3.De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag geplaatst of eiser nog een belang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit en het invorderingsbesluit. Desgevraagd heeft eiser ter zitting aangegeven dat de gevolgen van de last onder dwangsom voor zijn risico komen. Eiser heeft daarom belang bij de beoordeling van de rechtmatigheid daarvan alsmede van het invorderingsbesluit.
4.1Volgens eiser is het beginsel van hoor en wederhoor geschonden: na ontvangst van de brieven van 21 december 2009 heeft eiser zich gericht tot de gemeente en daarbij aangegeven op welke punten hij de meting onjuist achtte alsmede aangegeven hierover met de gemeente van gedachten te willen wisselen en samen naar een oplossing te zoeken. Hierop is geen enkele reactie gekomen. Eiser ging er verder van uit dat verweerder had afgezien van handhaving na het indienen van zijn zienswijze.
4.2Volgens verweerder is er geen verplichting om bij aparte brief te reageren op een zienswijze. Van gewekt vertrouwen is geen sprake. In het voornemen tot oplegging van een last onder dwangsom is al aangegeven dat een last zou worden opgelegd en dat is ook gebeurd.
4.3De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet het vertrouwen heeft gewekt dat niet handhavend zou worden opgetreden. De omstandigheid dat eiser een zienswijze heeft ingediend op verweerders voornemen en dat verweerder hierop ongeveer een jaar later heeft gereageerd, maakt nog niet dat eiser in de tussentijd had kunnen verwachten dat verweerder van handhaving zou hebben afgezien. Verweerder heeft ook geen aanleiding hoeven zien om eerst een nieuw voornemen uit te brengen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat het gebruikelijk is dat na het uitbrengen van het voornemen eerst een nieuwe controle wordt verricht alvorens een last onder dwangsom wordt opgelegd. In dit geval heeft een controle plaatsgevonden na het uitbrengen van het voornemen. Er is geen rechtsregel die verweerder verplicht bij aparte brief te reageren op de ingediende zienswijze. Verweerder heeft gereageerd op de zienswijze in het primaire besluit. Van schending van het beginsel van hoor en wederhoor is daardoor geen sprake. Deze beroepsgrond faalt.
5.1Eiser heeft aangevoerd dat de geluidmetingen die ten grondslag liggen aan de last onder dwangsom, onjuist zijn. Er wordt geen melding gemaakt van de gebruikte apparatuur en niet duidelijk is wat verweerder verstaat onder “stoorgeluid”. Een zuivere meting is niet mogelijk omdat het café is gelegen aan een druk plein met bijzonder veel voertuigbewegingen tot ver na 24.00 uur. Bovendien zijn in de directe omgeving meer cafés gevestigd en staat niet vast dat het geluid afkomstig was van Kaffee de Groot. Er is niet gemeten in het pand en er is geen geluidprofiel gemaakt. Daarbij komt dat het café in 2010 geheel is verbouwd. Gelet hierop had volgens eiser een nieuwe nulmeting moeten plaatsvinden. Nu dat niet is gebeurd zijn de nadien uitgevoerde metingen volgens eiser niet rechtsgeldig.
5.2Verweerder heeft aangegeven dat is gemeten met inachtneming van de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (verder: de Handleiding). Hierbij is Methode I.1 gehanteerd.
5.3Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit worden het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidsniveau vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de Handleiding. De rechtbank stelt voorop dat, indien de geluidmetingen en -berekeningen die door verweerder ten grondslag zijn gelegd aan het bestreden besluit zijn verricht conform de Handleiding, eiser aannemelijk zal moeten maken dat desondanks de uitkomsten daarvan niet representatief zijn voor de toen door de inrichting veroorzaakte geluidsbelasting. Indien de geluidmetingen en -berekeningen niet zijn verricht conform de Handleiding, zal verweerder gemotiveerd uiteen dienen te zetten waarom desondanks sprake is van een uitkomst die representatief is voor de veroorzaakte geluidbelasting, althans dat aannemelijk is dat sprake is (geweest) van een overschrijding van de geldende geluidvoorschriften.
5.4In paragraaf van 3.5.3 van de Handleiding is aangegeven dat tijdens de meting dient te worden nagestreefd dat stoorgeluid de betrouwbaarheid van de meting niet of zo min mogelijk beïnvloedt. Het stoorgeluid kan zowel in sterkte, invalsrichting als in spectrum variëren. Beïnvloeding door stoorgeluid dient, zo mogelijk, te worden vermeden door de keuze van de meetlocatie en het meettijdstip dan wel door de analyse stop te zetten tijdens de aanwezigheid van stoorgeluid of de stoorbron uit te schakelen. De invloed van het stoorgeluid dient in ieder geval kwalitatief vermeld te worden en het niveau van het stoorgeluid moet zo mogelijk kwantitatief worden vastgesteld.
5.5Eisers stelling dat in de controlerapporten niet is vermeld welke apparatuur is gebruikt bij de controles, berust op een onjuiste lezing van de rapporten. Bij alle controles is vermeld welke apparatuur is gebruikt.
5.6Bij toepassing van methode I.1 is het opstellen van een geluidprofiel niet noodzakelijk. Voor zover eiser bedoelt te stellen dat verweerder niet had kunnen volstaan met methode I.1 van de Handleiding, overweegt de rechtbank dat het op de weg van eiser ligt om aannemelijk te maken dat de uitkomsten van de metingen niet representatief zijn voor de inrichting. Eiser heeft geen akoestisch onderzoek overgelegd waaruit blijkt dat de inrichting kan voldoen aan artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. Desgevraagd heeft eiser aangegeven dat een dergelijk onderzoek ook niet is verricht. De rechtbank is verder van oordeel dat het eerder op de weg ligt van eiser om een nulmeting te laten verrichten dan op de weg van verweerder omdat eiser ingevolge artikel 11.1, tweede lid, van het Activiteitenbesluit verplicht is bij een verandering van de inrichting, die hier heeft plaatsgevonden, een rapport van een akoestisch onderzoek te overleggen. De rechtbank concludeert dat verweerder heeft kunnen volstaan met metingen conform methode I.1 van de Handleiding. In de door eiser overgelegde algemene informatie van de Nederlandse Stichting Geluidhinder ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
5.7Daarom ligt slechts ter beoordeling voor of de metingen van verweerder in overeenstemming zijn met methode I.1 van de Handleiding. Eiser heeft gesteld dat sprake moet zijn geweest van stoorgeluid, gelet op de ligging aan een druk plein. In de rapporten van de metingen op 23 mei 2009 en 28 november 2009 is niet vermeld of sprake is van stoorgeluid. Hier is slechts vermeld dat op de meetpositie geen muziekgeluid van andere horecagelegenheden werd waargenomen. Daarnaast is het stoorgeluid niet kwantitatief vastgesteld en is evenmin aangegeven dat dit niet mogelijk was. Beide rapporten zijn niet opgesteld in overeenstemming met de Handleiding en kunnen niet ten grondslag worden gelegd aan het bestreden besluit. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in het rapport van de meting van 12 november 2010 het achtergrondgeluid wel is beschreven en bovendien is vastgesteld en dat op basis hiervan een correctie heeft plaatsgevonden. Hieruit leidt de rechtbank af dat kwantitatieve vaststelling van het stoorgeluid mogelijk is. Dat had verweerder dan ook bij alle metingen moeten doen. In hetgeen door eiser overigens is aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de meting van 12 november 2010 is verricht in strijd met de Handleiding. Verweerder heeft het bestreden besluit dus kunnen baseren op het rapport van de meting van 12 november 2010. Deze beroepsgrond van eiser faalt.
6.1Eiser heeft verder aangevoerd dat de meting van 12 november 2010 is verricht tijdens het muziekfestival “Popronde 2010” terwijl was afgesproken dat de geluidnorm tijdens dit festival niet gold en er niet zou worden beboet. Dit is vastgelegd in e-mails maar verweerder stelt dat hij die e-mails niet meer heeft. Volgens eiser blijkt dit ook uit het in november 2010 vastgestelde “Locatiebeleid Wilhelminaplein”.
6.2Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser geen ontheffing heeft gevraagd van de in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit gestelde geluidniveaus, als bedoeld in artikel 4.1.3 van de Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven (verder: APV).
6.3Ingevolge artikel 2.21, eerste lid, van het Activiteitenbesluit zijn de waarden in artikel 2.17 van dit besluit, voor zover de naleving van deze normen redelijkerwijs niet kan worden gevergd, niet van toepassing op dagen of dagdelen in verband met festiviteiten die bij of krachtens een gemeentelijke verordening zijn aangewezen of andere festiviteiten die plaatsvinden binnen de inrichting waarbij het aantal bij of krachtens een gemeentelijke verordening aan te wijzen dagen of dagdelen niet meer mag bedragen dan twaalf per kalenderjaar.
6.4Ingevolge artikel 4.1.3 van de APV is het de houder van de inrichting toegestaan maximaal vijf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit verweerder daarvan in kennis heeft gesteld.
6.5Niet in geschil is dat de Popronde 2010 niet als collectieve festiviteit is aangewezen en dat eiser geen kennisgeving van een incidentele festiviteit heeft ingediend. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het “Locatiebeleid Wilhelminaplein” met zich brengt dat een dergelijke kennisgeving niet was vereist. Daargelaten in hoeverre dit beleid kan afdoen aan de gemeentelijke verordening, kan dit niet uit het beleid worden afgeleid. Omdat eiser geen kennisgeving heeft gedaan, was ten tijde van de meting van 12 november 2010 artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit onverkort van toepassing op de inrichting. Gelet op de resultaten van de meting heeft verweerder terecht vastgesteld dat op dat moment sprake was van een overtreding en was verweerder bevoegd een last onder dwangsom op te leggen. Deze beroepsgrond faalt.
7.1Eiser heeft voorts gesteld dat verweerder ten onrechte niet heeft toegelicht waarom ten tijde van de overtreding geen sprake was van een concreet zicht op legalisatie. Eiser stelt hierover letterlijk dat hij “niet onderstreept dat een aanpassing van het geluid binnen, in beginsel bestrijdende, middels aanpassing het aantal decibel kan doen verminderen”.
7.2Verweerder heeft overwogen dat geen sprake is van een concreet zicht op legalisatie.
7.3De rechtbank ziet in hetgeen door eiser hieromtrent is aangevoerd, geen reden voor een ander oordeel. Het is aan eiser de inrichting aan te passen zodat aan het Activiteitenbesluit wordt voldaan. Deze beroepsgrond faalt.
8.1Eiser beklaagt zich erover dat de dwangsom in het primaire besluit is verhoogd ten opzichte van de in het voornemen genoemde dwangsom. Eiser heeft daarnaast ter zitting aangevoerd dat de hoogte van de dwangsom disproportioneel is. Op de dagen dat is gemeten draaide eiser naar eigen zeggen een ‘negatieve winst’.
8.2In het bestreden besluit heeft verweerder toegelicht dat na het versturen van het voornemen een nieuwe geactualiseerde Handreiking bestuurlijke sanctiemiddelen is opgesteld. Dit heeft ertoe geleid dat de dwangsom per overtreding hoger is geworden maar het maximum van de te verbeuren dwangsommen omlaag is gegaan.
8.3De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hoogte van de dwangsom met inachtneming van het geactualiseerde beleid heeft kunnen vaststellen. Daargelaten dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij verlies draaide op de dagen dat werd gemeten, kan deze omstandigheid nog geen rechtvaardiging vormen voor het aanpassen van de hoogte van de dwangsom voor een overtreding van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. Deze beroepsgrond faalt.