ECLI:NL:RBOBR:2013:5195

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 september 2013
Publicatiedatum
23 september 2013
Zaaknummer
01/825203-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met de dood van een journalist door verdachte

Op 23 september 2013 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met de dood van een journalist van het Eindhovens Dagblad. De zaak kwam aan het licht na een artikel dat de journalist op 14 april 2012 publiceerde, waarin de verdachte werd genoemd in verband met zijn rol bij coffeeshops en vastgoed. De verdachte heeft de journalist bedreigd via sms-berichten, waarin hij dreigde met de dood. De rechtbank heeft vastgesteld dat de sms-berichten zijn verzonden vanaf de telefoon van de verdachte, wat bijdroeg aan het bewijs van de bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 dagen, waarvan 31 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de andere aanklachten tegen de verdachte, die betrekking hadden op de handel in hennep. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van deze aanklachten. De uitspraak benadrukt het belang van persvrijheid en de bescherming van journalisten tegen bedreigingen, vooral in het kader van hun werk.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummers: 01/825203-12 en 01/820276-11 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 23 september 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op[1974],
wonende te [woonplaats], [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 augustus 2012 (politierechterzitting), 28 maart 2013 en 9 september 2013.
Op 28 maart 2013 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 19 juli 2012 en 25 februari 2013.
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/825203-12 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 april 2012 te Eindhoven, althans in Nederland, [slachtoffer]
(journalist) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
voornoemde [slachtoffer] dreigend sms berichten gestuurd met de volgende
teksten:
- " maandag ga jij dood, jij hebt mij geruineerd, ik pik dat niet meer vuile
viezerik, ik weet ook waar jij woont sensatie zoeker, wacht maar maandag, wat
er gebeurd";
- "Je bent niet te vertrouwen, en ga voor eens en altijd met jou afrekenen,
wacht maar"
- "Ik ben nu alles kwijt en ga zorgen dat jou nog erger overkomt. Lafaard"
en/of telefonisch dreigend de woorden heeft toegevoegd: "je kunt aangifte
doen, maar dat zal niets uitmaken, het maakt mij niet uit als ik 10 jaar de
bajes in moet, ik zet 50.000 of 100.000 euro op jouw hoofd, ik heb toch geld
zat, neem maar vast afscheid van je vrouw", althans woorden en/of sms
berichten van gelijke dreigende aard of strekking;
artikel 285 wetboek van strafrecht
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/820276-11 ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 08 februari 2011 te Eindhoven
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
een (grote) hoeveelheid (ongeveer 17,9 kilo) hennep, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (zijnde
hennep een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet)
heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt
en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad;
(Artikel 3 Opiumwet)
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 08 februari 2011 te Eindhoven
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
een (grote) hoeveelheid (ongeveer 5,8 kilo) hennep, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (zijnde
hennep een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet)
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad;
(Artikel 3 Opiumwet)
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak ten aanzien van parketnummer 01/820276-11 feit 1 en 2.

De officier van justitie voert aan dat verdachte dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Verdachte ontkent en in het dossier bevindt zich geen steunbewijs.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting van 9 september 2013 is onder meer het volgende vast komen te staan. Op 8 februari 2011 werd 17,9 kilogram hennep aangetroffen in de garage behorende bij de woning van verdachte, gelegen aan de [adres 2] te Eindhoven. In de auto van zijn partner[persoon 1] werd op diezelfde dag 5,8 kilogram hennep aangetroffen.
Verdachte is hieromtrent gehoord en hij heeft verklaard dat hij niet wist dat zich hennep in zijn garage dan wel in de auto van zijn partner [persoon 1] bevond. Verdachte heeft verklaard dat hij op 8 februari 2011 en de week daaraan voorafgaand in diverse hotels heeft verbleven wegens relatieproblemen en niet in zijn garage is geweest. Hij zegt het verblijf in hotels ook te kunnen aantonen met betaalbewijzen, die met andere schriftelijke bescheiden door de politie in beslag genomen zouden zijn.
De broers van verdachte, [persoon 2] en [persoon 3], bevestigen de lezing van verdachte. [persoon 2] heeft verklaard dat hij op 7 februari 2011 buiten medeweten van verdachte en[persoon 1] een partij hennep heeft gekocht voor de coffeeshop van zijn broer [persoon 3], waarvan hij een deel - de aangetroffen 17,9 kilogram hennep - tijdelijk heeft opgeslagen in voornoemde garage waarvan hij de sleutel had en een ander deel - de aangetroffen 5,8 kilogram hennep - tijdelijk heeft opgeslagen in de auto van [persoon 1], die hij toen gebruikte. [persoon 3] bevestigt die lezing op relevante punten.
Er zijn weliswaar aanwijzingen die doen vermoeden dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van hennep in zijn garage: zo wist hij dat in die garage een digitale weegschaal stond en is ook een grote hoeveelheid muntgeld aangetroffen in kleine zakjes, waarover hij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd.
De rechtbank is echter van oordeel dat, gelet op het verweer van verdachte, de verklaringen van zijn broers en alle overige omstandigheden, niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte, al dan niet in nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen, de aangetroffen hennep opzettelijk voorhanden heeft gehad of daarmee andere strafbare handelingen, zoals ten laste gelegd, heeft verricht.
Naar het oordeel van de rechtbank dient verdachte zowel voor feit 1 en 2 ten laste gelegd onder parketnummer 01/820276-11 te worden vrijgesproken.

Bewijs ten aanzien van parketnummer 01/825203-12.

Inleiding. [1]
[slachtoffer] is werkzaam als journalist bij het Eindhovens Dagblad. Op 14 april 2012 heeft [slachtoffer] een artikel gepubliceerd dat betrekking had op de vermeende rol van verdachte bij coffeeshop[coffeeshop]en zijn investeringen in het vastgoed. Op 14 april 2012 te 21:26:02 uur ontving [slachtoffer] een sms-bericht met de tekst: “maandag ga jij of ik dood, jij hebt mij geruïneerd, ik pik dat niet meer vuile viezerik, ik weet ook waar jij woont sensatiezoeker, wacht maar maandag, wat er gebeurd”. Diezelfde dag te 21:27:06 uur ontving [slachtoffer] een sms-bericht met de tekst: Je bent niet te vertrouwen en ga voor eens en altijd met jou afrekenen”. Even later te 21:31:56 uur ontving [slachtoffer] het laatste sms-bericht met de tekst: “Ik ben nu alles kwijt en ga zorgen dat jou nog erger overkomt. Lafaard”. Alle berichten waren verstuurd vanaf de gsm met het nummer [telefoonnummer]. Voornoemd telefoonnummer behoort toe aan verdachte. Door deze sms-berichten voelde [slachtoffer] zich ernstig bedreigd. Tevens voelde hij zich aangetast in zijn vrijheid van meningsuiting en journalistieke vrijheid. [slachtoffer] voelde zich hierdoor ook belemmerd in zijn werk als journalist. Op 15 april 2012 te 11:12 uur heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van bedreiging met de dood. [2]
[getuige 1] bij het Eindhovens Dagblad, heeft verklaard dat hij op 14 april 2012 omstreeks 22:00 uur door [slachtoffer] werd gebeld. [slachtoffer] vertelde aan [getuige 1] dat hij ([slachtoffer]) middels sms-berichten door verdachte was bedreigd met de dood. De bewuste sms-berichten heeft [slachtoffer] toen letterlijk aan [getuige 1] voorgelezen. [3]
[persoon 4], werkzaam als wethouder bij de gemeente Eindhoven, heeft verklaard dat op 15 april 2012 de hem bekende[persoon 5] hem aansprak naar aanleiding van het krantenartikel, voorts zei [persoon 5] tegen hem: “Ik heb [verdachte] zo net nog aan de telefoon gehad en hij wil serieus [slachtoffer] en zijn vrouw iets aandoen. Echt serieus, ik vertel het maar, dat jullie weten dat er iets serieus aan de hand is”. Hierna stuurde [persoon 4] een sms-bericht aan [slachtoffer] met de tekst: “[slachtoffer],[persoon 5] vertelde mij net verhaal over mogelijke dreiging n.a.v. artikel. Weet niet hoe serieus dit is, maar ik neem aan dat jij bij daadwerkelijk risico contact met politie hebt? MVG[persoon 4]”. [4]
Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat de sms-berichten niet door hem zijn gemaakt en verzonden, maar dat hij wel [slachtoffer] op 14 april 2012 heeft gebeld en dat hij hem toen telefonisch heeft uitgemaakt voor een leugenaar en sensatiezoeker. [5] Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat voornoemde sms-berichten zich niet meer in het bestand van de telefoon met nummer [telefoonnummer] bevonden. [6] Familie en vrienden hebben die avond van hem gehoord over het krantenartikel, waren daarover ook boos en hebben mogelijk die berichten met zijn telefoon verstuurd. Ter zitting heeft verdachte daaraan toegevoegd dat zijn broers zijn telefoon in handen hebben gehad en dat een van beiden die berichten aan [slachtoffer] hebben gestuurd.
Het standpunt van de officier van justitie.
Gelet op de aangifte, de specifieke bewoordingen, de getuigenverklaringen alsmede het feit dat de sms-berichten zijn verzonden met de gsm toebehorende aan verdachte, acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 14 april 2012 [slachtoffer] middels de sms-berichten zoals verwoord in de tenlastelegging heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. De telefonische bedreiging gepleegd op 14 april 2012 wordt niet ondersteund door enig ander wettig bewijsmateriaal. De officier van justitie verzoekt de rechtbank derhalve verdachte van dat onderdeel vrij te spreken.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte ontkent dat hij [slachtoffer] middels sms-berichten dan wel telefonisch heeft bedreigd. De aangifte van [slachtoffer] wordt niet door andere bewijsmiddelen ondersteund. Het enkele feit dat de sms-berichten zijn verzonden middels de gsm van verdachte is onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring. Derhalve verzoekt de verdediging om verdachte vrij te spreken.
Het oordeel van de rechtbank.
Op 14 april 2012 heeft [slachtoffer] een artikel in het Eindhovens Dagblad gepubliceerd dat betrekking had op de vermeende rol van verdachte bij coffeeshop[coffeeshop]en zijn investeringen in het vastgoed. Op 14 april 2012 zijn met de gsm met telefoonnummer [telefoonnummer], toebehorende aan verdachte, tussen de tijdstippen 21:26:02 en 21:31:56 uur drie sms-berichten verstuurd aan [slachtoffer], waarin deze met de dood werd bedreigd. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat één van zijn broers de sms-berichten zou hebben verstuurd met zijn, verdachtes, gsm. De rechtbank acht deze lezing niet geloofwaardig om de volgende redenen. Verdachte erkent dat hij die avond buitengewoon boos op [slachtoffer] was vanwege zijn publicatie in de krant. De tekst van de sms-berichten is in de ik-vorm geschreven. De berichten volgden elkaar op met een tussentijd van enkele minuten en ongeveer een kwartier na het laatste bericht belde verdachte zelf [slachtoffer] op, nog steeds erg boos. Volgens verdachte heeft hij toen alleen tegen [slachtoffer] gescholden, en hem daarbij ook een ‘sensatiezoeker’ genoemd. Datzelfde woord ‘sensatiezoeker’ is ook gebezigd in één van de sms-berichten. De rechtbank is van oordeel dat het woord ‘sensatiezoeker’ in dit verband dermate specifiek is dat het bijdraagt aan het bewijs dat het verdachte en niet een ander was die kort daarvoor de sms-berichten aan [slachtoffer] heeft gestuurd. De rechtbank acht ook veelzeggend dat juist die betreffende sms-berichten uit de gsm van verdachte zijn verwijderd.
De rechtbank is van oordeel dat de lezing van verdachte wordt weersproken door de bewijsmiddelen. De rechtbank acht op grond van die bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 14 april 2012 [slachtoffer] middels sms-berichten heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
In het dossier bevindt zich onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte ook in het telefoongesprek op 14 april 2012 bedreigingen heeft geuit: de verklaring van [slachtoffer] wordt op dit punt niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Verdachte zal van dat onderdeel worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 14 april 2012 te Eindhoven, [slachtoffer] (journalist) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend sms berichten gestuurd met de volgende teksten:
- "maandag ga jij of ik dood, jij hebt mij geruïneerd, ik pik dat niet meer vuile viezerik, ik
weet ook waar jij woont sensatie zoeker, wacht maar maandag, wat er gebeurd";
- "Je bent niet te vertrouwen, en ga voor eens en altijd met jou afrekenen, wacht maar"
- "Ik ben nu alles kwijt en ga zorgen dat jou nog erger overkomt. Lafaard".
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
Gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 51 dagen gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de rechtbank om af te zien van een voorwaardelijke straf en verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreigingen met de dood van de journalist [slachtoffer] naar aanleiding van een door deze geschreven krantenartikel, met de inhoud waarvan verdachte het niet eens was en waardoor hij zich benadeeld voelde.
Verdachte heeft daarmee een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] en zijn lichamelijke integriteit aangetast. Uit de aangifte van [slachtoffer] blijkt dat de bedreigingen grote indruk op hem hebben gemaakt.
[slachtoffer] heeft als journalist de taak om via de media het publiek te informeren en eventueel zijn opinie te geven over diverse onderwerpen in de maatschappij. Hij moet die taak kunnen uitvoeren zonder te hoeven vrezen voor zijn leven of zijn lichamelijke gezondheid wanneer derden het niet eens zijn met zijn publicaties. Dat is ook in lijn met de persvrijheid zoals neergelegd in artikel 7 van de Grondwet.
De rechtbank tilt dan ook extra zwaar aan de bedreigingen door verdachte, nu die erop waren gericht om [slachtoffer] te belemmeren in zijn journalistieke werkzaamheden en de persvrijheid te beperken.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 40 dagen.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat na te noemen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Beslag t.a.v 01/820276-11.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57, 63, 285.

