In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 17 september 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar, eiser, en de minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder, over de toestemming voor nevenwerkzaamheden. Eiser, werkzaam bij de Inspectie Leefomgeving en Transport, had sinds 1993 nevenwerkzaamheden als docent bij een autorijschool, maar kreeg in 2011 en 2013 geen toestemming van verweerder om deze werkzaamheden voort te zetten. Verweerder stelde dat er een risico op belangenverstrengeling bestond, omdat de cursisten onder toezicht stonden van de Inspectie. Eiser maakte bezwaar tegen de besluiten van verweerder en stelde dat zijn vrijheid van onderwijs in het geding was.
De rechtbank oordeelde dat de vrijheid van onderwijs in deze zaak een zwaarwegend belang is en dat de weigering van toestemming door verweerder niet gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de nevenwerkzaamheden van eiser de goede vervulling van zijn functie of de goede werking van de openbare dienst in volstrekt ontoelaatbare mate zouden aantasten. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en herstelde de eerdere besluiten, waardoor eiser toestemming kreeg voor zijn nevenwerkzaamheden. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.
De uitspraak benadrukt het belang van de vrijheid van onderwijs en de voorwaarden waaronder nevenwerkzaamheden door ambtenaren kunnen worden toegestaan. De rechtbank stelde dat er meer aanknopingspunten nodig zijn om te concluderen dat er sprake is van belangenverstrengeling, vooral wanneer de werkzaamheden op neutraal terrein plaatsvinden en de cursisten niet onder toezicht staan van de Inspectie.