ECLI:NL:RBOBR:2013:5207

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 september 2013
Publicatiedatum
24 september 2013
Zaaknummer
SHE 13/2773
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Negatieve inkomenseffecten door invoering van de Wet Uniformering Loonbegrip en de gevolgen voor WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 september 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een WIA-uitkering ontvangt, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). Eiser ontving sinds 19 september 2011 een IVA-uitkering, maar met de invoering van de Wet Uniformering Loonbegrip (WUL) per 1 januari 2013 werd de bijtelling voor het privégebruik van de auto van de zaak als loon aangemerkt, wat leidde tot een verlaging van zijn voorschotuitkering. Eiser maakte bezwaar tegen de wijziging van zijn voorschotuitkering, die door verweerder bij besluit van 5 maart 2013 ongegrond werd verklaard. Eiser stelde dat de invoering van de WUL in strijd was met het gelijkheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel, omdat nieuwe WIA-gerechtigden beter af zouden zijn dan hij, die vóór de wetswijziging arbeidsongeschikt was geworden.

De rechtbank overwoog dat eiser door de wetswijziging inderdaad slechter af was, maar dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kon slagen. De rechtbank stelde vast dat de wetgever bij de invoering van de WUL kennelijk rekening had gehouden met mogelijke negatieve effecten en ervoor had gekozen geen overgangsrecht op te nemen. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, waarin werd bevestigd dat de wetgever bevoegd is om bestaande regelgeving te wijzigen en dat het niet aan de rechter is om de billijkheid van de wet te toetsen. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt de gevolgen van wetswijzigingen voor bestaande uitkeringen en de beperkte mogelijkheden voor rechters om in te grijpen in wetgeving, zelfs als deze nadelige effecten voor individuele gevallen met zich meebrengt. Belanghebbenden hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
Zaaknummer: SHE 13/2773