DE UITSPRAAK

Ten aanzien van parketnummer 01/820276-11 feiten 1 en 2.
Vrijspraak.
Ten aanzien van parketnummer 01/825203-12.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. 01/825203-12:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. 01/825203-12:
Gevangenisstraf voor de duur van 40 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 31 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde(n) dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar
feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan
het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als
bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage
aanbiedt.
T.a.v 01/820276-11:
Teruggave inbeslaggenomen goederen, aan[verdachte] wonende [adres 1] te Eindhoven te weten: goednummer 335291, zijnde 1.100 NLG.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.A. van Gameren, voorzitter,
mr. M. Lammers en mr. B. Damen, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 23 september 2013.
Mr. B. Damen is buiten staat dit vonnis (mede) te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie regio Brabant Zuid-Oost, genummerd PL2219 2012054667 aantal doorgenummerde bladzijden 318.
2.Verklaring van [slachtoffer], aangever, d.d. 15 april 2012 (p. 209 t/m 214)
3.Verklaring van [getuige 1], getuige, d.d. 19 april 2012 (p. 237 t/m 239)
4.Verklaring van [persoon 4], verdachte, d.d. 19 april 2012 (p. 235, 236)
5.Verklaring van[verdachte], verdachte, d.d. 17 april 2012 (p. 230)
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 april 2012 (p. 286 t/m 290)