In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 10 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen over het recht op huurtoeslag. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Belastingdienst waarin zijn recht op huurtoeslag over 2010 op € 0,00 was vastgesteld, en waarin een bedrag van € 3.060,00 aan teveel uitgekeerde voorschotten huurtoeslag werd vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een zitting op 8 augustus 2013, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.J.C.M. Rouws.
De rechtbank heeft overwogen dat de Belastingdienst aanvankelijk had gesteld dat de eiser geen recht op huurtoeslag had omdat er medebewoners waren die als toeslagpartner werden aangemerkt. Echter, ter zitting heeft de Belastingdienst zijn standpunt gewijzigd en erkend dat de woonruimte van de eiser als zelfstandige woonruimte moet worden aangemerkt. Desondanks bleef de Belastingdienst van mening dat de eiser geen recht had op huurtoeslag, omdat de woning volgens het bestemmingsplan de bestemming 'kippenhok' had en dus niet als woonruimte kon worden aangemerkt.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het feit dat de woonruimte niet de bestemming 'wonen' had volgens het bestemmingsplan, geen belemmering vormt voor het toekennen van huurtoeslag. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere jurisprudentie en de relevante wetgeving, waaronder de Wet op de huurtoeslag (Wht) en het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank concludeerde dat de door eiser gehuurde woonruimte als woning in de zin van de Wht moet worden aangemerkt, en dat het bestreden besluit van de Belastingdienst onvoldoende gemotiveerd was.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Belastingdienst opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de Belastingdienst veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser.