ECLI:NL:RBOBR:2013:5467

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2013
Publicatiedatum
3 oktober 2013
Zaaknummer
891384
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Telefoonabonnement afgesloten door 18-jarige zonder bedreiging of misbruik van omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 24 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen Lindorff B.V. en een gedaagde, die op 11 november 2010 een telefoonabonnement bij T-Mobile heeft afgesloten. De gedaagde, die ten tijde van het aangaan van het abonnement net 18 jaar oud was, heeft de facturen van het abonnement niet voldaan, wat leidde tot ontbinding van de overeenkomst door T-Mobile op 21 december 2011. Lindorff, als rechtsopvolger van T-Mobile, vorderde betaling van de openstaande bedragen, inclusief rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde voerde verweren aan, waaronder dat zij onder druk van bedreiging en misbruik van omstandigheden het abonnement had afgesloten. De kantonrechter oordeelde dat er geen bewijs was voor deze claims en dat de gedaagde niet had aangetoond dat de verkoper van T-Mobile had moeten veronderstellen dat er sprake was van bedreiging. De kantonrechter verwierp ook het verweer dat de overeenkomst was opgezegd, omdat er geen gronden waren voor ontbinding. Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 1.279,53 aan Lindorff, vermeerderd met rente, en in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van consumenten bij het aangaan van overeenkomsten en de noodzaak om verweren goed te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Kanton ‘s-Hertogenbosch
Zaaknummer : 891384 / 417
Rolnummer : 13-3287
Uitspraak : 24 oktober 2013
in de zaak van:
de besloten vennootschap LINDORFF B.V., rechtsopvolgster onder algemene titel van de besloten vennootschap LINDORFF PURCHASE B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle,
eiseres,
gemachtigde: gerechtsdeurwaarders M.G.H. Langes, W.A. Mies en M.J.F. Bakkers,
t e g e n
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.E. Frencken
Partijen zullen hierna worden genoemd “Lindorff” en “[gedaagde]”.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de conclusie van antwoord
- de comparitie van partijen van 29 augustus 2013 en de fax van 26 augustus 2013 met producties die Lindorff heeft toegezonden ten behoeve van de comparitie
- de akte van Lindorff
- de antwoordakte van [gedaagde]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

De kantonrechter gaat bij de beoordeling van het geschil uit van de navolgende feiten. Deze staan vast omdat ze niet, of onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.1.
Op 11 november 2010 heeft [gedaagde] in een winkel van T-Mobile Netherlands B.V. (hierna: T-Mobile) te Nijmegen een telefoonabonnement met T-Mobile afgesloten voor de duur van 24 maanden ten aanzien van een aansluiting op het mobiele telecommumicatienetwerk van T-Mobile. Aan haar is een mobiele telefoon (Samsung SGH Galaxy S) verstrekt. De abonnementsprijs bedroeg € 54,95 per maand.
2.2.
[gedaagde] heeft de facturen over de periode 15 februari 2011 tot en met 29 december 2011 niet voldaan.
2.3.
T-Mobile heeft op 21 december 2011 de overeenkomst ontbonden wegens wanbetaling. T-Mobile heeft vervolgens een eindfactuur opgemaakt en de resterende abonnementstermijnen tot en met 10 december 2012 in rekening gebracht.
2.4.
[gedaagde] was ten tijde van het aangaan van het telefoonabonnement (net) 18 jaar. Zij heeft op 10 en 11 november 201 in totaal zeven telefoonabonnementen afgesloten, waaronder dat met T-Mobile. Op 9 december 2010 heeft [gedaagde] aangifte gedaan van bedreiging in de periode voornoemd. In het proces-verbaal van aangifte is ondermeer opgenomen: “Ik heb deze abonnementen afgesloten omdat ik anders problemen zou krijgen (…) Ik moest mijn mond houden. Ik wist dat de jongens mij in de gaten hielden. Ik was bang. Overal waar ik was of kwam zag ik [naam 1]. Ik hoorde dat [naam 2] en [naam 3] vast zaten voor een overval op de friettent in Cuijk.”

