ECLI:NL:RBOBR:2013:5174

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 september 2013
Publicatiedatum
19 september 2013
Zaaknummer
01/885089-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensenhandel en vrijspraak voor verleiding van een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 september 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van mensenhandel en verleiding van een minderjarige. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor mensenhandel, zoals omschreven in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, en heeft hem vrijgesproken van de beschuldiging van verleiding van een minderjarige tot ontuchtige handelingen, zoals bedoeld in artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, en een schadevergoeding van € 5.000,00 aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict op 14 oktober 2010.

De zaak werd aanhangig gemaakt door een dagvaarding op 19 december 2012. De verdediging voerde aan dat de politie de verklaringen van getuigen en de aangeefster niet correct had vastgelegd, wat zou leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De rechtbank verwierp dit beroep en oordeelde dat de verklaringen voldoende betrouwbaar waren, ondanks enkele tegenstrijdigheden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mensenhandel door het slachtoffer te dwingen tot prostitutie, terwijl het slachtoffer minderjarig was.

De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte bij het bepalen van de straf. De rechtbank vond het belangrijk dat de straf recht deed aan de ernst van de bewezen feiten, ondanks de vrijspraak voor de tweede tenlastelegging. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk was. De rechtbank compenseerde de kosten van partijen, zodat elke partij haar eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt de ernst van mensenhandel en de bescherming van minderjarigen tegen uitbuiting.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/885089-12
Datum uitspraak: 19 september 2013
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1986],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie zonder bekende woon- of verblijfplaats,
feitelijk verblijvende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 januari 2013, 25 april 2013 en 5 september 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 december 2012.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 5 september 2013 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 17 januari 2010 tot en met 14 oktober 2010
te Eindhoven en/of op een of meerdere plaatsen in Nederland,
A (sub 2)
[slachtoffer] (geboren op [1993]) heeft geworven en/of vervoerd en/of
overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting
van die [slachtoffer], terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had
bereikt en/of
B (sub 5)
[slachtoffer] (geboren op [1993]) ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te
stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde
tegen betaling, dan wel ten aanzien van die [slachtoffer] enige handeling heeft
ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer]
zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die handelingen,
terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt en/of
C (sub 8)
Opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van [slachtoffer]
(geboren op [1993]) met of voor een derde tegen betaling, terwijl die
[slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt
immers heeft hij, verdachte, in voornoemde periode
- een (liefdes)relatie aangegaan met die [slachtoffer] en/of
- voornoemde [slachtoffer] onderdak verschaft en/of onderdak/huisvesting geregeld
voor die [slachtoffer] en/of
- voornoemde [slachtoffer] verzocht/bewogen in de prostitutie te gaan werken en/of
- een identiteitskaart met daarop een foto van die [slachtoffer] vervalst/valselijk
opgemaakt en/of
- (werk)kleding voor die [slachtoffer] aangeschaft en/of
- een (werk)telefoon verstrekt aan die [slachtoffer] en/of
- voornoemde [slachtoffer] informatie gegeven over prostietutiewerkplekken en/of die
[slachtoffer] instructies gegeven wat zij, [slachtoffer], moest zeggen tegen
medewerk(st)er(s) van die prostitutiewerkplekken om bij die/de
prostitutiewerkplekken te mogen werken en/of
- voornoemde [slachtoffer] (meermalen) van en/of naar een prostitutieplek vervoerd
en/of
- voornoemde [slachtoffer] gedreigd te slaan en/of te stompen
- voornoemde [slachtoffer] gedwongen op haar (slaap)kamer te (ver)blijven, althans
die [slachtoffer] beperkt in haar bewegingsvrijheid en/of
- de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer] gecontroleerd, althans haar
verdiensten uit haar prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd en/of
- die [slachtoffer] bewogen/gedwongen (een groot deel van) haar verdiensten uit de
prostitutie aan hem af te staan/af te dragen
(artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht);
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 januari
2010 tot en met 14 oktober 2010 te Eindhoven en/of een of meerdere plaatsen in
Nederland
(telkens) door giften of beloften van geld of goed en/of misbruik van uit
feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding, te weten:
- het aangaan van een (liefdes)relatie met en/of
- het verschaffen van onderdak aan en/of
- het verschaffen/verstrekken van kleding en/of een telefoon aan,
- het bewegen tot het (voor hem) verrichten van prostitutiewerkzaamheden van
een persoon, [slachtoffer], geboren op [1993] waarvan verdachte wist of
redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog
niet had bereikt,
(telkens) opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen of
zodanige handelingen van verdachte te dulden, te weten
het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
(telkens) zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of bewogen en/of
geduwd
(artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht).
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De ontvankelijkheid van de officier van justitie.

