering ZAAC1910NL#04 (afkomstig van de diep vaginale monsterneming van het slachtoffer) is bovendien Y-chromosomaal materiaal aangetroffen waarvan een groot aantal markers overeenkomt met die van [medeverdachte], en welk spoor een (tot op heden) uniek profiel opleverde. De aantallen opgenomen sporen, zoals deze zijn opgenomen in referentie(data)banken, respectievelijk enkele duizenden en enkele tienduizenden profielen, maken dit spoor zelfstandig reeds tot een wezenlijk bewijsmiddel.
Het totale DNA-sporenbeeld laat verder een groot aantal mengsporen zien. Ten aanzien van een groot aantal sporen blijkt dat alle of een groot gedeelte van de DNA-markers van [medeverdachte] en/of [verdachte] zijn aangetroffen in deze mengprofielen. Van een groot deel van deze sporen kan worden gezegd dat het onafhankelijk van elkaar aangetroffen sporen zijn. De waarschijnlijkheid van elk spoor mag dus bij het bepalen van de waarschijnlijkheid vermenigvuldigd worden. Ook indien niet een exacte getalswaarde wordt aangegeven, zoals door dr. P.J. Herbergs, betekent het dat het totaalbeeld vanwege de veelheid aan sporen een grote waarschijnlijkheid oplevert voor de (vast)stelling dat zowel [medeverdachte] als [verdachte] bijgedragen hebben aan de onderzochte mengsporen.
De verdediging heeft gesteld dat er mogelijk sprake is van door derden aangebracht sporenmateriaal. De omstandigheid dat [getuige 1] heeft verklaard dat zij van [verdachte] DNA-bevattende sporen heeft veiliggesteld op een eerder moment, acht de rechtbank daartoe niet redengevend. Niet alleen is op geen enkele wijze maar een begin van aannemelijkheid gegeven hoe dit (eventuele) sporenmateriaal zou zijn misbruikt door (kennelijk) twee andere daders, uit dit gegeven kan bovendien niet worden verklaard dat er DNA-materiaal is gevonden in de vorm van mengprofielen die nagenoeg telkens (tenminste) veel van de DNA-kenmerken bevatten die overeenkomen met die van [verdachte] én [medeverdachte]. De verdediging heeft daarbij niet uitgelegd hoe die derde(n) dan aan het DNA-materiaal van [medeverdachte] moeten zijn gekomen en waarom zij er dan mengprofielen van hebben gemaakt. Van belang is verder dat [getuige 2] bij nader onderzoek op één spoor na uitgesloten wordt als donor van onderzochte mengprofielen.
De plaats en hoeveelheid van het aangetroffen sporenmateriaal (m.n. in het lichaam en de kleding slachtoffer) maken ook de kans op contaminatie een louter denkbeeldige: ook in een bloedspoor en in de stringente lysisfractie-sporen zijn sterke aanwijzingen aangetroffen dat [verdachte] (een van) de donor(en) is in die sporen.
Verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1]
De verdediging acht hun verklaringen onbetrouwbaar. De rechtbank volgt de verdediging hierin niet.
Dat [getuige 2] de auto die de betreffende nacht door [verdachte] en [medeverdachte] is meegenomen aanvankelijk omschrijft als een Volkswagen, en pas later als een Ford, ziet de rechtbank niet als een poging zijn band met de Ford te verdoezelen, maar als een vergissing. [getuige 2] heeft ook direct bij de politie aangegeven dat het ging om de auto die op zijn naam stond. De Ford Escort was op dat moment de enige auto die op zijn naam stond.
Voorts verklaart [getuige 2] consistent dat hij ten tijde van het schoonmaken van de auto en de woning van [verdachte] hoorde dat er een Belg in had gelegen, hetgeen [getuige 2] vervolgens aan [getuige 1] had verteld. [getuige 1] bevestigt dit.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen, temeer nu deze tevens in zeer hoge mate steun vinden in de overige bewijsmiddelen, waaronder technisch bewijs waarvan de resultaten (grotendeels) pas na het afleggen van de verklaringen bekend zijn geworden.
Verdere overwegingen
Verder komt bewijswaarde toe aan de omstandigheid dat [medeverdachte], [verdachte] en [getuige 2] veel met elkaar omgingen. Dit verklaart niet alleen [getuige 2], maar ook [getuige 1].
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf, maar zeker in samenhang bezien, wijzen zodanig sterk in de richting van verdachte dat deze in beginsel vragen om een redelijke verklaring van de zijde van verdachte. Verdachte heeft deze verklaring niet willen geven.
Deze omstandigheid sterkt de rechtbank in haar oordeel dat verdachte een van de plegers is van de feiten op de dagvaarding met parketnummer 01/839005-12.

In de zaak met parketnummer 01/821139-12

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht, gelet op de omschrijving van de dader door de getuigen en de aangever, welke omschrijving past bij het signalement van verdachte, voldoende bewijs aanwezig voor het impliciet subsidiair ten laste gelegde, poging tot zware mishandeling.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Uit de zich in het dossier bevindende verklaringen volgt naar het oordeel van de rechtbank geen eensluidende beschrijving van de pleger van het geweld tegen [slachtoffer 2]. Zo wordt op 1 maart 2012 een melding gedaan dat de dader van de mishandeling is gezien, zijnde een man met blond krullend haar (pag. 19). Verdachte wordt kort na die melding aangehouden.
Aangever verklaart echter kort daarvoor, op 29 februari 2012, dat hij die dag de dader, een man met heel kort haar, heeft gezien. De politie heeft verzuimd onmiddellijk na het voorval op 24 februari 2012 een signalement van de dader aan de aangever te vragen.
Gelet op het vorenstaande kan de rechtbank niet zonder reële twijfel vaststellen dat de door de politie aangesproken persoon de persoon is geweest die op 24 februari 2012 fors geweld tegen [slachtoffer 2] heeft gebruikt. Om die reden wordt verdachte van het onder primair en subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 01/821139-12 behoort te worden vrijgesproken.

In de zaak met parketnummer 01/830003-12

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat verdachte het wapen voorhanden heeft gehad. Verdachte ontkent het voorhanden hebben van het wapen. Verdachte heeft de betreffende politieverklaring niet ondertekend en betwist dat hij tekst en uitleg heeft gegeven bij de politie.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat enkel aangeefster verklaart dat het verdachte is die de bedreigingen heeft geuit en de ruit heeft vernield. De getuige heeft slechts wat horen roepen en had geen zicht op de persoon die de vernieling heeft gepleegd en/of de bedreiging heeft geuit. Het wettig bewijs ontbreekt derhalve. De raadsman heeft vrijspraak van de feiten 1, 2 en 3 bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1.
Op 16 november 2011 heeft verbalisant[verbalisant 1] een gesprek met [getuige 6]. Zij verklaart dat haar ex, [verdachte], geboren op [1981], in het bezit was van een zwart pistool. Zij heeft gezien dat dit zwarte pistool in de woning van [verdachte] aan de [adres] te [woonplaats] onder het matras lag. [1]
Op 16 november 2011 wordt in de woning [adres] te [woonplaats] door de politie onder het matras van een bed in de woonkamer een zwartkleurig nepvuurwapen gevonden. [2]
Het betrof een veerdrukwapen in de vorm van een pistool, merk KWC, model Sig Sauer SP2022, zijnde een wapen van categorie I onder 7˚ van de Wet wapens en munitie. [3]
Op 7 december 2011 wordt verdachte gehoord bij de politie, waarvan een proces-verbaal van verhoor is opgemaakt. Opgenomen is dat verdachte heeft verklaard dat hij een relatie van een paar weken heeft gehad met [getuige 6]. [getuige 6] is wel eens in zijn woning geweest. Hij woont op het adres [adres] te [woonplaats] en is de enige die daar woont. [4]
De rechtbank stelt vast dat deze verklaring niet door verdachte is ondertekend. In het proces-verbaal is vermeld dat de verklaring aan verdachte is voorgelezen. Verdachte verklaarde de verklaring niet te willen ondertekenen omdat hij terug wilde naar zijn cel en niet wilde meewerken.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte is op ambtseed opgemaakt en ondertekend door twee verbalisanten. De rechtbank stelt vast dat de verdediging geen verzoek heeft gedaan deze verbalisanten te bevragen. De rechtbank ziet geen enkele aanleiding te twijfelen aan de juistheid van hetgeen is gerelateerd door de verbalisanten in het ambtsedige proces-verbaal en zal de inhoud daarvan dan ook gebruiken voor het bewijs.
Gelet op de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 16 november 2011 het in de tenlastelegging genoemde wapen in zijn woning te[woonplaats] voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3.
Op 5 december 2011 waren de verbalisanten belast met noodhulp in het werkgebied Eindhoven. Omstreeks 19.49 uur kregen zij een melding dat bij de [adres] te[gemeente] de bewoonster bedreigd zou worden door [verdachte]. Zij zijn ter plaatse gegaan en zagen dat een raam naast de voordeur van voornoemde woning was vernield. Zij troffen ter plaatse een geëmotioneerde mevrouw [slachtoffer 3] aan. In de woning was aanwezig [getuige 7] die verklaarde dat zij de vernieling en bedreiging had gehoord. [5]
Op 5 december 2011 doet [slachtoffer 3], wonende te [gemeente], aangifte van bedreiging en vernieling die dag door [verdachte], zijnde de ex-vriend van haar zus [naam]. [verdachte] klopte op het raam. Hij riep ‘[naam]’. Ze zei dat [naam] er niet was. Hij gaf door de brievenbus aan dat hij wilde praten. Aangeefster zei dat ze niet wilde praten. Ze hoorde hem zeggen: ‘Ik weet waar je werkt’. Hierna sloeg hij met zijn elleboog de zijruit van de voordeur in. De ruit was totaal vernield. Doordat de ruit kapot was kon hij door de ruit kijken. Hij keek aangeefster aan en zei: ‘Jij bent de mijne.’ Hierna maakte hij met zijn wijsvinger een snijdende beweging langs zijn hals en zei: ‘Ik maak jou af’. Hierna is hij weggelopen. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit. [6]
Op woensdag 7 december 2011 verklaart aangeefster nog ter aanvulling dat haar zusje [naam] in een blijf van mijn lijf huis zit doordat ze heel erg bang is van [verdachte].
De zondag daarvoor heeft [verdachte] nog haar vader gebeld en gezegd dat hij zijn baby wil zien, zijnde het kind van [naam] en hem. Vervolgens heeft [verdachte] een sms gestuurd met de tekst, bespaar me de rit naar [gemeente 2], waarmee hij aldus aangeefster heeft bedoeld dat haar vader beter kan zeggen waar [naam] is en anders komt hij haar vader opzoeken in [gemeente 2]. [7]
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en de vernieling heeft gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster voldoende steun vindt in de overige hiervoor vermelde bewijsmiddelen.

In de zaak met parketnummer 01/820186-12

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich gerefereerd ten aanzien van de bewezenverklaring in de zaak met parketnummer 01/820186-12.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de mishandeling van [slachtoffer 4] op 20 februari 2012 te Eindhoven wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte van [slachtoffer 4] [8] , de bevindingen van de verbalisanten [9] en de bekennende verklaring van verdachte bij de politie [10] .
