ECLI:NL:RBOBR:2013:5568

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2013
Publicatiedatum
8 oktober 2013
Zaaknummer
SHE-12_3980
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning huurtoeslag ondanks bestemmingsplan 'kippenhok'

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 10 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen over het recht op huurtoeslag. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Belastingdienst waarin zijn recht op huurtoeslag over 2010 op € 0,00 was vastgesteld, en waarin een bedrag van € 3.060,00 aan teveel uitgekeerde voorschotten huurtoeslag werd vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een zitting op 8 augustus 2013, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.J.C.M. Rouws.

De rechtbank heeft overwogen dat de Belastingdienst aanvankelijk had gesteld dat de eiser geen recht op huurtoeslag had omdat er medebewoners waren die als toeslagpartner werden aangemerkt. Echter, ter zitting heeft de Belastingdienst zijn standpunt gewijzigd en erkend dat de woonruimte van de eiser als zelfstandige woonruimte moet worden aangemerkt. Desondanks bleef de Belastingdienst van mening dat de eiser geen recht had op huurtoeslag, omdat de woning volgens het bestemmingsplan de bestemming 'kippenhok' had en dus niet als woonruimte kon worden aangemerkt.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het feit dat de woonruimte niet de bestemming 'wonen' had volgens het bestemmingsplan, geen belemmering vormt voor het toekennen van huurtoeslag. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere jurisprudentie en de relevante wetgeving, waaronder de Wet op de huurtoeslag (Wht) en het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank concludeerde dat de door eiser gehuurde woonruimte als woning in de zin van de Wht moet worden aangemerkt, en dat het bestreden besluit van de Belastingdienst onvoldoende gemotiveerd was.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Belastingdienst opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de Belastingdienst veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 12/3980

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2013 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats], eiser,

(gemachtigde: mr. J.J.C.M. Rouws),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van eiser op huurtoeslag over 2010 definitief vastgesteld op € 0,00 en het bedrag aan teveel uitgekeerde en door eiser terug te betalen voorschotten huurtoeslag vastgesteld op € 3.060,00.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 14 november 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger verweerder], werkzaam bij Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld om zijn ter zitting ingenomen standpunt schriftelijk nader toe te lichten. Verweerder heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Eiser heeft vervolgens schriftelijk een reactie gegeven.
Partijen hebben daarna toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder dat een nadere zitting plaatsvindt.