De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat bij hem de indruk bestaat dat de verklaringen van de getuigen en de meeste verklaringen van aangeefster door de politie doelbewust niet audiovisueel zijn vastgelegd. Dit is strijdig met de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten (AVR-richtlijnen). Door het niet naleven van de richtlijnen zijn de verklaringen niet meer controleerbaar en verifieerbaar en is sprake van een onherstelbaar verzuim, waardoor de belangen van verdachte ernstig zijn veronachtzaamd. Dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in haar vervolging.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank verwerpt het beroep van de raadsman op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De raadsman heeft geenszins aannemelijk gemaakt dat de politie doelbewust heeft nagelaten de verklaringen van de getuigen en de meeste verklaringen van de aangeefster audiovisueel te registreren. Ook heeft de raadsman niet aannemelijk gemaakt dat verdachte door het niet audiovisueel registreren van die verklaringen in zijn belang is geschaad. Zo heeft de raadsman bijvoorbeeld ten aanzien van de verklaringen van aangeefster, die wel audiovisueel zijn geregistreerd, geen opmerkingen gemaakt over onvolledigheid of onjuistheid van die verklaringen of de wijze waarop aangeefster gehoord is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is van een ernstige inbreuk op beginselen van behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Wél is de rechtbank van oordeel dat de politie meer moeite had kunnen en moeten doen om zich te houden aan de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten (AVR-richtlijnen). Dat vormt voor de rechtbank echter geen aanleiding om daar een concreet rechtsgevolg aan te verbinden, zodat zij het slechts laat bij constatering van het vormverzuim.
Ook overigens zijn er geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen.

De verdere formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1.

De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat aangeefster [slachtoffer] op essentiële punten anders verklaart dan getuigen en dat er geen objectieve bewijsmiddelen zijn waaruit volgt dat aangeefster de waarheid spreekt, anders dan de de-auditu verklaring van getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1]). De verklaring van aangeefster is volgens de raadsman onbetrouwbaar en moet van het bewijs worden uitgesloten. Daarnaast zijn er geen bewijsmiddelen voor de betrokkenheid van verdachte bij de prostitutiewerkzaamheden van aangeefster. Ten slotte stelt de raadsman van verdachte zich op het standpunt dat niet vaststaat dat de mannelijke stem in het opgenomen audiogesprek van verdachte is. Dat wordt weliswaar verklaard door een tolk, maar een tolk is geen deskundige op het gebied van stemherkenning.
Bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dient verdachte te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt het volgende.
Hoewel de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] niet op alle punten ondersteund worden door het overig bewijs en hiermee op niet-essentiële punten tegenstrijdigheden bevatten, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen voldoende betrouwbaar zijn. Als het gaat om de essentiële punten van die verklaringen, worden deze verklaringen immers op meer dan voldoende wijze bevestigd door andere bewijsmiddelen. Zo wordt de verklaring van aangeefster dat zij als prostituee heeft gewerkt in privéhuizen bevestigd door de personen werkzaam bij deze privéhuizen en de werkbriefjes die zich in het dossier bevinden.
Dat het voorts verdachte was die aangeefster ertoe heeft gebracht zich te prostitueren, is naar het oordeel van de rechtbank zonder twijfel. Het meest overtuigende bewijs daartoe vindt de rechtbank in de verklaring van getuige [getuige 1] en de inhoud van het door aangeefster opgenomen audiogesprek tussen aangeefster en verdachte. [getuige 1] verklaart immers dat zij er zelf bij was toen verdachte aangeefster probeerde over te halen weer voor hem in de prostitutie te gaan werken. Daarnaast verklaart [getuige 1] dat verdachte háár ook heeft gevraagd voor hem in de prostitutie te gaan werken. In het opgenomen audiogesprek tussen verdachte en aangeefster - hoewel niet op alle punten duidelijk verstaanbaar - is voldoende bevestiging te vinden voor die verklaring van [getuige 1] en de verklaringen van aangeefster dat zij voor verdachte in de prostitutie werkte.
De rechtbank twijfelt er niet aan dat het de stem van verdachte is die te horen is in het audiogesprek. Uit het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van bevindingen op pagina 96 van het dossier blijkt immers dat twee verbalisanten de stem van de man in het audiogesprek herkennen als de stem van verdachte.
Ten slotte is ook de verklaring van getuige[getuige 2] in belangrijke mate ondersteunend voor de verklaringen van aangeefster. Deze getuige bevestigt immers de verklaring van aangeefster dat zij door verdachte werd beperkt in haar bewegingsvrijheid.
Dat er, zoals de raadsman stelt, getuigen zijn die de verklaring van verdachte ondersteunen, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het voorgaande.

Vrijspraak ten aanzien van feit 2.

De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van -kort gezegd- de verklaring van aangeefster en de verklaringen van getuigen, bezien in samenhang met het onder 1 tenlastegelegde.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat enkel de verklaring van aangeefster [slachtoffer] kan bijdragen aan het bewijs dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde ontucht. Bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dient verdachte te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt het volgende.
De verdachte heeft ontkend dat hij seks heeft gehad met de destijds minderjarige aangeefster. In het dossier bevinden zich geen andere bewijsmiddelen die de aangifte van aangeefster ondersteunen.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verleiding van een minderjarige tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen, zodat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
in de periode van 17 januari 2010 tot en met 14 oktober 2010 te Eindhoven:
(A)
[slachtoffer] (geboren op [1993]) heeft geworven en vervoerd en overgebracht en gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer], terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt en
(B)
[slachtoffer] (geboren op [1993]) ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, dan wel ten aanzien van die [slachtoffer] enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die handelingen, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt en
(C)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van [slachtoffer] (geboren op [1993]) met of voor een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
immers is/heeft hij, verdachte, in voornoemde periode
- een (liefdes)relatie aangegaan met die [slachtoffer] en
- voornoemde [slachtoffer] onderdak verschaft en onderdak/huisvesting geregeld voor die
[slachtoffer] en
- voornoemde [slachtoffer] verzocht/bewogen in de prostitutie te gaan werken en
- een identiteitskaart met daarop een foto van die [slachtoffer] vervalst/valselijk opgemaakt en
- ( werk)kleding voor die [slachtoffer] aangeschaft en
- een (werk)telefoon verstrekt aan die [slachtoffer] en
- voornoemde [slachtoffer] informatie gegeven over prostitutiewerkplekken en die [slachtoffer]
instructies gegeven wat zij, [slachtoffer], moest zeggen tegen medewerk(st)er(s) van die
prostitutiewerkplekken om bij die/de prostitutiewerkplekken te mogen werken en
- voornoemde [slachtoffer] van en/of naar een prostitutieplek vervoerd en
- voornoemde [slachtoffer] gedreigd te slaan en/of te stompen
- voornoemde [slachtoffer] gedwongen op haar (slaap)kamer te (ver)blijven, en
- die [slachtoffer] bewogen (een groot deel van) haar verdiensten uit de prostitutie
aan hem af te staan/af te dragen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde en vordert een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest.
Zij vordert ook de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 3.500,00 als voorschot met toepassing van de maatregel tot schadevergoeding voor datzelfde bedrag. Voor het meer gevorderde dient de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel. Verdachte heeft door zijn handelen het slachtoffer uitgebuit en een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster [slachtoffer] en heeft het mogelijk gemaakt dat haar lichamelijke integriteit werd aangetast door haar te bewegen werkzaam te zijn in de (illegale) prostitutie. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
Het slachtoffer bevond zich in een afhankelijke positie van verdachte en was weinig weerbaar. Verdachte kon dit weten. Verdachte heeft ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer in hem stelde.
De rechtbank rekent verdachte zijn handelen zwaar aan, temeer gelet op de jeugdige leeftijd van het slachtoffer.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin er rekening mee dat het feit geruime tijd geleden is gepleegd en dat sinds het eerste verhoor van verdachte in deze zaak door de politie (op 30 oktober 2012) en de uiteindelijke inhoudelijke behandeling van de zaak ter terechtzitting (op 5 september 2013) een geruime tijd is verstreken.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden.
De rechtbank zal dezelfde straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf, ook al spreekt de rechtbank verdachte vrij van feit 2 omdat de op te leggen straf recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].

De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door de bewezen verklaarde feiten toegebrachte schade, een immateriële schadevergoeding van € 5.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (de rechtbank stelt die op 14 oktober 2010) tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover deze een bedrag van € 5.000,00 te boven gaat, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering voor het meerdere een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan de vordering voor zover deze niet is toegewezen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 273f van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
t.a.v. feit 1:
mensenhandel.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1:
gevangenisstrafvoor de duur van 15 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het
Wetboek van Strafrecht.

Maatregel van schadevergoeding van € 5.000,00 subsidiair 60 dagen hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 dagen hechtenis. Het bedrag betreft immateriële schadevergoeding. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (14 oktober 2010) tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), terzake immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de
datum van het delict (14 oktober 2010) tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

Beslissing met betrekking tot de voorlopige hechtenis.

Opheffing van het op 25 april 2013 tegen verdachte verleende bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A. Waals, voorzitter,
mr. H.A. van Gameren en mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 19 september 2013.