op 1 januari 2012 te Eindhoven en in België, tezamen en in vereniging met een ander,
door geweld en een andere feitelijkheid en door bedreiging met geweld [slachtoffer 1], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam,
immers hebben hij, verdachte en zijn mededader meermalen,
- zijn/hun vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd en gebracht en
- gedwongen hem/hen te pijpen en/of af te trekken en
- hun penissen (met kracht) in de vagina en anus van die [slachtoffer 1]
geduwd en/of (vervolgens) (heen en weer) bewogen
en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheden en die
bedreiging met geweld hierin dat hij, verdachte en zijn mededader,
- die [slachtoffer 1] tegen haar wil naar een voor haar onbekende omgeving
hebben gebracht en
- die [slachtoffer 1] hebben gedwongen in een voor haar onbekende ruimte te
verblijven en
- de handen van die [slachtoffer 1] achter het lichaam hebben gebonden en
- de ogen van die [slachtoffer 1]/hebben bedekt en/of afgeplakt
- de kleding van die [slachtoffer 1] kapot hebben getrokken en
- tegen die [slachtoffer 1] hebben gezegd dat als ze niet zou luisteren ze
vermoord zou gaan worden.
In de zaak met parketnummer 01/830003-12:
1.
op 16 november 2011 te Eindhoven een wapen van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukwapen in de vorm van een pistool (merk KWC, model Sig Sauer SP2022) zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen (Sig Sauer), voorhanden heeft gehad.
2.
op 05 december 2011 te Eindhoven [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte
- opzettelijk dreigend met zijn wijsvinger een snijdende beweging langs zijn
hals gemaakt en
- (daarbij) opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd:
"Ik weet waar je werkt" en/of "Jij bent de mijne" en/of "Ik maak je af.",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
op 05 december 2011 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (naast de voordeur), geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield.
In de zaak met parketnummer 01/820186-12:
op 20 februari 2012 te Eindhoven opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 4], met de vuist tegen het gezicht heeft gestompt, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
De raadsman van verdachte heeft in de zaak met parketnummer 01/820186-12 een beroep op noodweer gedaan. Verdachte is, aldus de raadsman, op hardhandige wijze buiten gezet. Toen hij voor de tweede keer een stomp kreeg van de uitsmijter, reageerde hij door terug te slaan met zijn linkervuist in het gezicht van de uitsmijter. De uitsmijter heeft verdachte vastgepakt en aan hem geduwd en getrokken. Er was sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. Verdachte heeft daarbij niet de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden.
De rechtbank verwerpt dit beroep op noodweer.
Aangever [slachtoffer 4] heeft verklaard dat verdachte buiten de feesttent is gezet omdat verdachte iemand zou hebben geslagen. Verdachte mocht de tent niet meer in maar is desondanks teruggekomen. Aangever heeft, in zijn hoedanigheid als portier, verdachte daarop aangesproken en gezegd dat verdachte zich moest verwijderen. Verdachte wilde er niet uit en duwde aangever. Hierop heeft aangever verdachte bij zijn kleding vastgepakt om hem de tent uit te duwen. Aangever en verdachte struikelden over twee oudere vrouwen, waarop de vrouwen vielen. Aangever probeerde de vrouwen te helpen. Toen aangever rechtop stond, kreeg hij een vuistslag van verdachte in zijn gezicht.
Uit voornoemde verklaring blijkt niet dat de aangever als eerste heeft geslagen. Voorts heeft verdachte ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat [slachtoffer 4] als eerste heeft geslagen.
Naar het oordeel van de rechtbank was er alleen al om die reden geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn voor het overige geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van 01/839005-12 feiten 1 en 2, 01/821139-12 primair, 01/820186-12 en 01/830003-12 feiten 1, 2 en 3:
- een gevangenisstraf van 9 jaren met aftrek voorarrest;
- oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging;
- teruggave van het paspoort aan de rechthebbende;
- teruggave van het overige beslag aan verdachte.
