ECLI:NL:RBOBR:2013:5742

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 oktober 2013
Publicatiedatum
17 oktober 2013
Zaaknummer
SHE 13/2801 E en SHE 13/2802
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een herstelbesluit voor een omgevingsvergunning met betrekking tot een herinneringskamer

In deze einduitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant wordt het herstelbesluit van verweerder beoordeeld in het kader van een omgevingsvergunning voor een herinneringskamer. De voorzieningenrechter constateert dat in het herstelbesluit geen voorschriften zijn opgenomen die het maximaal aantal bezoekers per dag en het maximaal aantal opbaringen per jaar beperken. Verweerder heeft aangegeven dat het aantal opbaringen niet is gemaximeerd om de vergunninghoudster de mogelijkheid te bieden haar bedrijf uit te breiden. Dit leidt tot de conclusie dat er geen waarborgen zijn dat de herinneringskamer niet een publieksgericht karakter krijgt, wat kan resulteren in een onevenredige verkeersaantrekkende werking.

De voorzieningenrechter verwijst naar eerdere uitspraken en stelt vast dat de voorwaarden die aan de omgevingsvergunning zijn verbonden, onvoldoende zijn om te waarborgen dat het bedrijf geen publieksgericht karakter heeft. De voorzieningenrechter oordeelt dat het aantal bezoekers en verkeersbewegingen niet adequaat is gemonitord en dat de vergunninghoudster in principe een ongelimiteerd aantal bezoekers per dag kan ontvangen. Dit is in strijd met de bepalingen van het bestemmingsplan, die vereisen dat er geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer mag zijn en dat er geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte mag zijn.

Uiteindelijk verklaart de voorzieningenrechter het beroep van de verzoekers gegrond, vernietigt de bestreden besluiten en herroept het primaire besluit. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en bepaalt dat verweerder het griffierecht en de proceskosten aan de verzoekers moet vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en het naleven van de voorschriften in het bestemmingsplan.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 13/2801 E
SHE 13/2802
einduitspraak van de voorzieningenrechter van 17 oktober 2013 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker 1], [verzoeker 2], [verzoeker 3] en [verzoeker 4]

te [woonplaats], verzoekers
(gemachtigde: mr. drs. H.A. Pasveer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Michielsgestel, verweerder
(gemachtigde: mr. E.G. Grigorjan).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Levatio Uitvaartzorgte Den Dungen vergunninghoudster,
(gemachtigde: [derde belanghebbende]).

Procesverloop

Voor het procesverloop verwijst de voorzieningenrechter naar zijn tussenuitspraak van
6 juni 2013.
Bij die uitspraak heeft de voorzieningenrechter verweerder in de gelegenheid gesteld de gebreken in het bestreden besluit van 19 maart 2013 te herstellen, middels het verrichten van de in de tussenuitspraak omschreven handelingen. Voorts heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit en het primaire besluit van 30 augustus 2012 geschorst tot en met de einduitspraak.
Bij brief van 25 juni 2013 heeft verweerder de voorzieningenrechter bericht gebruik te maken van de in de tussenuitspraak geboden gelegenheid. Op diezelfde datum heeft verweerder een nieuw besluit op bewaar genomen met een aanvullende motivering van het herziene primaire besluit.
Bij brief van 3 juli 2013 hebben verzoekers hun zienswijze ingediend over de wijze waarop verweerder het gebrek heeft hersteld. Hierop heeft verweerder gereageerd bij brief van
22 augustus 2013.
Bij besluit van 23 augustus 2013 heeft verweerder de besluiten van 19 maart 2013 en
25 juni 2013 ingetrokken en met een aanvullende motivering het primaire besluit gehandhaafd.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 5 september 2013. Verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 4] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Namens [verzoeker 3] is
[echtgenote verzoeker 3] (echtgenote) verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij is zonder bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1.
De voorzieningenrechter heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 3.6.1, onder b, van het geldende bestemmingsplan “Buitengebied Sint-Michielsgestel” (geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer), c (geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte) en h (het bedrijf mag geen publieksgericht karakter hebben en geen onevenredige verkeersaantrekkende werking). Omdat de afspraken die vergunninghoudster maakt met de nabestaanden niet of onvoldoende zijn vastgelegd, kan niet worden aangenomen dat de herinneringskamer geen publieksgericht karakter heeft zodat in principe een ongelimiteerd aantal personen per dag de ruimte zou kunnen bezoeken. Voorts is niet uitgesloten dat het aantal bezoekers en verkeersbewegingen meer zal kunnen bedragen dan door verweerder wordt verwacht bij opeenvolgende bezoeken of bij het vertrek van een uitvaartstoet en in zoverre kan leiden tot een onevenredig verkeersaantrekkende werking. Het had op de weg gelegen van verweerder om in het bestreden besluit te waarborgen door middel van voorwaarden dat de herinneringskamer daadwerkelijk maar door een besloten groep in geringe aantallen wordt gebruikt maar dat heeft verweerder niet gedaan.
2.
Verweerder heeft ter uitvoering van de tussenuitspraak van 6 juni 2013 op 25 juni 2013 en vervolgens op 23 augustus 2013 een nieuw besluit op bezwaar genomen met een aanvullende motivering. Deze besluiten worden met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de beoordeling betrokken.
3.
De aanvullende motivering behelst - kort gezegd - dat uit het advies van 23 augustus 2013 van de Afdeling Uitvoering van verweerders gemeente blijkt dat geen sprake is van een “onevenredig verkeersaantrekkende werking”. Dit advies is gebaseerd op het regionale verkeersmodel en de situatietekening, waarin de bestaande situatie, ook die van Hoek te Den Dungen, in beeld is gebracht. De toename van het autoverkeer op de Hoek kan ongeveer 8 procent bedragen op dagen dat een opgebaarde alleen in de spits bezocht kan worden. Aangezien de bezoekers met maximaal 15 auto’s tegelijkertijd op bezoek mogen komen bij de overledene en de auto’s op het eigen terrein parkeren, acht verweerder de toename van het aantal verkeersbewegingen acceptabel. Verweerder gaat er hierbij vanuit dat niet meer dan vijf dagen in het jaar een opbaring plaatsvindt. Verweerder stelt dat met de nader aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.6.1, onder b, c en h, van het bestemmingsplan.
4.
Ten opzichte van het primaire besluit zijn de volgende voorschriften met betrekking tot de planologische afwijking toegevoegd dan wel gewijzigd:
  • het is niet toegestaan om publieksgerichte activiteiten te houden, zoals avondwakes, uitvaartstoeten en daarmee vergelijkbare diensten en activiteiten;
  • in de herinneringskamer mag maximaal één overledene aanwezig zijn;
  • in de herinneringskamer mogen maximaal 30 bezoekers voor de overledene tegelijkertijd aanwezig zijn;
  • de bezoekers mogen de herinneringskamer betreden tussen 9:00 uur en 22:00 uur;
  • de bezoekers mogen met maximaal 15 auto’s tegelijkertijd op bezoek komen bij de overledene;
  • op het perceel [adres] mogen maximaal 15 auto’s van bezoekers tegelijkertijd aanwezig zijn;
  • op eigen terrein dienen 15 parkeerplaatsen te worden ingericht en ingericht te blijven;
  • de activiteit dient te worden uitgeoefend door de bewoner, [derde belanghebbende].
5.
Verzoekers stellen met betrekking tot het herstelbesluit dat ook met de toegevoegde c.q. gewijzigde voorschriften niet voldaan kan worden aan het bepaalde in artikel 3.6.1, onder b, c en h, van het bestemmingsplan. Uit de opgevraagde stukken met betrekking tot de aanvraag voor de afscheidshoeve blijkt dat er ook in fase 1 veel meer mensen aanwezig zullen zijn dan de 30 bezoekers waar verweerder vanuit gaat. Nog afgezien daarvan is volgens verzoekers ook met het voorschrift van maximaal 30 bezoekers tegelijkertijd sprake van een bedrijf met een publieksgericht karakter. Daarnaast is volgens verzoekers de onderbouwing dat geen sprake is van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen ontoereikend omdat de maximale capaciteit van de Hoek niet is gebaseerd op onderzoek. De Hoek is zeer smal en veel kleiner dan de gemiddelde erftoegangsweg. Verweerder heeft bovendien het effect van het formeren en rijden van een rouwstoet niet in zijn beoordeling betrokken.
6.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder geen voorschriften aan de omgevingsvergunning heeft verbonden met betrekking tot het maximaal aantal bezoekers per dag en het maximaal aantal opbaringen per jaar. De voorschriften die het aantal auto’s en bezoekers dat op een bepaald moment de overledene bezoekt beperken tot respectievelijk 15 en 30, sluiten niet uit dat het mogelijk is dat gedurende de dag een vrijwel onbeperkte groep een bezoek brengt aan de herinneringskamer. Gelet de omstandigheid dat het aantal opbaringen niet is beperkt, staat niets in de weg dat deze activiteit zich ontwikkeld tot een bedrijf met een publieksgericht karakter en mogelijk ook met een onevenredige verkeersaantrekkende werking. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat het aantal opbaringen niet is gemaximeerd om vergunninghoudster de mogelijkheid te bieden haar bedrijf uit te breiden. Onder deze omstandigheden kan niet worden staande gehouden dat het bedrijf geen publieksgericht karakter heeft en dat geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking.
7.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat met de gestelde voorschriften voldaan is aan het bepaalde in artikel 3.6.1, onder h, van het bestemmingsplan. Gelet hierop behoeft de vraag of met het herstelbesluit is voldaan aan het bepaalde onder b en c van genoemd artikel hier geen bespreking meer. Verweerder heeft het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet hersteld.
8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het besluit van 23 augustus 2013 geen stand kan houden. Het beroep van verzoekers is derhalve gegrond. De voorzieningenrechter zal de besluiten van 19 maart 2013, 25 juni 2013 en
23 augustus 2013 vernietigen.
9.
Het geconstateerde gebrek leent zich, gelet op de weigering van verweerder het aantal opbaringen te maximeren, niet voor herstel. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar van verzoekers gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen. Indien en voor zover verweerder de gewraakte ontwikkeling wenst toe te laten, zal daartoe met de daarvoor geldende voorbereidingsprocedure een nieuw primair besluit op de aanvraag genomen dienen te worden. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat op voorhand niet valt in te zien dat sprake is van een geval als bedoeld in artikel 4, bijlage II van het Besluit omgevingsrecht en dat ten behoeve van een vergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid aanhef en onder a sub 3, van de Wabo de uitgebreide voorbereidingsprocedure moet worden gevolgd. De voorzieningenrechter zal bepalen dat deze uitspraak in plaats zal treden van het bestreden besluit.
10.
Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening zoals door verzoekers verzocht. Het daartoe strekkende verzoek zal worden afgewezen.
11.
Omdat de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaart, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht voor het verzoek en het beroep vergoedt.
12.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.832,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 23 mei 2013,
1
punt voor het verschijnen ter zitting van 5 september 2013, met een waarde per punt van
€ 472,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten van 19 maart 2013, 25 juni 2013 en 23 augustus 2013;
  • herroept het besluit van 30 augustus 2012, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 320,00 aan verzoekers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 2.832,00, te betalen aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarmee is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Voor zover bij deze uitspraak is beslist op het verzoek om voorlopige voorziening staat daartegen geen rechtsmiddel open.