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2013

inzake

[eiser], eiser,

(gemachtigde: mr. N.H.H.N. Truong),
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat het voorschot dat eiser ontvangt op zijn WIA-uitkering per 1 januari 2013 wordt gewijzigd.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 5 maart 2013 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van 18 juni 2013. Namens partijen is niemand verschenen.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser ontvangt sinds 19 september 2011 een IVA-uitkering. Het dagloon is vastgesteld op
€ 178,07. Eiser heeft een baan en hij maakt, zowel zakelijk als privé, gebruik van een auto van de zaak. Eiser ontvangt maandelijks van verweerder een voorschot op zijn uitkering. Met de inwerkingtreding van de Wet Uniformering Loonbegrip (WUL) per 1 januari 2013 wordt de bijtelling voor het privégebruik van de auto aangemerkt als loon voor de berekening van de premie werknemersverzekeringen. De maandelijkse (fiscale) bijtelling telt ook mee bij de berekening van eisers inkomsten uit arbeid. Bij het primaire besluit van 17 december 2012 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat de voorschotuitkering vanaf 1 januari 2013 wijzigt, doordat de fiscale maandelijkse bijtelling van de auto als een bestanddeel van het loon in mindering wordt gebracht op zijn WIA-uitkering. Tegen deze beslissing heeft eiser bezwaar gemaakt.
2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder - kort weergegeven - aangegeven dat door de invoering van de WUL de maandelijkse bijtelling van de auto van de zaak tot het SV-loon is gaan behoren. De WUL is per 1 januari 2013 in werking getreden en kent geen overgangsrecht. Verweerder is gehouden uitvoering te geven aan deze wet. Het dagloon van eiser is vastgesteld bij beslissing van 8 september 2011. Het refertejaar liep van 1 september 2009 tot en met 31 augustus 2009. Het dagloon is destijds berekend zonder dat de fiscale bijtelling van de auto van de zaak daarin is meegenomen. Dit sloot aan bij het feitelijke premieloon dat eiser verdiende. Volgens verweerder wijzigt het dagloon niet door de invoering van het uniforme loonbegrip. Dit kan ertoe leiden dat de uitkering lager wordt, doordat het SV-loon stijgt, terwijl het dagloon gelijk blijft. Verweerder is van mening dat het per 1 januari 2013 aan eiser betaalde voorschot op juiste gronden naar beneden is bijgesteld. Volgens verweerder wordt een dergelijke inkomensachteruitgang door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geaccepteerd.
3.
In beroep heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat invoering van de WUL leidt tot een schending van het gelijkheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Voor degenen die ná 1 januari 2013 voor een WIA-uitkering in aanmerking komen zal de fiscale bijtelling van de auto van de zaak immers ook worden meegenomen in de berekening van het dagloon. Volgens eiser is een dergelijke ongelijke behandeling, anders dan verweerder betoogt, niet toegestaan. Volgens eiser blijkt uit de inleiding bij de Nota van Toelichting (NvT) dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om te komen tot een eenvoudiger stelsel en niet tot een bezuiniging op de uitkeringslasten. Eiser voert verder aan dat bij lezing van hoofdstuk 5 van de NvT de indruk ontstaat dat overgangsrecht niet nodig werd geacht, omdat er geen nadelige gevolgen werden voorzien. De situatie zoals die van eiser op dit moment is volgens eiser door de wetgever tevoren niet onderkend. Eiser concludeert dat de gestegen korting op het ongewijzigde dagloon in strijd is met de bedoeling van de wetgever.
4.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.
De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser door de wetswijziging en door invoering van de WUL per 1 januari 2013 inderdaad slechter af is dan vóór de wetswijziging. Immers, na 1 januari 2013 wordt de fiscale bijtelling van de auto van de zaak meegenomen in het SV-loon. Het dagloon van eiser wijzigt echter niet, waardoor eiser per saldo een lagere
(voorschot)uitkering ontvangt. In gevallen waarin de referteperiode ná 1 januari 2013 begint, wordt de fiscale bijtelling wel meegenomen in de vaststelling van het dagloon. Eiser stelt dan ook terecht dat mensen die later arbeidsongeschikt worden in dit opzicht beter af zijn dan mensen die vóór 1 januari 2013 arbeidsongeschikt zijn geworden. Toch kan een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen. Alleen al vanwege het feit dat de gevallen waarnaar eiser verwijst voor wat betreft de ingangsdatum van de arbeidsongeschiktheid van elkaar verschillen gaat het immers niet om gelijke gevallen.
6.
Bij lezing van de Nvt valt de rechtbank op dat de wetgever bij de inwerkingtreding van de WUL, kennelijk, genoegen heeft genomen met de door eiser gesignaleerde verschillen. In hoofdstuk 5 van de NvT wordt uitdrukkelijk vermeld dat sprake kan zijn van een overgangseffect: “Door de wijzigingen in het premieloon met ingang van 1 januari 2011 [lees: 2013] kan het premieloon van de werknemer hoger of lager zijn dan anders het geval was geweest. Afhankelijk van het tijdvak van twaalf maanden waarover het dagloon wordt berekend, kan dit verschillend uitpakken, maar het sluit aan bij het feitelijke premieloon. Vanaf het moment dat het dagloon alleen wordt berekend over de jaren 2011 [lees: 2013] of later speelt dit niet meer. Hetzelfde geldt voor op basis van oudere jaren vastgestelde daglonen. Die wijzigen niet door de invoering van het uniforme loonbegrip”. Uit deze passage leidt de rechtbank af dat de wetgever bepaalde, mogelijk ook negatieve effecten in de door eiser bedoelde overgangsperiode heeft voorzien. De wetgever heeft er bovendien voor gekozen geen overgangsrecht op te nemen.
7.
Vanaf 1 januari 2013 is verweerder verplicht uitvoering te geven aan de bepalingen van de WUL. In verband met de negatieve inkomenseffecten die toepassing van deze wet heeft voor eiser verwijst de rechtbank naar een tweetal door verweerder aangehaalde uitspraken van de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2007:BA2286 en ECLI:NL:CRVB:2010:BN2788). In de eerstgenoemde uitspraak overweegt de CRvB dat de wetgever bevoegd is bestaande regelgeving te wijzigen. Daarbij staat het hem vrij om, ter voorkoming van eventuele onbedoelde effecten, een overgangsregeling te maken. Het is daarbij uitdrukkelijk niet aan de rechter de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te toetsen. In de als tweede genoemde uitspraak deed zich, net als nu bij eiser, de situatie voor dat de verzekerde te maken kreeg met een verlaging van zijn inkomen als gevolg van een wetswijziging. Dit werd door de CRvB geaccepteerd. Nu in het onderhavige geval geen overgangsregeling is getroffen, heeft de wetgever de situatie zoals die zich bij eiser voordoet, blijkbaar, voor lief genomen. De rechtbank is niet bevoegd de wet te toetsen aan de beginselen van behoorlijk bestuur of aan algemene rechtsbeginselen. Eisers beroep kan dan ook niet slagen.
8.
Het beroep is ongegrond.
9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.A.J. Zijlstra, rechter, in aanwezigheid van drs. J.A. Meijer-Habraken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 september 2013.