- gehele hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en oplegging van de maatregel 36f van het Wetboek van Strafrecht (hoofdelijk);
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van
€ 1781,88 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- niet-ontvankelijk verklaren van de benadeelde partij [slachtoffer 5] in de
vordering.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat los van het feit dat een langdurige gevangenisstraf en een terbeschikkingstelling bezwaren geeft, in deze zaak geen terbeschikkingstelling met dwangverpleging mogelijk is. Verdachte is naar het PBC geweest en is daar uitgebreid geobserveerd en onderzocht. Verdachte heeft aan dit onderzoek meegewerkt. Er ligt een uitvoerige en heldere rapportage van het PBC met heldere conclusies. Er is geen causaal verband tussen de stoornis en het delict of delictgevaarlijkheid. Het PBC heeft een heldere conclusie over de causaliteit gegeven. Er ligt geen tbs-advies en niets wijst in die richting.
De officier van justitie eist een lange gevangenisstraf. De vrijheidsberoving en de verkrachting staan in verband met elkaar. Voor een verkrachtingszaak staan conform de oriëntatiepunten van het LOVS 24 maanden gevangenisstraf. Er kunnen omstandigheden zijn die maken dat de straf hoger kan uitvallen.
Het is aan de rechtbank een middenweg te vinden. De op te leggen straf dient in elk geval flink lager uit te vallen dan de eis van negen jaren gevangenisstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft tijdens de Nieuwjaarsnacht samen met de medeverdachte een jonge vrouw in België de auto in gesleurd en haar meegenomen naar een woning in Nederland. In de auto werden de ogen en de mond van het slachtoffer met tape afgeplakt. Tijdens de autorit is het slachtoffer betast en is er door een van de verdachten, toen het slachtoffer de deur van de auto open wilde maken, geweld gebruikt. Bij een woning in Eindhoven aangekomen, is het slachtoffer op een matras gelegd, haar handen zijn op haar rug gebonden en de jurk van het slachtoffer is kapot getrokken. In de woning is het slachtoffer gedurende enkele uren meerdere malen door beide mannen op gruwelijke wijze verkracht. Tijdens het plegen van deze feiten zijn de ogen bijna de hele tijd afgeplakt. Op meerdere momenten is het slachtoffer door de mannen bedreigd met de dood. Na de verkrachtingen is het slachtoffer onder de douche gezet en is er een bijtende stof in haar vagina gespoten, kennelijk met de bedoeling sporen uit te wissen. Dit was, zo blijkt uit de verklaring van het slachtoffer, heel pijnlijk. Daarna moest het slachtoffer wederom onder de douche en zijn haar vingernagels schoongemaakt met een stokje. Het slachtoffer is daarna weer in de auto gegooid en op een zandpad half ontkleed en gehavend achtergelaten. Daarbij is het slachtoffer te kennen gegeven dat ze haar en haar familie zouden vermoorden als ze de politie zou inschakelen.
Vastgesteld kan worden dat deze misdrijven op een van de meest ernstige wijze van uitvoering hebben plaatsgevonden.
Voor het slachtoffer is dit alles zeer angstaanjagend geweest. Zij heeft op meerdere momenten gevreesd voor haar leven. Toen zij in Waalre uit de auto werd gezet, dacht zij dat zij zou worden gedood. Zo schrijft zij in haar slachtofferverklaring dat dit de langste seconden van haar leven zijn geweest. Verdachte en medeverdachte hebben op bijzonder brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van een jonge vrouw, voor wie het bewezen verklaarde buitengewoon vernederend en traumatisch is geweest. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Het slachtoffer heeft aangegeven dat zij zich nooit meer veilig zal voelen. Zij is het afgelopen jaar nog nooit alleen naar buiten geweest. Zij geeft aan dat haar leven op allerlei gebieden kapot is gemaakt. Zij is afhankelijk van anderen geworden en heeft problemen met haar studie door concentratieproblemen. Van een zelfstandige jonge vrouw is zij door deze gebeurtenis veranderd in een persoon die onzeker en wantrouwend is en van het minste of geringste schrikt.