Nu sprake is van een bekennende verdachte en geen vrijspraak is bepleit volstaat de rechtbank ten aanzien van dit feit, gelet op het bepaalde in artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van bewijsmiddelen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
In de zaak met parketnummer 01/839005-12
op 1 januari 2012 te Turnhout (België) en Eindhoven en
Waalre, tezamen en in vereniging met een ander
opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd
en beroofd gehouden, door toen en daar voornoemde [slachtoffer 1] opzettelijk en
wederrechtelijk (in Turnhout, België)
- (met kracht) (van achteren) vast te pakken (door beide armen rond het
lichaam van die [slachtoffer 1] te slaan) en
- (vervolgens) richting een auto te trekken en
- (vervolgens) (met kracht) in een auto te duwen en in een auto te doen
plaatsnemen en
- vervolgens met die auto weg te rijden en
- (vervolgens) de ogen en/of de mond af te plakken met tape en
- te bedreigen door (in het Engels) te zeggen (toen die [slachtoffer 1] schreeuwde)
dat ze moest zwijgen omdat ze er anders aan zou gaan en
- (vervolgens) een klap in het gezicht te geven (toen die [slachtoffer 1] de deur van
de auto open deed in een poging om te vluchten) en
vervolgens en/of nadat de auto in Eindhoven was
aangekomen
- uit de auto te sleuren en/of te trekken en
- een hand tegen de mond te houden en in het gezicht te slaan en
- te bedreigen door een of meerdere malen te zeggen (toen die [slachtoffer 1]
schreeuwde) dat ze moest zwijgen omdat ze er anders aan zou gaan en
- (vervolgens) te dwingen een voor haar onbekende ruimte binnen te gaan
en in een voor haar onbekende ruimte te verblijven en
- (vervolgens) te dwingen om op haar knieën te gaan zitten en/of
- (vervolgens) (met een touw) de handen achter het lichaam te binden.
op 1 januari 2012 te Eindhoven en in België, tezamen en in vereniging met een ander,
door geweld en een andere feitelijkheid en door bedreiging met geweld [slachtoffer 1], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam,
immers hebben hij, verdachte en zijn mededader meermalen,
- zijn/hun vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd en gebracht en
- gedwongen hem/hen te pijpen en/of af te trekken en
- hun penissen (met kracht) in de vagina en anus van die [slachtoffer 1]
geduwd en/of (vervolgens) (heen en weer) bewogen
en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheden en die
bedreiging met geweld hierin dat hij, verdachte en zijn mededader,
- die [slachtoffer 1] tegen haar wil naar een voor haar onbekende omgeving
hebben gebracht en
- die [slachtoffer 1] hebben gedwongen in een voor haar onbekende ruimte te
verblijven en
- de handen van die [slachtoffer 1] achter het lichaam hebben gebonden en
- de ogen van die [slachtoffer 1]/hebben bedekt en/of afgeplakt
- de kleding van die [slachtoffer 1] kapot hebben getrokken en
- tegen die [slachtoffer 1] hebben gezegd dat als ze niet zou luisteren ze
vermoord zou gaan worden.
In de zaak met parketnummer 01/830003-12:
1.
op 16 november 2011 te Eindhoven een wapen van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukwapen in de vorm van een pistool (merk KWC, model Sig Sauer SP2022) zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen (Sig Sauer), voorhanden heeft gehad.
2.
op 05 december 2011 te Eindhoven [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte
- opzettelijk dreigend met zijn wijsvinger een snijdende beweging langs zijn
hals gemaakt en
- (daarbij) opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd:
"Ik weet waar je werkt" en/of "Jij bent de mijne" en/of "Ik maak je af.",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
op 05 december 2011 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (naast de voordeur), geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield.
In de zaak met parketnummer 01/820186-12:
op 20 februari 2012 te Eindhoven opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 4], met de vuist tegen het gezicht heeft gestompt, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
De raadsman van verdachte heeft in de zaak met parketnummer 01/820186-12 een beroep op noodweer gedaan. Verdachte is, aldus de raadsman, op hardhandige wijze buiten gezet. Toen hij voor de tweede keer een stomp kreeg van de uitsmijter, reageerde hij door terug te slaan met zijn linkervuist in het gezicht van de uitsmijter. De uitsmijter heeft verdachte vastgepakt en aan hem geduwd en getrokken. Er was sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. Verdachte heeft daarbij niet de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden.
De rechtbank verwerpt dit beroep op noodweer.
Aangever [slachtoffer 4] heeft verklaard dat verdachte buiten de feesttent is gezet omdat verdachte iemand zou hebben geslagen. Verdachte mocht de tent niet meer in maar is desondanks teruggekomen. Aangever heeft, in zijn hoedanigheid als portier, verdachte daarop aangesproken en gezegd dat verdachte zich moest verwijderen. Verdachte wilde er niet uit en duwde aangever. Hierop heeft aangever verdachte bij zijn kleding vastgepakt om hem de tent uit te duwen. Aangever en verdachte struikelden over twee oudere vrouwen, waarop de vrouwen vielen. Aangever probeerde de vrouwen te helpen. Toen aangever rechtop stond, kreeg hij een vuistslag van verdachte in zijn gezicht.
Uit voornoemde verklaring blijkt niet dat de aangever als eerste heeft geslagen. Voorts heeft verdachte ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat [slachtoffer 4] als eerste heeft geslagen.
Naar het oordeel van de rechtbank was er alleen al om die reden geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn voor het overige geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van 01/839005-12 feiten 1 en 2, 01/821139-12 primair, 01/820186-12 en 01/830003-12 feiten 1, 2 en 3:
  • een gevangenisstraf van 9 jaren met aftrek voorarrest;
  • oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging;
  • teruggave van het paspoort aan de rechthebbende;
  • teruggave van het overige beslag aan verdachte.
