ECLI:NL:RBOBR:2013:5207
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Negatieve inkomenseffecten door invoering van de Wet Uniformering Loonbegrip en de gevolgen voor WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 september 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een WIA-uitkering ontvangt, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). Eiser ontving sinds 19 september 2011 een IVA-uitkering, maar met de invoering van de Wet Uniformering Loonbegrip (WUL) per 1 januari 2013 werd de bijtelling voor het privégebruik van de auto van de zaak als loon aangemerkt, wat leidde tot een verlaging van zijn voorschotuitkering. Eiser maakte bezwaar tegen de wijziging van zijn voorschotuitkering, die door verweerder bij besluit van 5 maart 2013 ongegrond werd verklaard. Eiser stelde dat de invoering van de WUL in strijd was met het gelijkheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel, omdat nieuwe WIA-gerechtigden beter af zouden zijn dan hij, die vóór de wetswijziging arbeidsongeschikt was geworden.
De rechtbank overwoog dat eiser door de wetswijziging inderdaad slechter af was, maar dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kon slagen. De rechtbank stelde vast dat de wetgever bij de invoering van de WUL kennelijk rekening had gehouden met mogelijke negatieve effecten en ervoor had gekozen geen overgangsrecht op te nemen. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, waarin werd bevestigd dat de wetgever bevoegd is om bestaande regelgeving te wijzigen en dat het niet aan de rechter is om de billijkheid van de wet te toetsen. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak benadrukt de gevolgen van wetswijzigingen voor bestaande uitkeringen en de beperkte mogelijkheden voor rechters om in te grijpen in wetgeving, zelfs als deze nadelige effecten voor individuele gevallen met zich meebrengt. Belanghebbenden hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.