Een delict als het onderhavige veroorzaakt veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Naast de hiervoor genoemde feiten heeft verdachte zich nog schuldig gemaakt aan een aantal geweldsdelicten, een bedreiging en het voorhanden hebben van een namaakvuurwapen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
De rechtbank heeft geen omstandigheden gezien die tot matiging van de straf zouden moeten leiden.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank is - alles overwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen jaren een passende en geboden reactie vormt.
De rechtbank zal dezelfde straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf, ook al spreekt de rechtbank verdachte vrij van het feit in de zaak met parketnummer 01/821139-12. De gevorderde straf is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde.
De op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling.
Op 15 januari 2013 heeft de psycholoog drs. J.P.M. van der Leeuw een rapport omtrent verdachte uitgebracht. Dit rapport houdt -onder meer- het navolgende in:
Differentiaal diagnostische beschouwing.
In het huidige onderzoek komt naar voren dat er bij betrokkene sprake is geweest van pedagogische en affectieve verwaarlozing in zijn jeugd. (…) Betrokkene liet bij het begin van de middelbare schoolperiode al gedragsproblemen zien. (…)
De identiteit is zwak ontwikkeld zoals ook blijkt uit het feit dat betrokkene nauwelijks een vaste route qua werk en relaties kan doorlopen. Ook zijn er al vroeg de eerste justitiële contacten en dient de grenzeloosheid zich onder andere aan in grensoverschrijdend gedrag.
De testpsychologische gegevens bevestigen dat er sprake is van een zwak toegeruste persoonlijkheid met narcistische en antisociale kenmerken. Dit blijkt uit het feit dat betrokkene de negatieve kanten van zichzelf uit zijn bewuste beleving houdt en overdekt met een fraai zelfbeeld. Kille onderhuidse agressie kan samenvloeien met seksuele impulsen, althans volgens de testscores en met het gebrek aan schaamte en schuld en het tekort aan empathie vormen zij tezamen de constituerende factoren van de antisociale toerusting. Daarbij kan de antisociale habitus begrepen worden als een voortzetting en verergering van de gedragsproblemen die al op jonge leeftijd speelden. De klinische indruk van de grimmigheid van betrokkene, zijn somtijds dwingende en bozige houding afgewisseld met minachting voor de onderzoekers, kunnen eveneens als ingrediënten beschouwd worden van die antisociale persoonlijkheidsstijl. In eerder onderzoek pro Justitia wordt ook melding gemaakt van narcistische en antisociale persoonlijkheidskenmerken.
Forensisch psychologische beschouwing.
Gezien de absolute ontkenning van betrokkene van het ten laste gelegde, kan de onderzoeker geen sluitende uitspraak doen over een mogelijke relatie tussen de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van betrokkene enerzijds en het ten laste gelegde anderzijds. Wel is in het onderzoek naar voren gekomen dat er bij betrokkene sprake is van kille agressie die kan versmelten met seksuele impulsen waarbij de kwetsbare persoonlijkheid onvoldoende voorziet in adequate remming van negatieve gevoelens. De antisociale en narcistische kenmerken kunnen leiden tot onvoldoende remming over negatieve impulsen door gebrek aan schaamte, gebrek aan schuld, gebrek aan empathie door egocentrisme.
Risicoprognose.
Ondanks de ontkenning van betrokkene van het huidige ten laste gelegde feit is er wel een uitspraak te doen over het risico van grensoverschrijdend gedrag door betrokkene op grond van de beschreven persoonlijkheidstoerusting en op grond van onderstaand instrumentarium dat dient om risico’s op (gewelddadig) grensoverschrijdend gedrag te voorspellen.