  • gehele hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en oplegging van de maatregel 36f van het Wetboek van Strafrecht (hoofdelijk);
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van
€ 1781,88 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- niet-ontvankelijk verklaren van de benadeelde partij [slachtoffer 5] in de
vordering.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat los van het feit dat een langdurige gevangenisstraf en een terbeschikkingstelling bezwaren geeft, in deze zaak geen terbeschikkingstelling met dwangverpleging mogelijk is. Verdachte is naar het PBC geweest en is daar uitgebreid geobserveerd en onderzocht. Verdachte heeft aan dit onderzoek meegewerkt. Er ligt een uitvoerige en heldere rapportage van het PBC met heldere conclusies. Er is geen causaal verband tussen de stoornis en het delict of delictgevaarlijkheid. Het PBC heeft een heldere conclusie over de causaliteit gegeven. Er ligt geen tbs-advies en niets wijst in die richting.
De officier van justitie eist een lange gevangenisstraf. De vrijheidsberoving en de verkrachting staan in verband met elkaar. Voor een verkrachtingszaak staan conform de oriëntatiepunten van het LOVS 24 maanden gevangenisstraf. Er kunnen omstandigheden zijn die maken dat de straf hoger kan uitvallen.
Het is aan de rechtbank een middenweg te vinden. De op te leggen straf dient in elk geval flink lager uit te vallen dan de eis van negen jaren gevangenisstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft tijdens de Nieuwjaarsnacht samen met de medeverdachte een jonge vrouw in België de auto in gesleurd en haar meegenomen naar een woning in Nederland. In de auto werden de ogen en de mond van het slachtoffer met tape afgeplakt. Tijdens de autorit is het slachtoffer betast en is er door een van de verdachten, toen het slachtoffer de deur van de auto open wilde maken, geweld gebruikt. Bij een woning in Eindhoven aangekomen, is het slachtoffer op een matras gelegd, haar handen zijn op haar rug gebonden en de jurk van het slachtoffer is kapot getrokken. In de woning is het slachtoffer gedurende enkele uren meerdere malen door beide mannen op gruwelijke wijze verkracht. Tijdens het plegen van deze feiten zijn de ogen bijna de hele tijd afgeplakt. Op meerdere momenten is het slachtoffer door de mannen bedreigd met de dood. Na de verkrachtingen is het slachtoffer onder de douche gezet en is er een bijtende stof in haar vagina gespoten, kennelijk met de bedoeling sporen uit te wissen. Dit was, zo blijkt uit de verklaring van het slachtoffer, heel pijnlijk. Daarna moest het slachtoffer wederom onder de douche en zijn haar vingernagels schoongemaakt met een stokje. Het slachtoffer is daarna weer in de auto gegooid en op een zandpad half ontkleed en gehavend achtergelaten. Daarbij is het slachtoffer te kennen gegeven dat ze haar en haar familie zouden vermoorden als ze de politie zou inschakelen.
Vastgesteld kan worden dat deze misdrijven op een van de meest ernstige wijze van uitvoering hebben plaatsgevonden.
Voor het slachtoffer is dit alles zeer angstaanjagend geweest. Zij heeft op meerdere momenten gevreesd voor haar leven. Toen zij in Waalre uit de auto werd gezet, dacht zij dat zij zou worden gedood. Zo schrijft zij in haar slachtofferverklaring dat dit de langste seconden van haar leven zijn geweest. Verdachte en medeverdachte hebben op bijzonder brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van een jonge vrouw, voor wie het bewezen verklaarde buitengewoon vernederend en traumatisch is geweest. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Het slachtoffer heeft aangegeven dat zij zich nooit meer veilig zal voelen. Zij is het afgelopen jaar nog nooit alleen naar buiten geweest. Zij geeft aan dat haar leven op allerlei gebieden kapot is gemaakt. Zij is afhankelijk van anderen geworden en heeft problemen met haar studie door concentratieproblemen. Van een zelfstandige jonge vrouw is zij door deze gebeurtenis veranderd in een persoon die onzeker en wantrouwend is en van het minste of geringste schrikt.
Een delict als het onderhavige veroorzaakt veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Naast de hiervoor genoemde feiten heeft verdachte zich nog schuldig gemaakt aan een aantal geweldsdelicten, een bedreiging en het voorhanden hebben van een namaakvuurwapen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
De rechtbank heeft geen omstandigheden gezien die tot matiging van de straf zouden moeten leiden.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank is - alles overwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen jaren een passende en geboden reactie vormt.
De rechtbank zal dezelfde straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf, ook al spreekt de rechtbank verdachte vrij van het feit in de zaak met parketnummer 01/821139-12. De gevorderde straf is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde.
De op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling.
Op 15 januari 2013 heeft de psycholoog drs. J.P.M. van der Leeuw een rapport omtrent verdachte uitgebracht. Dit rapport houdt -onder meer- het navolgende in:
Differentiaal diagnostische beschouwing.
In het huidige onderzoek komt naar voren dat er bij betrokkene sprake is geweest van pedagogische en affectieve verwaarlozing in zijn jeugd. (…) Betrokkene liet bij het begin van de middelbare schoolperiode al gedragsproblemen zien. (…)
De identiteit is zwak ontwikkeld zoals ook blijkt uit het feit dat betrokkene nauwelijks een vaste route qua werk en relaties kan doorlopen. Ook zijn er al vroeg de eerste justitiële contacten en dient de grenzeloosheid zich onder andere aan in grensoverschrijdend gedrag.