3.Het geschil

3.1.
Lindorff vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om aan haar te betalen een bedrag van € 1.429,53, vermeerderd met de overeengekomen rente ad 1% over een bedrag van € 1.018,24 vanaf 26 maart 2013 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
Het gevorderde bedrag van € 1.429,53 bestaat uit een hoofdsom van € 1.156,17 waarop een bedrag van € 137,93 als matiging van 25% van de afkoopsom van € 551,72 in mindering strekt, € 261,29 aan reeds verschenen rente en € 150,00 aan buitengerechtelijke kosten.
3.2.
[gedaagde] heeft hier een aantal verweren tegen gevoerd, die hieronder afzonderlijk zullen worden behandeld.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Lindorff legt aan haar vordering, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag. Tussen T-Mobile en [gedaagde] bestond een overeenkomst, op grond waarvan [gedaagde] tegen betaling gebruik heeft gemaakt van de diensten van T-Mobile. [gedaagde] is echter tekort geschoten in de nakoming van deze betalingsverplichtingen jegens T-Mobile. Zij heeft nagelaten de abonnements- en gebruiksgelden die bij elf facturen van telkens € 54,95 in de periode van 15 februari 2011 tot en met 15 december 2011 in rekening zijn gebracht en de afkoopsom van € 551,72 die bij factuur van 29 december 2011 in rekening is gebracht te betalen. Deze vordering is door T-Mobile overgedragen aan Lindorff. Omdat [gedaagde], ondanks sommaties, heeft nagelaten de in rekening gebrachte facturen te betalen is zij ook de buitengerechtelijke kosten en de rente verschuldigd.
4.2.
[gedaagde] voert als eerste het verweer dat het exploot van de dagvaarding absoluut niet voldoet aan de minimumnormen die gegeven worden door de beginselen van behoorlijke procesvoering en fair trial, nader ingevuld door de eisen van de artikelen 21, 85 en 111 lid 3 Rv en de regel van artikel 150 Rv. Dit omdat allereerst enig onderliggende bewijsstuk van de vordering ontbreekt. Zo ontbreken de onderhavige overeenkomst inclusief algemene voorwaarden; de onderliggende nota’s/bewijsstukken op grond waarvan de hoogte van de vordering kan worden opgemaakt en de akte van cessie. Daarnaast heeft Lindorff ten onrechte gesteld dat [gedaagde] geen verweer heeft gevoerd, waarmee Lindorff niet heeft voldaan aan haar substantieringsplicht.
4.3.
Bij fax van 26 augustus 2013 heeft Lindorff alsnog de akte van cessie, de kennisgeving van cessie, de openstaande facturen en de aan [gedaagde] gerichte sommatiebrieven in het geding gebracht. Met [gedaagde] is de kantonrechter van oordeel, dat Lindorff voornoemde stukken te laat in het geding heeft gebracht. Lindorff weet dit aan de vakantieperiode. Nu de stukken relatief gering van omvang zijn en [gedaagde] de gelegenheid heeft gehad deze te bestuderen, leidt dit er niet toe dat de stukken moeten worden geweigerd. [gedaagde] heeft zelf bij antwoord de onderliggende overeenkomst overgelegd.
De kantonrechter ziet daarom geen aanleiding om op grond van de omstandigheid dat deze stukken aanvankelijk bij dagvaarding ontbraken de vordering af te wijzen. Deze omstandigheid heeft echter wel gevolgen voor de proceskostenveroordeling op de hierna te bepalen wijze. Dat Lindorff in haar dagvaarding ten onrechte gesteld heeft dat [gedaagde] geen verweer gevoerd heeft, leidt evenmin tot afwijzing van de vordering.
4.4.
Voorts heeft [gedaagde] betwist dat de onderhavige vordering aan Lindorff gecedeerd is.
Ter weerlegging van dat verweer heeft Lindorff de akte van cessie tussen T-Mobile en Lindorff alsmede de cessielijst waarop de vordering van [gedaagde] voorkomt overgelegd. Nadat [gedaagde] ter zitting het verweer gevoerd had dat de akte van cessie alleen namens Lindorff en niet namens T-Mobile is ondertekend, heeft Lindorff vervolgens, na daartoe nog in de gelegenheid te zijn gesteld, de tussen T-Mobile en Lindorff gesloten koopovereenkomst waarnaar de akte van cessie verwijst, overgelegd. Aan de hand van deze stukken moet worden vastgesteld dat de levering van onderhavige vordering voldoet aan de in art. 3:94 BW gestelde eisen. Daarnaast is de overgedragen vordering in voldoende mate bepaald door de akte. In de bij de akte behorende cessielijst staat de vordering immers met name genoemd. Het verweer van [gedaagde] dat de vordering niet voldoet aan de voorwaarden genoemd in de koopovereenkomst gaat daarom, wat daar verder ook van zij, niet op. Ten slotte is [gedaagde] blijkens een kennisgeving van saldo-overdracht van de cessie in kennis gesteld. Voorzover [gedaagde] nog heeft beoogd te stellen dat zij die kennisgeving niet heeft ontvangen, treft ook dat verweer geen doel. Aan het vereiste van mededeling is immers ook voldaan door overlegging van de akte van cessie in de procedure. De mededeling is immers niet aan enige vorm gebonden, zodat niet een afzonderlijke mededeling was vereist. Wat een partij in de procedure voor de rechter te berde brengt is immers gericht tot de wederpartij, zij het dat het debat tussen partijen voor de rechter plaatsvindt.
4.5.
Tevens heeft [gedaagde] naar voren gebracht dat zij dit abonnement, als ook de andere zes abonnementen met andere telecomaanbieders, is aangegaan als gevolg van bedreiging en/of misbruik van omstandigheden. Zij heeft daartoe gesteld dat zij ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten nog geen week 18 jaar oud was en dat zij alle zaken die verband hielden met de abonnementen, dus zowel de telefoon als de overeenkomst, onder dreiging moest afgeven aan derden. Van deze dreiging is door haar ook aangifte bij de politie gedaan. Na de aangifte heeft [gedaagde] althans haar gemachtigde contact opgenomen met alle providers betreffende de zeven afgesloten abonnementen met het verzoek de invorderingsmaatregelen te staken. Hieraan is door alle providers, met uitzondering van T-Mobile, gevolg gegeven.
4.6.
Lindorff heeft daartegen ingebracht, dat voor de verkoper geen enkele aanleiding was te veronderstellen dat sprake was van bedreiging of misbruik van omstandigheden.
4.7.
Op grond van het bepaalde in artikel 3:44 lid 5 BW kan indien een verklaring tot stand is gekomen door bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden van de zijde van iemand die geen partij bij de rechtshandeling is, op dit gebrek geen beroep worden gedaan jegens een wederpartij die geen reden had het bestaan ervan te veronderstellen. Ter zitting heeft [gedaagde] desgevraagd geen feiten of omstandigheden kunnen aanvoeren op grond waarvan de verkoper had moeten veronderstellen dat sprake was van bedreiging of misbruik van omstandigheden. Zij heeft daarentegen naar voren gebracht dat zij het onderhavige abonnement had afgesloten in het gezelschap van een vriendin en dat zij de verkoper geen reden had gegeven het bestaan van de bedreiging of misbruik van omstandigheden te veronderstellen. Dat [gedaagde] nog geen week 18 jaar oud was ten tijde van het aangaan van het abonnement, is op zichzelf beschouwd onvoldoende om te worden aangemerkt als een omstandigheid die het abnormaal maakt dat een dergelijk persoon een dergelijk abonnement afsluit. Dat andere providers die dag wel het afsluiten van een abonnement geweigerd hadden en dat er fraudepraktijken bestaan waardoor jonge mensen gedwongen worden ten tijde van het afsluiten van abonnementen doet daar niet aan af. De stelling van [gedaagde] dat van T-Mobile verlangd moet worden dat deze een adequate en afdoende risicoanalyse uitvoert en dat het controleren van een identiteitsbewijs onvoldoende is om te voldoen aan de zorgplicht die van T-Mobile terzake in het maatschappelijk verkeer mag worden verwacht gaat in zijn algemeenheid niet op. Nu gesteld noch gebleken is van rechtens relevante bijkomende omstandigheden die tot een dergelijke controle noopten zal het beroep op bedreiging of misbruik van omstandigheden worden gepasseerd en de daarop gebaseerde verweren verworpen.