Wanneer een quick-scan wordt gemaakt met behulp van de Hare PCL-R, een psychopathielijst, dan scoort betrokkene redelijk hoog op de navolgende items: gladde/oppervlakkige prater, sterk opgeblazen gevoel van eigenwaarde, gebrek aan berouw of schuldgevoel, ontbreken van emotionele diepgang, kil/gebrek aan empathie, gebrekkige beheersing van het gedrag, gedragsproblemen op jonge leeftijd, ontbreken van realistische doelen op de lange termijn, impulsiviteit, onverantwoordelijk gedrag, veel kortstondige partnerrelaties, jeugdcriminaliteit, veelsoortige criminaliteit.
Vanuit klinisch perspectief vormen de onderhuids aanwezige kille agressie en het gebrek aan empathie, de hoofdingrediënten voor een psychopathiforme toerusting, hetgeen via de tentatieve meting met de PCL-R bevestigd wordt.
Wordt vervolgens de HKT-30 gehanteerd, een risicotaxatie-instrument, dan is te concluderen dat betrokkene matig tot hoog scoort op de historische en statische indicatoren (justitiële voorgeschiedenis, gedragsproblemen voor twaalfde levensjaar, persoonlijkheidsstoornis, psychopathiforme toerusting), hoog op de klinische en dynamische indicatoren (weinig probleeminzicht, impulsiviteit, gebrek aan empathie, vijandigheid, afwijzende attitude ten aanzien van behandeling) en hoog op de toekomstige situatieve indicatoren (geen overeenstemming over voorwaarden, materiële indicatoren, geen dagbesteding, gebrekkige sociale steun en netwerk, stresserende omstandigheden). Tezamen genomen wijzen de taxaties op een groot risico op grensoverschrijdend gedrag door betrokkene.
Beantwoording van de vragen.
Betrokkene is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er is sprake van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en narcistische trekken.
Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was bovengenoemde gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens aanwezig.
Er zijn aanwijzingen in het huidige onderzoek naar voren gekomen die in zijn algemeenheid er op wijzen dat betrokkene op grond van zijn gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, beïnvloed is in zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde.
Er is bij betrokkene sprake van kille agressie die kan versmelten met seksuele impulsen waarbij de kwetsbare persoonlijkheid onvoldoende voorziet in adequate remming van negatieve gevoelens. De antisociale en narcistische kenmerken kunnen leiden tot onvoldoende remming over negatieve impulsen door gebrek aan schaamte, gebrek aan schuld, gebrek aan empathie en door egocentrisme. Daardoor kan grensoverschrijdend gedrag gemakkelijk plaatsvinden.
Verdachte heeft grotendeels meegewerkt aan voornoemd psychologisch onderzoek.
Omdat betrokkene zich als een volledig ontkennende verdachte heeft opgesteld en geen medewerking heeft verleend aan het psychiatrisch deel van het onderzoek, heeft de psycholoog drs. J.P.M. van der Leeuw slechts een klein deel van de gestelde vragen kunnen beantwoorden. Voornoemde psycholoog heeft geadviseerd verdachte klinisch te laten observeren en te onderzoeken in het Pieter Baan Centrum.
Op 15 januari 2013 hebben de psychiater i.o. G.H. van den Bosch en de psychiater C.G. Huisman gerapporteerddat verdachte heeft geweigerd aan het psychiatrisch onderzoek mee te werken. In het rapport wordt voorts onder meer het navolgende gemeld:
“Op basis van de contacten die met betrokkene hebben plaatsgevonden kan nauwelijks een uitspraak worden gedaan met betrekking tot diagnostische overwegingen, gezien het ontbreken van een valide toetsing door de superviserend psychiater. Wordt echter gekeken naar de informatie uit de beschikbare stukken dan staat daar dat er bij betrokkene sprake is van persoonlijkheidsproblematiek. In de Pro Justitia rapportage van psycholoog Van Nunen (d.d. 16 december 2006) wordt een persoonlijkheidsstoornis vastgesteld met antisociale, narcistische en theatrale trekken. Ook psycholoog Gommans stelt in zijn Pro Justitia rapportage (d.d. 22 juli 2011) vast dat sprake is van antisociale persoonlijkheidsstoornis, zij het deels in remissie. Gekeken naar de consulten door psychiater Trompenaars d.d. 10 mei 2011 en psychiater Van Bakel van 10 mei 2012 dan zijn er aanwijzingen dat deze persoonlijkheidsstoornis nog steeds aanwezig is. Persoonlijkheidsstoornissen worden per definitie gekenmerkt door een langdurig patroon van diep in de persoonlijkheid gewortelde karakterkenmerken en een chronisch aanwezig karakter. Op basis van bovenstaande informatie zou het in de lijn der verwachting liggen indien bij betrokkene nog steeds sprake zou zijn van deze cluster B persoonlijkheidsproblematiek (waarbinnen de antisociale en narcistische kenmerken ook vallen).”