Overwegingen

1.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat in 2010 in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) op het adres van eiser nog vier andere personen stonden ingeschreven, die als medebewoners van eiser moeten worden aangemerkt. Omdat een van hen, de heer [persoon A], voordeel heeft gehad uit sparen en beleggen, heeft eiser geen recht op huurtoeslag. Aanvullend merkt verweerder nog op dat indien de aanvrager, zijn toeslagpartner of medebewoner eigenaar of mede-eigenaar is van de woning waar huurtoeslag voor wordt aangevraagd er geen recht op huurtoeslag bestaat. De heer [persoon A] is eigenaar van de woning waar eiser huurtoeslag voor heeft aangevraagd. Er bestond ook daarom geen recht op huurtoeslag.
2.
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de eerder aan het besluit ten grondslag gelegde motivering wordt verlaten omdat verweerder met eiser van mening is dat de woonruimte van eiser moet worden aangemerkt als zelfstandige woonruimte. Verweerder heeft zich ter zitting vervolgens op het standpunt gesteld dat eiser niettemin geen recht heeft op huurtoeslag en dat het bestreden besluit derhalve, met een gewijzigde motivering, in stand kan blijven. Verweerder heeft daarbij aangevoerd dat bij de woonruimte van eiser geen sprake was van een woning in de zin van de Wet op de huurtoeslag (Wht) omdat het door eiser gehuurde de planologische bestemming ‘kippenhok’ had en dus geen woonbestemming. Dat maakt dat het gehuurde niet bestemd of bedoeld is voor bewoning.
3.
Eiser voert met betrekking tot het ter zitting door verweerder ingenomen standpunt aan dat het feit dat het gebruik van een gebouw als woonruimte niet in overeenstemming is met de bestemming van dat gebouw zoals die volgt uit het geldende bestemmingsplan, geen belemmering vormt voor het toekennen van huurtoeslag. Dat volgt bijvoorbeeld uit een uitspraak van de Rechtbank Assen van 27 maart 2012 (ECLI::NL:RBASS:2012:BW1150). In die uitspraak ging het om een tot zelfstandige woonruimte omgebouwde berging. Subsidiair doet eiser een beroep op het vertrouwensbeginsel nu uit de door de Belastingdienst verstrekte informatie met betrekking tot de huurtoeslag niet volgt dat een zelfstandige woonruimte conform het bestemmingsplan de bestemming wonen dient te hebben. Eiser mocht er dan ook gerechtvaardigd op vertrouwen dat de woonruimte die hij bewoonde, waarvan vaststaat dat het een zelfstandige woonruimte is, zou voldoen aan de eisen voor het verkrijgen van huurtoeslag.
4.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder j, van de Wht wordt onder woning verstaan: een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden.
6.
Ingevolge artikel 7:233 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt onder woonruimte verstaan een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige dan wel niet zelfstandige woning is verhuurd, dan wel een woonwagen of een standplaats, alsmede de onroerende aanhorigheden.
7.
Ingevolge artikel 11 van de Wht wordt, voor zover hier van belang, huurtoeslag slechts toegekend voor de huur van een woning die een zelfstandige woonruimte is.
8.
Tussen partijen is ter zitting vast komen te staan dat eiser in het jaar 2010 een zelfstandige woonruimte bewoonde op het adres [adres].
9.
De rechtbank zich ziet vervolgens voor de vraag gesteld of de door eiser bewoonde woonruimte kan worden aangemerkt als een woning in de zin van de Wht.
10.
Uit de Memorie van Toelichting bij de Wht blijkt dat voor de definitie van het begrip woning of woonruimte moet worden aangesloten op het ‘woonruimte’-begrip als bedoeld in artikel 7:233 BW (Kamerstukken II 2006/07, 30 811, nr. 3, p. 2-3). Het ‘woonruimte’-begrip moet ruim worden uitgelegd zodat alle gevallen die naar hun aard van de huurbescherming zouden moeten profiteren er onder vallen. Dat volgt uit de Memorie van Toelichting bij artikel 7A:1623a BW (Kamerstukken II 1969/70, 10 451, nr. 3, p. 5), zijnde de bepaling waar artikel 7:233 BW van afstamt.
11.
De rechtbank ziet noch in de Memorie van Toelichting bij de Wht en de artikelen 7:233 BW en 7A:1623a BW (oud), noch in de jurisprudentie aanknopingspunten voor het standpunt van verweerder dat de enkele omstandigheid dat het gehuurde volgens het geldende bestemmingsplan geen woonbestemming heeft, er toe leidt dat geen sprake is van een woning in de zin van artikel 1, aanhef en onder j, van de Wht. Het door verweerder ingenomen standpunt verdraagt zich ook niet goed met de volgens de Memorie van Toelichting bij artikel 7:233 BW en artikel 7A:1623a BW (oud) voorgestane ruime uitleg van het begrip woonruimte.
12.
De rechtbank is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat de door eiser gehuurde woonruimte aangemerkt moet worden als een woning in de zin van artikel 11, eerste lid, in verbinding met artikel 1, aanhef en onder j, van de Wht, waarvoor huurtoeslag kan worden toegekend.
13.
Het bestreden besluit is derhalve in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onvoldoende deugdelijk gemotiveerd.
14.
Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
15.
Gezien de gegrondverklaring van het beroep, behoeft hetgeen overigens door eiser is aangevoerd geen bespreking meer.
16.
Nu de rechtbank niet over voldoende informatie beschikt op grond waarvan de hoogte van het recht van eiser op huurtoeslag over het jaar 2010 kan worden vastgesteld, zal verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
17.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
18.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 590,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een half punt voor de re- en dupliek, met een waarde per punt van € 472,00 en een wegingsfactor 0,50).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 590,00 te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.M. Dohmen, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. van der Bruggen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
10 oktober 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.