De testpsychologische gegevens bevestigen dat er sprake is van een zwak toegeruste persoonlijkheid met narcistische en antisociale kenmerken. Dit blijkt uit het feit dat betrokkene de negatieve kanten van zichzelf uit zijn bewuste beleving houdt en overdekt met een fraai zelfbeeld. Kille onderhuidse agressie kan samenvloeien met seksuele impulsen, althans volgens de testscores en met het gebrek aan schaamte en schuld en het tekort aan empathie vormen zij tezamen de constituerende factoren van de antisociale toerusting. Daarbij kan de antisociale habitus begrepen worden als een voortzetting en verergering van de gedragsproblemen die al op jonge leeftijd speelden. De klinische indruk van de grimmigheid van betrokkene, zijn somtijds dwingende en bozige houding afgewisseld met minachting voor de onderzoekers, kunnen eveneens als ingrediënten beschouwd worden van die antisociale persoonlijkheidsstijl. In eerder onderzoek pro Justitia wordt ook melding gemaakt van narcistische en antisociale persoonlijkheidskenmerken.
Forensisch psychologische beschouwing.
Gezien de absolute ontkenning van betrokkene van het ten laste gelegde, kan de onderzoeker geen sluitende uitspraak doen over een mogelijke relatie tussen de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van betrokkene enerzijds en het ten laste gelegde anderzijds. Wel is in het onderzoek naar voren gekomen dat er bij betrokkene sprake is van kille agressie die kan versmelten met seksuele impulsen waarbij de kwetsbare persoonlijkheid onvoldoende voorziet in adequate remming van negatieve gevoelens. De antisociale en narcistische kenmerken kunnen leiden tot onvoldoende remming over negatieve impulsen door gebrek aan schaamte, gebrek aan schuld, gebrek aan empathie door egocentrisme.
Risicoprognose.
Ondanks de ontkenning van betrokkene van het huidige ten laste gelegde feit is er wel een uitspraak te doen over het risico van grensoverschrijdend gedrag door betrokkene op grond van de beschreven persoonlijkheidstoerusting en op grond van onderstaand instrumentarium dat dient om risico’s op (gewelddadig) grensoverschrijdend gedrag te voorspellen.
Wanneer een quick-scan wordt gemaakt met behulp van de Hare PCL-R, een psychopathielijst, dan scoort betrokkene redelijk hoog op de navolgende items: gladde/oppervlakkige prater, sterk opgeblazen gevoel van eigenwaarde, gebrek aan berouw of schuldgevoel, ontbreken van emotionele diepgang, kil/gebrek aan empathie, gebrekkige beheersing van het gedrag, gedragsproblemen op jonge leeftijd, ontbreken van realistische doelen op de lange termijn, impulsiviteit, onverantwoordelijk gedrag, veel kortstondige partnerrelaties, jeugdcriminaliteit, veelsoortige criminaliteit.
Vanuit klinisch perspectief vormen de onderhuids aanwezige kille agressie en het gebrek aan empathie, de hoofdingrediënten voor een psychopathiforme toerusting, hetgeen via de tentatieve meting met de PCL-R bevestigd wordt.
Wordt vervolgens de HKT-30 gehanteerd, een risicotaxatie-instrument, dan is te concluderen dat betrokkene matig tot hoog scoort op de historische en statische indicatoren (justitiële voorgeschiedenis, gedragsproblemen voor twaalfde levensjaar, persoonlijkheidsstoornis, psychopathiforme toerusting), hoog op de klinische en dynamische indicatoren (weinig probleeminzicht, impulsiviteit, gebrek aan empathie, vijandigheid, afwijzende attitude ten aanzien van behandeling) en hoog op de toekomstige situatieve indicatoren (geen overeenstemming over voorwaarden, materiële indicatoren, geen dagbesteding, gebrekkige sociale steun en netwerk, stresserende omstandigheden). Tezamen genomen wijzen de taxaties op een groot risico op grensoverschrijdend gedrag door betrokkene.
Beantwoording van de vragen.
Betrokkene is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er is sprake van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en narcistische trekken.
Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was bovengenoemde gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens aanwezig.
Er zijn aanwijzingen in het huidige onderzoek naar voren gekomen die in zijn algemeenheid er op wijzen dat betrokkene op grond van zijn gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, beïnvloed is in zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde.
Er is bij betrokkene sprake van kille agressie die kan versmelten met seksuele impulsen waarbij de kwetsbare persoonlijkheid onvoldoende voorziet in adequate remming van negatieve gevoelens. De antisociale en narcistische kenmerken kunnen leiden tot onvoldoende remming over negatieve impulsen door gebrek aan schaamte, gebrek aan schuld, gebrek aan empathie en door egocentrisme. Daardoor kan grensoverschrijdend gedrag gemakkelijk plaatsvinden.
Verdachte heeft grotendeels meegewerkt aan voornoemd psychologisch onderzoek.
Omdat betrokkene zich als een volledig ontkennende verdachte heeft opgesteld en geen medewerking heeft verleend aan het psychiatrisch deel van het onderzoek, heeft de psycholoog drs. J.P.M. van der Leeuw slechts een klein deel van de gestelde vragen kunnen beantwoorden. Voornoemde psycholoog heeft geadviseerd verdachte klinisch te laten observeren en te onderzoeken in het Pieter Baan Centrum.