Op 31 mei 2013 hebben P.A.E.M.I. Cremers, psycholoog en D.I. Kuijpers, psychiater van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum (PBC)een rapport over verdachte opgemaakt.
Dit rapport houdt onder meer het navolgende in:
“ Er is slechts beperkte informatie beschikbaar over de jeugd van betrokkene. Er lijkt sprake te zijn van pedagogische verwaarlozing binnen een onveilig opvoedingsklimaat. In het begin van de adolescentie lijken voor het eerst gedragsproblemen te ontstaan. (…)
Betrokkene wordt op zijn 14e voor het eerst veroordeeld, dit in verband met mishandeling. Sindsdien wordt betrokkene nog een aantal maal veroordeeld voor verschillende vergrijpen, echter vooral in verband met geweldsdelicten. Betrokkene is tot op heden niet in staat gebleken om regulier werk te behouden en ook zijn relaties kennen een problematisch verloop.
Gelet op het bovenstaande is er sprake van een duurzaam disfunctioneren op verschillende levensterreinen en betrokkene voldoet thans aan de kenmerken van een persoonlijkheids-
stoornis niet anderszins omschreven (NAO) met narcistische en antisociale trekken. De
narcistische trekken komen vooral tot uiting in de beperkte empathie, het opgeblazen zelfbeeld, de verhoogde krenkbaarheid, het gevoel een bijzondere behandeling te verdienen, de preoccupatie met schoonheid, de behoefte aan bewondering, manipulatie en de enerzijds
wantrouwende, anderzijds superieure houding. Daarnaast wordt de persoonlijkheidsstoornis
bij betrokkene gekarakteriseerd door antisociale trekken, die vooral tot uiting komen in zijn
onvermogen zich te conformeren aan maatschappelijke normen en regels, de onwettige
gedragingen, het onverantwoordelijke gedrag, het snel geïrriteerd raken, het gebruik van
misleiding, het gebrek aan berouw en de gebrekkige gewetensfuncties. Betrokkene voldoet
verder aan de classificatie ‘trekken van psychopathie’ volgens het concept van Hare.
Ten aanzien van de agressiehuishouding moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat er op basis van de beschikbare informatie bij betrokkene sprake lijkt te zijn van een grote mate van controle en berekenendheid. (…) Er is vanuit het antisociale deel van de persoonlijkheid sprake van opportunistisch-instrumentele agressie, resulterend in de vele meldingen van intimidatie en bedreiging. Betrokkene lijkt hier een duidelijk doel voor ogen te hebben en vervolgens een afgemeten hoeveelheid agressie toe te passen om dit doel te bereiken. Daarnaast is er vanuit het narcistische deel van de persoonlijkheid een verhoogde krenkbaarheid waardoor betrokkene makkelijk in een interpersoonlijk conflict komt, leidend tot reactief agressief gedrag. (…)
Er is de laatste jaren sprake van, ten minste sporadisch, gebruik van alcohol, xtc en cocaïne. In dit onderzoek is het echter door het gebrek aan geobjectiveerde informatie niet mogelijk gebleken om misbruik dan wel afhankelijkheid van deze middelen aan te tonen, noch uit te sluiten. (…)
De gestelde persoonlijkheidsstoornis heeft een chronisch karakter en was ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde, indien bewezen.
Alhoewel de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, mogelijk ten dele werden gefaciliteerd vanuit betrokkenes persoonlijkheidsstoornis (het overtreden van wetten is immers één van zijn antisociale persoonlijkheidskenmerken) neemt dit niet weg dat betrokkene in staat moet worden geacht het verschil tussen goed en kwaad te onderscheiden.”
Uit voornoemde rapportage van het PBC blijkt voorts dat verdachte niet mee wilde werken
aan het milieuonderzoek. Doordat verdachte geen medewerking wilde verlenen aan het milieuonderzoek heeft men geen informatie op kunnen vragen bij zijn huisarts, een psychiatrisch ziekenhuis in Turnhout, [instelling 1] in Cadier en Keer, [instelling 2] in Deurne, bureau jeugdzorg in Veldhoven en Eindhoven en het Riagg in Eindhoven. Verder verkreeg rapporteur geen zicht op betrokkens werkend leven.
Rapporteurs melden voorts dat verdachte selectief en beperkt aan het onderzoek heeft meegewerkt, waardoor er diagnostische onduidelijkheden zijn blijven bestaan.
Naast voornoemde rapportages bevindt zich in het dossier nog een rapportage betreffende verdachte van F. van Nunen, klinisch psycholoog d.d. 20 januari 2006.
Dit rapport houdt onder meer het navolgende in:
“Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis (NAO) met onder andere gebrekkige gewetens- en ik-controle en agressieregulatieproblematiek. Er was sprake van onvoldoende (gewetens)rem, er was egokrenking/zich waar willen maken en steeds aanwezige maar door de ervaren provocatie nog verhoogde agressie. Zaken, die verbonden zijn aan de genoemde persoonlijkheidsstoornis. De gebrekkige gewetensfunctie, het ontbreken van medegevoel met anderen, het snel in zijn ego gekrenkt zijn, het wantrouwende en het agressieve zijn factoren voortkomend uit de stoornis van betrokkene, die van belang kunnen zijn voor de kans op recidive. De prognose op recidive is somber, de kans op herhaling van agressief grensoverschrijdend gedrag met alle gevaar van dien is aanwezig. Om de kans op recidive van soortgelijke delicten of andere strafbare feiten te voorkomen is intensieve behandeling nodig. (…) Indien door het rechtscollege het ten laste gelegde als ‘TBS waardig’ aangemerkt wordt, komt als juridisch kader voor genoemde begeleiding/behandeling de TBS met voorwaarde of met verpleging in beeld. Op grond van de reactie en opstelling van betrokkende bij de bespreking van het onderzoek lijkt het juridische kader van een TBS met voorwaarde geen optie aangezien iedere behandelingsmotivatie ontbreekt. ”
De rechtbank stelt vast dat verdachte zijn medewerking aan het psychiatrisch onderzoek van G.H. van den Bosch en C.G. Huisman niet heeft verleend.
Bij het PBC heeft verdachte evenmin volledige medewerking verleend aan het onderzoek aldaar, meer in het bijzonder aan het milieuonderzoek. Daarmee is door de keuze van verdachte aan de rapporteurs belangrijke informatie over de persoon van verdachte onthouden.
Rapporteurs melden verder dat verdachte (voor het overige) selectief en beperkt aan het onderzoek heeft meegewerkt, waardoor er diagnostische onduidelijkheden zijn blijven bestaan.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden beschouwd als een verdachte die medewerking weigert aan het onderzoek van de gedragsdeskundigen en als zodanig een weigerende observandus is als bedoeld in artikel 37, derde lid, juncto artikel 37a, derde lid van het Wetboek van Strafrecht.
Verdachte heeft eerder agressiedelicten gepleegd variërend van mishandelingen tot eenmaal poging tot doodslag. Het beeld dat rijst uit de thans bewezen verklaarde feiten sluit naar het oordeel van de rechtbank nauw aan bij het beeld dat de deskundige drs. Van der Leeuw op grond van een onderbouwde analyse geeft van verdachte.