4.8.
Voorts voert [gedaagde] het verweer dat zij per brief van 22 april 2011 de onderhavige overeenkomst heeft opgezegd zodat zij uitsluitend de abonnementskosten tot aan de opzegging verschuldigd is.
4.9.
Tussen partijen staat vast dat een overeenkomst tot stand is gekomen voor de duur van 24 maanden en dat T-Mobile een telefoontoestel heeft verstrekt. Gesteld noch gebleken is dat er voor [gedaagde] gronden bestonden de overeenkomst te ontbinden. Onder deze omstandigheden heeft de opzegging niet het door [gedaagde] beoogde rechtsgevolg van beëindiging van de overeenkomst. Zij is daarom ten eerste betaling verschuldigd van de facturen tot de datum waarop Lindorff de overeenkomst wegens wanbetaling ontbonden heeft. Ten aanzien van de factuur, waarbij resterende abonnementstermijnen in rekening zijn gebracht overweegt de kantonrechter het navolgende. Onder verwijzing naar het rapport ‘Ambtshalve toetsing van het consumentenrecht’ heeft Lindorff de terzake gevorderde betaling terecht beperkt tot 75 % van de resterende abonnementstermijnen. Ook dit deel van de vordering is daarom toewijsbaar.
4.10.
Eveneens is de gevorderde overeengekomen rente toewijsbaar. [gedaagde] heeft nog gesteld dat de algemene voorwaarden vernietigd moeten worden omdat deze haar niet ter hand zijn gesteld. Zij heeft daartoe aangevoerd dat T-Mobile uitsluitend naar haar website heeft verwezen. Deze stelling wordt echter gelogenstraft door de navolgende passage in de overeenkomst: “Op deze Overeenkomst zijn de Algemene Voorwaarden abonnee consument van toepassing. Deze voorwaarden zijn te vinden op de volgende pagina van dit aanvraagformulier. Door ondertekening gaat u akkoord met de algemene voorwaarden.” De overeenkomst is door [gedaagde] ondertekend. Uit haar stelling dat zij de overeenkomst heeft moeten afgeven aan derden volgt dat zij aanvankelijk de beschikking had over deze overeenkomst. Gelet op de hiervoor aangehaalde passage in de overeenkomst heeft zij haar stelling dat haar de algemene voorwaarden niet ter hand zijn gesteld onvoldoende gemotiveerd. Aan dat verweer wordt dan ook voorbij gegaan.
4.11.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal - mede gelet op de aanbevelingen van het binnen de kantonrechtspraak toegepaste Rapport Voorwerk II - worden afgewezen. Niet gebleken is dat door Lindorff kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanma-ning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
De kosten waarvan Lindorff vergoeding vordert moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling geacht wordt een vergoeding in te sluiten.
4.12.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. In de omstandigheid dat Lindorff de stukken waarop zij zich heeft beroepen niet bij dagvaarding heeft overgelegd, ziet de kantonrechter aanleiding om één in plaats van twee punten aan salaris gemachtigde toe te kennen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
Veroordeelt [gedaagde] om aan Lindorff te betalen de som van € 1.279,53, vermeerderd met de overeengekomen rente ad 1% over een bedrag van € 1.018,24 vanaf 26 maart 2013 tot aan de dag der voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, aan de zijde van Lindroff tot heden begroot op € 94,45 aan explootkosten, € 448,00 aan griffierecht en € 150,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met b.t.w. belast);
5.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen te ’s-Hertogenbosch door mr. M.E. Bartels, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2013.