Op 15 januari 2013 hebben de psychiater i.o. G.H. van den Bosch en de psychiater C.G. Huisman gerapporteerddat verdachte heeft geweigerd aan het psychiatrisch onderzoek mee te werken. In het rapport wordt voorts onder meer het navolgende gemeld:
“Op basis van de contacten die met betrokkene hebben plaatsgevonden kan nauwelijks een uitspraak worden gedaan met betrekking tot diagnostische overwegingen, gezien het ontbreken van een valide toetsing door de superviserend psychiater. Wordt echter gekeken naar de informatie uit de beschikbare stukken dan staat daar dat er bij betrokkene sprake is van persoonlijkheidsproblematiek. In de Pro Justitia rapportage van psycholoog Van Nunen (d.d. 16 december 2006) wordt een persoonlijkheidsstoornis vastgesteld met antisociale, narcistische en theatrale trekken. Ook psycholoog Gommans stelt in zijn Pro Justitia rapportage (d.d. 22 juli 2011) vast dat sprake is van antisociale persoonlijkheidsstoornis, zij het deels in remissie. Gekeken naar de consulten door psychiater Trompenaars d.d. 10 mei 2011 en psychiater Van Bakel van 10 mei 2012 dan zijn er aanwijzingen dat deze persoonlijkheidsstoornis nog steeds aanwezig is. Persoonlijkheidsstoornissen worden per definitie gekenmerkt door een langdurig patroon van diep in de persoonlijkheid gewortelde karakterkenmerken en een chronisch aanwezig karakter. Op basis van bovenstaande informatie zou het in de lijn der verwachting liggen indien bij betrokkene nog steeds sprake zou zijn van deze cluster B persoonlijkheidsproblematiek (waarbinnen de antisociale en narcistische kenmerken ook vallen).”
Op 31 mei 2013 hebben P.A.E.M.I. Cremers, psycholoog en D.I. Kuijpers, psychiater van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum (PBC)een rapport over verdachte opgemaakt.
Dit rapport houdt onder meer het navolgende in:
“ Er is slechts beperkte informatie beschikbaar over de jeugd van betrokkene. Er lijkt sprake te zijn van pedagogische verwaarlozing binnen een onveilig opvoedingsklimaat. In het begin van de adolescentie lijken voor het eerst gedragsproblemen te ontstaan. (…)
Betrokkene wordt op zijn 14e voor het eerst veroordeeld, dit in verband met mishandeling. Sindsdien wordt betrokkene nog een aantal maal veroordeeld voor verschillende vergrijpen, echter vooral in verband met geweldsdelicten. Betrokkene is tot op heden niet in staat gebleken om regulier werk te behouden en ook zijn relaties kennen een problematisch verloop.
Gelet op het bovenstaande is er sprake van een duurzaam disfunctioneren op verschillende levensterreinen en betrokkene voldoet thans aan de kenmerken van een persoonlijkheids-
stoornis niet anderszins omschreven (NAO) met narcistische en antisociale trekken. De
narcistische trekken komen vooral tot uiting in de beperkte empathie, het opgeblazen zelfbeeld, de verhoogde krenkbaarheid, het gevoel een bijzondere behandeling te verdienen, de preoccupatie met schoonheid, de behoefte aan bewondering, manipulatie en de enerzijds
wantrouwende, anderzijds superieure houding. Daarnaast wordt de persoonlijkheidsstoornis
bij betrokkene gekarakteriseerd door antisociale trekken, die vooral tot uiting komen in zijn
onvermogen zich te conformeren aan maatschappelijke normen en regels, de onwettige
gedragingen, het onverantwoordelijke gedrag, het snel geïrriteerd raken, het gebruik van
misleiding, het gebrek aan berouw en de gebrekkige gewetensfuncties. Betrokkene voldoet
verder aan de classificatie ‘trekken van psychopathie’ volgens het concept van Hare.
Ten aanzien van de agressiehuishouding moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat er op basis van de beschikbare informatie bij betrokkene sprake lijkt te zijn van een grote mate van controle en berekenendheid. (…) Er is vanuit het antisociale deel van de persoonlijkheid sprake van opportunistisch-instrumentele agressie, resulterend in de vele meldingen van intimidatie en bedreiging. Betrokkene lijkt hier een duidelijk doel voor ogen te hebben en vervolgens een afgemeten hoeveelheid agressie toe te passen om dit doel te bereiken. Daarnaast is er vanuit het narcistische deel van de persoonlijkheid een verhoogde krenkbaarheid waardoor betrokkene makkelijk in een interpersoonlijk conflict komt, leidend tot reactief agressief gedrag. (…)
Er is de laatste jaren sprake van, ten minste sporadisch, gebruik van alcohol, xtc en cocaïne. In dit onderzoek is het echter door het gebrek aan geobjectiveerde informatie niet mogelijk gebleken om misbruik dan wel afhankelijkheid van deze middelen aan te tonen, noch uit te sluiten. (…)
De gestelde persoonlijkheidsstoornis heeft een chronisch karakter en was ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde, indien bewezen.
Alhoewel de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, mogelijk ten dele werden gefaciliteerd vanuit betrokkenes persoonlijkheidsstoornis (het overtreden van wetten is immers één van zijn antisociale persoonlijkheidskenmerken) neemt dit niet weg dat betrokkene in staat moet worden geacht het verschil tussen goed en kwaad te onderscheiden.”
Uit voornoemde rapportage van het PBC blijkt voorts dat verdachte niet mee wilde werken
aan het milieuonderzoek. Doordat verdachte geen medewerking wilde verlenen aan het milieuonderzoek heeft men geen informatie op kunnen vragen bij zijn huisarts, een psychiatrisch ziekenhuis in Turnhout, [instelling 1] in Cadier en Keer, [instelling 2] in Deurne, bureau jeugdzorg in Veldhoven en Eindhoven en het Riagg in Eindhoven. Verder verkreeg rapporteur geen zicht op betrokkens werkend leven.
Rapporteurs melden voorts dat verdachte selectief en beperkt aan het onderzoek heeft meegewerkt, waardoor er diagnostische onduidelijkheden zijn blijven bestaan.
Naast voornoemde rapportages bevindt zich in het dossier nog een rapportage betreffende verdachte van F. van Nunen, klinisch psycholoog d.d. 20 januari 2006.
Dit rapport houdt onder meer het navolgende in:
“Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis (NAO) met onder andere gebrekkige gewetens- en ik-controle en agressieregulatieproblematiek. Er was sprake van onvoldoende (gewetens)rem, er was egokrenking/zich waar willen maken en steeds aanwezige maar door de ervaren provocatie nog verhoogde agressie. Zaken, die verbonden zijn aan de genoemde persoonlijkheidsstoornis. De gebrekkige gewetensfunctie, het ontbreken van medegevoel met anderen, het snel in zijn ego gekrenkt zijn, het wantrouwende en het agressieve zijn factoren voortkomend uit de stoornis van betrokkene, die van belang kunnen zijn voor de kans op recidive. De prognose op recidive is somber, de kans op herhaling van agressief grensoverschrijdend gedrag met alle gevaar van dien is aanwezig. Om de kans op recidive van soortgelijke delicten of andere strafbare feiten te voorkomen is intensieve behandeling nodig. (…) Indien door het rechtscollege het ten laste gelegde als ‘TBS waardig’ aangemerkt wordt, komt als juridisch kader voor genoemde begeleiding/behandeling de TBS met voorwaarde of met verpleging in beeld. Op grond van de reactie en opstelling van betrokkende bij de bespreking van het onderzoek lijkt het juridische kader van een TBS met voorwaarde geen optie aangezien iedere behandelingsmotivatie ontbreekt. ”
De rechtbank stelt vast dat verdachte zijn medewerking aan het psychiatrisch onderzoek van G.H. van den Bosch en C.G. Huisman niet heeft verleend.
Bij het PBC heeft verdachte evenmin volledige medewerking verleend aan het onderzoek aldaar, meer in het bijzonder aan het milieuonderzoek. Daarmee is door de keuze van verdachte aan de rapporteurs belangrijke informatie over de persoon van verdachte onthouden.
Rapporteurs melden verder dat verdachte (voor het overige) selectief en beperkt aan het onderzoek heeft meegewerkt, waardoor er diagnostische onduidelijkheden zijn blijven bestaan.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden beschouwd als een verdachte die medewerking weigert aan het onderzoek van de gedragsdeskundigen en als zodanig een weigerende observandus is als bedoeld in artikel 37, derde lid, juncto artikel 37a, derde lid van het Wetboek van Strafrecht.
Verdachte heeft eerder agressiedelicten gepleegd variërend van mishandelingen tot eenmaal poging tot doodslag. Het beeld dat rijst uit de thans bewezen verklaarde feiten sluit naar het oordeel van de rechtbank nauw aan bij het beeld dat de deskundige drs. Van der Leeuw op grond van een onderbouwde analyse geeft van verdachte.
Al in 2006 schetst klinisch psycholoog Van Nunen een zeer zorgelijk beeld van de persoonlijkheidstoornis die ook toen al is vastgesteld bij verdachte.
De overige rapportages bevestigen dit beeld. De rechtbank is het eens met deze bevindingen en conclusies en neemt die over, en komt daarom tot het oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt.
De rechtbank overweegt verder dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te kunnen leggen. De bewezen verklaarde feiten, voor zover relevant, zijn misdrijven waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en het misdrijf van artikel 285, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Het zijn misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel is daarom niet op voorhand qua duur beperkt, zodat de maatregel -mits noodzakelijk- langer dan vier jaar kan duren.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen. De rechtbank zal daarbij bevelen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de gehele vordering toewijsbaar.
Het standpunt van de verdediging.
Primair is de verdediging van mening dat benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Subsidiair is de vordering, met name gelet op de onderbouwing van de immateriële schade, dermate ingewikkeld dat de behandeling een onevenredige belasting voor deze strafzaak zou vormen.
Beoordeling.
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 25.000,-- als provisionele morele schade gevorderd. Als provisionele materiële schade heeft de benadeelde partij een bedrag van in totaal € 5.212,-- gevorderd, in verband met psychologische begeleiding (€ 825,--), kledij en andere schade (€ 500,--), administratiekosten (€ 100,--), verplaatsingskosten (€ 1287,--) en verlies van een schooljaar (€ 2.500,--).
Voor wat betreft de immateriële schade is wettelijke rente gevorderd vanaf 1 januari 2012.
Voor wat betreft de materiële schade is wettelijke rente gevorderd vanaf de gemiddelde datum van betaling, zijnde 22 oktober 2012.
Het staat vast dat de door verdachten tegen het slachtoffer gepleegde misdrijven zeer ernstig zijn, en dat daardoor een zeer ernstige inbreuk is gemaakt op haar lichamelijke en psychische integriteit. Het is, mede op grond van de gedegen onderbouwing van de vordering, voor de rechtbank verder volstrekt aannemelijk dat deze gevolgen zeer aanzienlijk en langdurig zullen zijn. Ook kan de rechtbank de benadeelde partij volgen indien wordt aangegeven dat er een reële mogelijkheid bestaat dat er, ten minste gedeeltelijk, sprake is van blijvende schade bij het slachtoffer.
De verdediging heeft niet betwist dat de door de benadeelde partij beschreven gevolgen van de bewezen verklaarde strafbare feiten een direct gevolg zijn van die strafbare feiten. De vraag naar het causaal verband tussen de delicten en de geconstateerde gevolgen staat daarmee vast. Uit het voorafgaande volgt dat er door het slachtoffer reeds nu een aanzienlijke immateriële schade is geleden en dat zij die nog zal lijden.
Uit de opbouw van de vordering volgt dat de benadeelde partij haar schade thans nog niet geheel kan vaststellen. De rechtbank zal om die reden op dit moment slechts dat gedeelte van de gevorderde immateriële schade toewijzen dat thans in afdoende mate vaststaat.
Alles overwegend wijst de rechtbank terzake immateriële schade een bedrag toe van
€ 15.000,--.
De gevorderde materiële schade is uitsluitend weersproken voor zover het betreft de schade door de studievertraging. De rechtbank acht op grond van de overgelegde stukken en de daarbij gegeven toelichting ook dit bedrag van € 2.500,-- toewijsbaar. Gelet op het te verwachten jaarinkomen van een HBO-geschoold verpleegkundige, maar zelfs dat van een lager gekwalificeerd werknemer, levert een half jaar vertraging bij het verwerven van eigen inkomen al een schade op die een veelvoud is van het gevorderde bedrag. Dit gedeelte van de vordering is voor het overige niet betwist, en komt de rechtbank niet onredelijk of ongegrond voor. De rechtbank zal om die reden het gevorderde bedrag aan materiële schade geheel toewijzen.
De wettelijke rente is gevorderd voor wat betreft de immateriële schade vanaf 1 januari 2012, de datum waarop de delicten zijn gepleegd. Voor wat betreft de materiële schade is de wettelijke rente gevorderd vanaf de gemiddelde datum van betaling, te weten 22 oktober 2012. De rechtbank zal, aangezien de materiële schade deels na de datum delict is ontstaan, de ingangsdatum voor de wettelijke rente bepalen op 22 oktober 2012, zoals is gevorderd.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in (het hierna te noemen onderdeel van) de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering voor het overige deel een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het gaat daarbij om de post immateriële schade, voor zover deze het bedrag van € 15.000,-- te boven gaat. Nader onderzoek naar deze schade is een onevenredige belasting van het strafgeding, te meer nu de totale schade voor wat betreft dit onderdeel nog niet vaststaat.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil, omdat er geen kosten rechtsbijstand zijn gevorderd.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict voor wat betreft de immateriële schade en vanaf 22 oktober 2012 voor wat betreft de materiële schade, tot de dag der algehele voldoening.
Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij[slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit met parketnummer 01/821139-12.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.
Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5].
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien het feit waar deze vordering betrekking op heeft niet is ten laste gelegd en ook niet ad informandum is gevoegd.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.
Beslag.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte en voor wat betreft het paspoort aan de rechthebbende, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen goederen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 37a, 37b, 47, 57, 242, 282, 285, 300 en 350
Wet wapens en munitie art. 13, 55.
DE UITSPRAAK
T.a.v. 01/821139-12 primair, subsidiair:
Vrijspraak
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. 01/839005-12 feit 1:
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en
beroofd houden.
T.a.v. 01/839005-12 feit 2:
Medeplegen van verkrachting, meermalen gepleegd.
T.a.v. 01/820186-12:
Mishandeling.
T.a.v. 01/830003-12 feit 1:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
T.a.v. 01/830003-12 feit 2:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
T.a.v. 01/830003-12 feit 3:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. 01/839005-12 feit 1, feit 2, 01/820186-12, 01/830003-12 feit 1, feit 2,
feit 3:
* Gevangenisstraf voor de duur van 9 jarenmet aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. 01/839005-12 feit 1, feit 2, 01/830003-12 feit 2:
*
Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
T.a.v. 01/839005-12 feit 1, feit 2:
Maatregel van schadevergoeding van € 20.212,-- subsidiair 135 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 20.212,--
(zegge: twintigduizendtweehonderdtwaalf euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 135 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 15.000,--
immateriële schade en € 5.212,-- materiële schade (posten: psychologische
begeleiding, kledij, administratiekosten, verplaatsingskosten, verlies van een
schooljaar).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn
mededader is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde
betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. Met betrekking tot de immateriële schade vanaf de datum van het delict, 1 januari 2012, tot aan de dag der algehele voldoening en met betrekking tot de materiële schade vanaf 22 oktober 2012 tot de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot
betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 20.212,--
(zegge: twintigduizendtweehonderdtwaalf euro), te weten € 15.000,--
immateriële schade en € 5.212,-- materiële schade (posten: psychologische
begeleiding € 825,-- kledij € 500,--, administratiekosten € 100,--,
verplaatsingskosten € 1.287,-- en verlies van een schooljaar € 2.500,--).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente.
Met betrekking tot de immateriële schade vanaf de datum van het delict, 1 januari 2012, tot aan de dag der algehele voldoening en met betrekking tot de materiële schade vanaf 22 oktober 2012 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn
mededader is betaald.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde
verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (restant
immateriële schade) niet ontvankelijk is.
T.a.v. 01/821139-12 primair, subsidiair:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 2] in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden
begroot op nihil.
T.a.v. 01/830003-12:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 5] in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden
begroot op nihil.
Teruggave in beslag genomen goederen, te weten:
1
muts, 1 condoom, 1 boek, 1 klapmes, tapeband, 1 laken, 2 matrassen, aan verdachte.
Teruggave in beslag genomen goed, te weten: 1 paspoort, aan de rechtmatige
eigenaar.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. E.M.J. Raeijmaekers en mr. P.A. Buijs, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 28 oktober 2013.
Bijlage A.
Bewijsoverzicht t.a.v. 01/839005-12
[bewijsoverzicht]

Voetnoten

1.Bron 2, bevindingen verbalisant pag. 7
2.Bron 2, bevindingen verbalisanten pag. 8
3.Bron 2, bevindingen verbalisant pag. 14-15
4.Bron 2, verklaring verdachte pag. 49-50
5.Bron 2, bevindingen verbalisanten pag. 32
6.Bron 2, verklaring [slachtoffer 3] pag. 29-30
7.Bron 2, bevindingen verbalisanten
8.Bron 3, verklaring [slachtoffer 4], pag. 4-5
9.Bron 3, bevindingen verbalisanten pag. 8
10.Bron 3, verklaring verdachte bij de politie pag. 12-13