Al in 2006 schetst klinisch psycholoog Van Nunen een zeer zorgelijk beeld van de persoonlijkheidstoornis die ook toen al is vastgesteld bij verdachte.
De overige rapportages bevestigen dit beeld. De rechtbank is het eens met deze bevindingen en conclusies en neemt die over, en komt daarom tot het oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt.
De rechtbank overweegt verder dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te kunnen leggen. De bewezen verklaarde feiten, voor zover relevant, zijn misdrijven waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en het misdrijf van artikel 285, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Het zijn misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel is daarom niet op voorhand qua duur beperkt, zodat de maatregel -mits noodzakelijk- langer dan vier jaar kan duren.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen. De rechtbank zal daarbij bevelen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de gehele vordering toewijsbaar.
Het standpunt van de verdediging.
Primair is de verdediging van mening dat benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Subsidiair is de vordering, met name gelet op de onderbouwing van de immateriële schade, dermate ingewikkeld dat de behandeling een onevenredige belasting voor deze strafzaak zou vormen.
Beoordeling.
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 25.000,-- als provisionele morele schade gevorderd. Als provisionele materiële schade heeft de benadeelde partij een bedrag van in totaal € 5.212,-- gevorderd, in verband met psychologische begeleiding (€ 825,--), kledij en andere schade (€ 500,--), administratiekosten (€ 100,--), verplaatsingskosten (€ 1287,--) en verlies van een schooljaar (€ 2.500,--).
Voor wat betreft de immateriële schade is wettelijke rente gevorderd vanaf 1 januari 2012.
Voor wat betreft de materiële schade is wettelijke rente gevorderd vanaf de gemiddelde datum van betaling, zijnde 22 oktober 2012.
Het staat vast dat de door verdachten tegen het slachtoffer gepleegde misdrijven zeer ernstig zijn, en dat daardoor een zeer ernstige inbreuk is gemaakt op haar lichamelijke en psychische integriteit. Het is, mede op grond van de gedegen onderbouwing van de vordering, voor de rechtbank verder volstrekt aannemelijk dat deze gevolgen zeer aanzienlijk en langdurig zullen zijn. Ook kan de rechtbank de benadeelde partij volgen indien wordt aangegeven dat er een reële mogelijkheid bestaat dat er, ten minste gedeeltelijk, sprake is van blijvende schade bij het slachtoffer.
De verdediging heeft niet betwist dat de door de benadeelde partij beschreven gevolgen van de bewezen verklaarde strafbare feiten een direct gevolg zijn van die strafbare feiten. De vraag naar het causaal verband tussen de delicten en de geconstateerde gevolgen staat daarmee vast. Uit het voorafgaande volgt dat er door het slachtoffer reeds nu een aanzienlijke immateriële schade is geleden en dat zij die nog zal lijden.
Uit de opbouw van de vordering volgt dat de benadeelde partij haar schade thans nog niet geheel kan vaststellen. De rechtbank zal om die reden op dit moment slechts dat gedeelte van de gevorderde immateriële schade toewijzen dat thans in afdoende mate vaststaat.
Alles overwegend wijst de rechtbank terzake immateriële schade een bedrag toe van
€ 15.000,--.
De gevorderde materiële schade is uitsluitend weersproken voor zover het betreft de schade door de studievertraging. De rechtbank acht op grond van de overgelegde stukken en de daarbij gegeven toelichting ook dit bedrag van € 2.500,-- toewijsbaar. Gelet op het te verwachten jaarinkomen van een HBO-geschoold verpleegkundige, maar zelfs dat van een lager gekwalificeerd werknemer, levert een half jaar vertraging bij het verwerven van eigen inkomen al een schade op die een veelvoud is van het gevorderde bedrag. Dit gedeelte van de vordering is voor het overige niet betwist, en komt de rechtbank niet onredelijk of ongegrond voor. De rechtbank zal om die reden het gevorderde bedrag aan materiële schade geheel toewijzen.
De wettelijke rente is gevorderd voor wat betreft de immateriële schade vanaf 1 januari 2012, de datum waarop de delicten zijn gepleegd. Voor wat betreft de materiële schade is de wettelijke rente gevorderd vanaf de gemiddelde datum van betaling, te weten 22 oktober 2012. De rechtbank zal, aangezien de materiële schade deels na de datum delict is ontstaan, de ingangsdatum voor de wettelijke rente bepalen op 22 oktober 2012, zoals is gevorderd.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in (het hierna te noemen onderdeel van) de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering voor het overige deel een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het gaat daarbij om de post immateriële schade, voor zover deze het bedrag van € 15.000,-- te boven gaat. Nader onderzoek naar deze schade is een onevenredige belasting van het strafgeding, te meer nu de totale schade voor wat betreft dit onderdeel nog niet vaststaat.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil, omdat er geen kosten rechtsbijstand zijn gevorderd.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict voor wat betreft de immateriële schade en vanaf 22 oktober 2012 voor wat betreft de materiële schade, tot de dag der algehele voldoening.
Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij[slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit met parketnummer 01/821139-12.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.
Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5].
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien het feit waar deze vordering betrekking op heeft niet is ten laste gelegd en ook niet ad informandum is gevoegd.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.
Beslag.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte en voor wat betreft het paspoort aan de rechthebbende, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen goederen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 37a, 37b, 47, 57, 242, 282, 285, 300 en 350
Wet wapens en munitie art. 13, 55.
DE UITSPRAAK
T.a.v. 01/821139-12 primair, subsidiair:
Vrijspraak
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. 01/839005-12 feit 1:
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en
beroofd houden.
T.a.v. 01/839005-12 feit 2:
Medeplegen van verkrachting, meermalen gepleegd.
T.a.v. 01/820186-12:
Mishandeling.
T.a.v. 01/830003-12 feit 1:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
T.a.v. 01/830003-12 feit 2:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
T.a.v. 01/830003-12 feit 3:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. 01/839005-12 feit 1, feit 2, 01/820186-12, 01/830003-12 feit 1, feit 2,
feit 3:
* Gevangenisstraf voor de duur van 9 jarenmet aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. 01/839005-12 feit 1, feit 2, 01/830003-12 feit 2:
*
Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
T.a.v. 01/839005-12 feit 1, feit 2:
Maatregel van schadevergoeding van € 20.212,-- subsidiair 135 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 20.212,--
(zegge: twintigduizendtweehonderdtwaalf euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 135 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 15.000,--
immateriële schade en € 5.212,-- materiële schade (posten: psychologische
begeleiding, kledij, administratiekosten, verplaatsingskosten, verlies van een
schooljaar).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn
mededader is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde
betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. Met betrekking tot de immateriële schade vanaf de datum van het delict, 1 januari 2012, tot aan de dag der algehele voldoening en met betrekking tot de materiële schade vanaf 22 oktober 2012 tot de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot
betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 20.212,--
(zegge: twintigduizendtweehonderdtwaalf euro), te weten € 15.000,--
immateriële schade en € 5.212,-- materiële schade (posten: psychologische
begeleiding € 825,-- kledij € 500,--, administratiekosten € 100,--,
verplaatsingskosten € 1.287,-- en verlies van een schooljaar € 2.500,--).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente.
Met betrekking tot de immateriële schade vanaf de datum van het delict, 1 januari 2012, tot aan de dag der algehele voldoening en met betrekking tot de materiële schade vanaf 22 oktober 2012 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn
mededader is betaald.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde
verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (restant
immateriële schade) niet ontvankelijk is.
T.a.v. 01/821139-12 primair, subsidiair:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 2] in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden
begroot op nihil.
T.a.v. 01/830003-12:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 5] in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden
begroot op nihil.
Teruggave in beslag genomen goederen, te weten: