ECLI:NL:RBOBR:2013:5110

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 september 2013
Publicatiedatum
16 september 2013
Zaaknummer
01/995062-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Milieu-overtredingen door varkenshouderij met overschrijding van varkensrechten en welzijnsproblemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 16 september 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een varkenshouderij, die onder leiding stond van de verdachte, een rechtspersoon. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor meerdere milieu-overtredingen, waaronder het niet naleven van vergunningvoorschriften en het overschrijden van varkensrechten. De verdachte exploiteerde drie varkenshouderijen, waarvan één als BV en de andere twee als eenmanszaak. Bij alle bedrijven werden de vergunningvoorschriften niet nageleefd, en de vergunde varkensrechten werden in de jaren 2010 en 2011 overschreden. De rechtbank stelde vast dat de verdachte opzettelijk had gehandeld in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Cranendonck. Dit betrof onder andere het niet vloeistofkerend maken van de kadaverplaats en het niet opruimen van gemorste voerresten. Daarnaast werd vastgesteld dat de varkens niet permanent beschikten over voldoende vers water en speelmaterialen, wat in strijd was met het Varkensbesluit. De rechtbank legde de verdachte een geldboete op van € 5.000,- en een voorwaardelijke stillegging van de onderneming voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank overwoog dat de overtredingen een ontoelaatbare inbreuk op de fysieke leefomgeving vormden en dat de verdachte zich een concurrentievoordeel had verworven ten opzichte van andere varkenshouders die zich wel aan de regels hielden. De uitspraak benadrukte de noodzaak van naleving van milieu- en welzijnswetgeving in de agrarische sector.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/995062-12
Datum uitspraak: 16 september 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

gevestigd te[plaats],[adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 september 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 mei 2013. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 13 maart 2012, te Maarheeze, in de gemeente Cranendonck, al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met een of meer voorschriften van de omgevingsvergunning van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Cranendonck d.d. 7 februari 2008, welke voorschriften betrekking hadden op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het oprichten, veranderen of veranderen van de werking en/of het in werking hebben van een inrichting gevestigd aan[adres], immers
  • was toen daar in strijd met voorschrift 8.6.5 de kadaverplaats niet vloeistofkerend en/of
  • had zij toen daar in strijd met voorschrift 6.2.1 morsingen van voerresten en/of brijvoer niet opgeruimd en/of
  • was toen daar in strijd met voorschrift 10.1.1 stal 4 niet met een chemische luchtwasser uitgevoerd en/of
  • was toen daar in strijd met voorschrift 9.1.2 stal 4 in gebruik genomen terwijl het luchtwassysteem niet in werking was en/of
  • was toen daar in strijd met voorschrift 8.7.2 de reinigings- en ontsmettingsplaats niet afwaterend naar een of meer opslagputten maar naar een onverhard deel van het terrein en/of
  • was toen daar in strijd met voorschrift 8.3.1 gebouw 3 dat bestemd was voor opslag/stallen van werktuigen in gebruik als varkensstal en/of
  • was toen daar in strijd met voorschrift 12.7.1 de werkvoorraad zwavelzuur ongecontroleerd toegankelijk voor onbevoegden;
2.
zij op of omstreeks 13 maart 2012, te Maarheeze, in de gemeente Cranendonck, bij agrarische activiteiten, dan wel activiteiten, die daarmee verband houden, te weten het uitoefenen van een varkensbedrijf, al dan niet opzettelijk, niet voldoende zorg in acht heeft genomen om verontreiniging van het oppervlaktewater te voorkomen, immers is toen vanaf haar bedrijfsterrein, met voerresten, verontreinigd water in een kavelsloot geloosd, althans gelopen, waardoor zij wist, althans redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door haar handelen en/of nalaten het oppervlaktewater kon worden verontreinigd en toen niet heeft voldaan aan haar verplichting, dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kon worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd teneinde die verontreiniging te voorkomen, althans voorzover die verontreiniging niet kon worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken en/of ongedaan te maken;
3.
zij op of omstreeks 13 maart 2012 te Maarheeze, gemeente Cranendonck, varkens heeft gehuisvest en/of verzorgd, op een bedrijf gelegen aan of nabij[adres], terwijl dit niet geschiedde overeenkomstig artikel 9, tweede lid en/of 13, tweede lid, van het Varkensbesluit, aangezien ongeveer 414, althans een aantal, varkens niet permanent beschikten over voldoende materiaal om te onderzoeken en mee te spelen en/of ongeveer 2071, althans een aantal, varkens ouder dan twee weken niet permanent beschikten over voldoende vers water;
4.
zij in of omstreeks de kalenderjaren 2010 en/of 2011 te Maarheeze, gemeente Cranendonck, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk op een bedrijf met het mestnummer [nummer] gelegen aan[adres]
  • gemiddeld gedurende het jaar 2010 1716 en/of
  • gemiddeld gedurende het jaar 2011 1833,
in elk geval een groter aantal, varkens heeft gehouden dan het op dat bedrijf rustende varkensrecht;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

De geldigheid van de dagvaarding.
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de raadsman aangevoerd dat het onder 2 ten laste gelegde feit onvoldoende duidelijk is omschreven omdat de exacte locatie waar dit feit zou zijn gepleegd, niet in de tenlastelegging staat vermeld.
De rechtbank overweegt hierover het navolgende. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte, [verdachte], op één locatie, te weten[adres] te Maarheeze, een varkenshouderij exploiteert. In het onder 2 ten laste gelegde feit wordt verdachte verweten dat zij dit feit heeft gepleegd te Maarheeze in de gemeente Cranendonck. Hieruit blijkt afdoende op welke locatie het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit ziet. Daaraan doet niet af dat de enige directeur van verdachte, de heer[persoon 1], als zelfstandige op nog twee andere locaties varkenshouderijen exploiteert en dat hij voor overtredingen die op die bedrijven zouden hebben plaatsgevonden, afzonderlijk van verdachte is gedagvaard.
De rechtbank verwerpt het verweer.
De dagvaarding voldoet ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten aan alle wettelijke eisen. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen [1] en de beoordeling daarvan, alsmede overwegingen over samenloop.
TEN AANZIEN VAN HET ONDER 1 TEN LASTE GELEGDE FEIT.
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de raadsman primair aangevoerd dat verdachte geen houder van varkens is en dat verdachte daarom van dit feit moet worden vrijgesproken.
In het “Bedrijfsoverzicht totaal” van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 29 mei 2012[pag. 759] staat onder meer vermeld dat op het bedrijf [verdachte], gevestigd aan het[adres] te [plaats] zowel in 2010 als in 2011, 350 eenheden varkensrechten zijn geregistreerd.
Op 11 mei 2012 is de enige directeur van verdachte, de heer[persoon 1], door verbalisant [verbalisant 1] gehoord [pag. 39 en 40]. [persoon 1] heeft toen, onder meer zakelijk weergegeven, verklaard dat hij varkens houdt op de locatie[adres] te[plaats] en dat hij [verdachte] heeft ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, met als activiteit het houden van varkens op[adres]. Deze verklaring van [persoon 1] wordt bevestigd door de waarnemingen en de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2], gedaan bij zijn controlebezoek op 13 maart 2012 aan[adres] te[plaats]. Verbalisant heeft toen kadavers van varkens en stallen met voedersilo’s aangetroffen [pag. 429 en 430].
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte, [verdachte], de houdster is van de varkens op de locatie[adres] te[plaats]. De rechtbank verwerpt het daartegen door de raadsman van verdachte gevoerde verweer.
Op 7 februari 2008 is bij beschikking van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Cranendonck, onder voorschriften een Wet milieubeheer[revisie]vergunning verleend voor een varkenshouderij gelegen aan[adres] te[plaats] voor het houden van 3.276 vleesvarkens en 252 gespeende biggen op stalsystemen met luchtwasser 705. [2] Aan die vergunning waren onder meer de navolgende voorschriften verbonden. [3]
  • Voorschrift 6.2.1 [pag. 351]: Vergunninghoudster dient lekkages te verhelpen en morsingen op te ruimen ongeacht de zwaarte van de getroffen voorzieningen (good housekeeping).
  • Voorschrift 8.3.1 [pag. 354]: Gebouw 3 ten behoeve van het stallen van landbouwwerktuigen mag uitsluitend ten behoeve van agrarische doeleinden worden gebruikt.
  • Voorschrift 8.6.5 [pag. 355]: Een kadaverplaats danwel een mobiele kadaverbak of kadaverton, moet vloeistofkerend zijn en moet bestand zijn tegen de inwerking van het toe te passen reinigings- of ontsmettingsmiddel.
  • Voorschrift 8.7.2 [pag. 356]: Een reinigings- en ontsmettingsplaats moet vloeistofkerend zijn en afwaterend zijn gelegd naar een of meer opslagputten. Het reinigen en ontsmetten van voertuigen moet op zodanige wijze plaatsvinden dat het verontreinigde water wordt opgevangen (opstaande randen aan een drietal zijden danwel een gelijkwaardige voorziening) zodat het reinigingswater en ontsmettingsvloeistoffen niet in de bodem terecht kunnen komen.
  • Voorschrift 9.1.2 [pag. 356]: Bij de ingebruikname van stal 4 en stal 5 moet het luchtwassysteem in werking zijn.
  • Voorschrift 10.1.1 [pag. 357]: Stal 4 moet met een chemische luchtwasser zijn uitgevoerd (Groen Labelnummer BB96.10.043 V1). Deze stal moet volgens de bij de vergunning behorende tekening en bijlagen worden uitgevoerd, tenzij anders in de voorschriften staat aangegeven.
  • Voorschrift 12.7.1 [pag. 368]: Een werkvoorraad mag niet ongecontroleerd toegankelijk zijn voor onbevoegden. Hieraan is voldaan als het terrein als geheel afdoende is afgeschermd door muren (gebouwen), hekken, sloten van voldoende breedte en dergelijke.
Indien dit niet het geval is moet het toegankelijke deel van de opslagvoorziening zijn afgeschermd door een vast en ten minste 1,8 m hoog hek- of gaaswerk van onbrandbaar materiaal met tenminste 2 toegangsdeuren. Indien in een opslagvoorziening de afstand van het verst gelegen punt minder bedraagt dan 15 m, kan met één deur worden volstaan.
Op 13 maart 2012 heeft verbalisant [verbalisant 2], vergezeld door[persoon 2], toezichthouder bij de milieudienst van het SRE, een controle uitgevoerd op het perceel[adres] te[plaats]. Bij die controle heeft [verbalisant 2] de navolgende overtredingen van de vergunningvoorschriften geconstateerd: [4]
  • [eerste gedachtestreepje] Ik zag dat voor de stal genummerd met 3 een kadaverplaats was ingericht. Ik zag dat op deze plaat twee kunststof voorwerpen (kappen) lagen waar kadavers onder opgeborgen konden worden. Nadat een van de kappen was opgetild zag ik dat daar 4 dode varkens onder lagen. Tevens zag ik dat de verharding van de plaat niet vloeistof dicht was ingericht. Ik zag dat een deel van de bodem kennelijk bestond uit een verharding van puin. Ik zag dat er plantengroei op de plaat aanwezig was [pag. 355: voorschrift 8.6.5].
  • [tweede gedachtestreepje] Voor de stal genummerd met 4 zag ik dat een opstelling was gemaakt voor voedersilo's. Ik zag dat er op de bodem restanten van dierenvoeder lagen. Ik zag dat er geulen in de bodem waren vermoedelijk veroorzaakt doordat vloeistoffen die afliepen naar de sloot aan de begrenzing van het perceel. Ik zag dat in deze sloot vermoedelijk restanten van brijvoer aanwezig waren [pag. 351: voorschrift 6.2.1].
  • [derde gedachtestreepje] Bij het betreden van stal nummer 4 zag ik dat daar varkens in gevestigd waren. Ik zag dat de stalruimte in diverse compartimenten verdeeld was en dat in elk compartiment varkens zaten. Ik zag dat in deze stal geen chemische luchtwasser aanwezig was. In de vergunning staan voorschriften opgenomen dat deze stal moet zijn voorzien van een chemische luchtwasser [pag. 357: voorschrift 10.1.1].
  • [vierde gedachtestreepje] In de vergunningvoorschriften staat omschreven dat de stal pas in gebruik mag zijn als het luchtwassysteem in werking is [pag. 356: voorschrift 9.1.2].
  • [vijfde gedachtestreepje] Aan de achterzijde van stal 4 zag ik dat de bodem verhard was met klinkerverharding en deels met een betonvloer. Ik zag dat hier een waterslang op lag. Ik zag dat deze plaats kennelijk gebruikt werd om voertuigen schoon te spuiten. Ik zag resten van zaagsel en varkensmest op de bodem liggen. Ik zag dat deze verharding kennelijk afliep richting het achtergelegen weiland. Ik zag dat er aan de rand van de verharding geulen aanwezig waren welke kennelijk veroorzaakt waren door stromend water [pag. 356: voorschrift 8.7.2].
  • [zesde gedachtestreepje] Bij het betreden van de stal genummerd met 3 zag ik dat deze in gebruik was als varkensstal. Ik zag dat deze stal in compartimenten was verdeeld en dat daar varkens in zaten. Ik zag dat deze stal niet in gebruik was als opslagruimte zoals vermeld in de vergunningvoorschriften [pag. 354: voorschrift 8.3.1].
  • [zevende gedachtestreepje] Bij stal 5 zag ik dat aan de buitenzijde een installatie was gebouwd waarin een chemische luchtwasser was geplaatst. Ik zag dat deze chemische luchtwasser op een verhoging stond en via een trap bereikbaar was. Ik zag dat onder deze verhoging een kunststof vat was geplaatst. Ik zag dat op dit kunststof vat een opdruk stond waaruit af te lezen was dat in het vat zwavelzuur zat. Ik zag dat het vat was aangesloten op een kunststof leiding en kennelijk de werkvoorraad van de chemische luchtwasser betrof. Ik zag dat het vat niet in een afzonderlijke ruimte was geplaatst en dat er geen omheining om heen was geplaatst. Ik zag dat het vat vrij te benaderen was vanaf de openbare weg omdat er geen erfafscheiding was geplaatst en het terrein vrij te betreden was [pag. 368: voorschrift 12.7.1].
De hiervoor genoemde constateringen van verbalisant [verbalisant 2], worden bevestigd door de bevindingen van toezichthouder[persoon 2]. Zij heeft haar bevindingen in een verslag van het controlebezoek neergelegd. [5]
Gelet op de hiervoor genoemde constateringen van verbalisant [verbalisant 2] en toezichthouder [persoon 2], die door verdachte niet zijn betwist, acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Subsidiair is door en namens verdachte nog aangevoerd dat overtreding van vergunningvoorschrift 10.1.1, afwezigheid van een chemische luchtwasser in stal 4 [derde gedachtestreepje] en overtreding van vergunningvoorschrift 9.1.2, in werking nemen van stal 4 terwijl het luchtwassysteem niet in werking was [vierde gedachtestreepje], in eendaadse samenloop is gepleegd.
De rechtbank overweegt hierover het navolgende. Beide hiervoor genoemde feiten kunnen onafhankelijk van elkaar worden gepleegd en leveren dan zelfstandige overtredingen van een verschillend karakter op, van normen die een verschillend rechtsbelang beschermen. De gelijktijdigheid van het plegen van deze feiten is dus niet wezenlijk omdat het ene feit niet in het andere feit opgaat en omdat het ene feit niet kan worden beschouwd als een omstandigheid die nodig is om het andere feit te kunnen plegen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verwerpt de rechtbank de stelling dat de hiervoor genoemde feiten in eendaadse samenloop zijn gepleegd.
TEN AANZIEN VAN HET ONDER 2 TEN LASTE GELEGDE FEIT.
Op 13 maart 2012, omstreeks 10.45 uur hebben verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] een integraal milieu-opsporingsonderzoek ingesteld op het agrarisch bedrijf, gelegen aan[adres] te[plaats]. Zij zagen dat op het bedrijfsterrein twee rode silo’s stonden, bestemd voor de opslag van natte brijvoerprodukten. Tussen deze silo's en de bermsloot lag gemorst brijvoerprodukt op het onverharde terrein. Er waren sporen van afstromend brijvoerprodukt zichtbaar naar en in de bermsloot. Kennelijk was gemorst brijvoerprodukt vanaf het onverharde terrein in de bermsloot geloosd. Deze kavelsloot was vervuild met brijvoerprodukt. Door af te passen hebben zij de afstand van de vervuiling in de bermsloot op 20 meter geschat. Met behulp van een geleidbaarheidsmeter, aangeduid als EGV-waarde, hebben zij veldmetingen uitgevoerd. De geleidbaarheidsmeter geeft een indicatie van de in het water opgeloste zouten.
De EGVwaarde van niet verontreinigd oppervlaktewater bedraagt circa 400 micro-siemens per centimeter. De EGV-waarden van het water met brijvoerprodukt in de bermsloot bedroegen tussen de 900 en 2.280 micro-siemens per centimeter. De bermsloot is een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in de Waterwet. [6]
Op 25 mei 2012 is de directeur van verdachte, de heer[persoon 1], door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 8] gehoord. Hij heeft toen verklaard dat door het Waterschap proces-verbaal is opgemaakt omdat een kavelsloot grenzend aan[adres] over ongeveer 20 meter zou zijn verontreinigd met brijvoerprodukt. Het kan zijn dat er met lossen is gemorst. Er is in ieder geval niet opzettelijk in de sloot geloosd. [7] Ter aanvulling op deze verklaring heeft [persoon 1] ter terechtzitting van 2 september 2013 nog verklaard dat in de winter gemorst voer niet kon worden verwijderd omdat dit meteen aan de grond vastvroor. Als daarna de dooi intrad, kwam dit gemorste voer los van de bodem en vloeide dat voer, vermengd met het smeltwater in de naast het perceel[adres] te[plaats] gelegen kavelsloot. [8]
Voor zover [persoon 1] hiermee heeft willen betogen dat verdachte de kavelsloot niet opzettelijk heeft verontreinigd, verwerpt de rechtbank dit verweer. Zelfs indien het niet mogelijk was het gemorste voer in de winterperiode meteen op te ruimen, dan had het op de weg van verdachte gelegen maatregelen te treffen om te voorkomen dat het verontreinigde smeltwater, in de kavelsloot terecht kon komen. Niet is gesteld of gebleken dat verdachte dergelijke maatregelen heeft getroffen.
Door en namens verdachte is nog aangevoerd dat overtreding van vergunningvoorschrift 6.2.1, het niet opruimen van gemorste voederresten en brijvoer [tweede gedachtestreepje feit 1] en overtreding van het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij, het verontreinigen van een kavelsloot met verontreinigd afvalwater [feit 2], in eendaadse samenloop zijn gepleegd.
Beide hiervoor genoemde feiten kunnen onafhankelijk van elkaar worden gepleegd en leveren dan zelfstandige overtredingen van een verschillend karakter op, van normen die een verschillend rechtsbelang beschermen. De gelijktijdigheid van het plegen van deze feiten is dus niet wezenlijk omdat het ene feit niet in het andere feit opgaat en omdat het ene feit niet kan worden beschouwd als een omstandigheid die nodig is om het andere feit te kunnen plegen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verwerpt de rechtbank het verweer dat de hiervoor genoemde feiten in eendaadse samenloop zijn gepleegd.
TEN AANZIEN VAN HET ONDER 3 TEN LASTE GELEGDE FEIT.
Op grond van het relaas van verbalisanten[verbalisant 5] en [verbalisant 6] [9] en de erkennende verklaring van[persoon 1], directeur van verdachte [10] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 13 maart 2012 op het varkensbedrijf gevestigd aan[adres] te[plaats], gemeente Cranendonck 414 varkens heeft gehuisvest terwijl die varkens niet permanent konden beschikken over voldoende speelmateriaal om te onderzoeken en mee te spelen en dat verdachte 2071 varkens ouder dan twee weken heeft gehuisvest terwijl die varkens niet permanent de beschikking over voldoende vers water hadden.
Ter terechtzitting van 2 september 2013 heeft [persoon 1] verklaard dat de varkens altijd de beschikking over brijvoer of water hebben. Omdat in het brijvoer water zit, hebben de varkens - aldus [persoon 1] – constant de beschikking over voldoende water. [persoon 1] heeft voorts erkend dat er in de stallen geen afzonderlijke drinkwatervoorziening is. Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden concludeert hij dat de varkens in zijn stallen permanent de beschikking over vers water hebben. [11]
De rechtbank volgt de verklaring van [persoon 1] niet. De aanwezigheid van water in brijvoer betekent niet dat de varkens permanent de beschikking over vers drinkwater hadden, zoals bedoeld in artikel 13 tweede lid van het Varkensbesluit. Om aan het bepaalde in dat artikel te voldoen is het noodzakelijk dat er een afzonderlijke drinkwatervoorziening is die het mogelijk maakt dat de varkens op elk gewenst moment de beschikking over vers drinkwater hebben. Het gevolg van de handelwijze van verdachte om de speelmaterialen in de stallen eerst te vervangen of te repareren nadat de stallen leeg waren, is dat de varkens niet permanent de beschikking hadden over voldoende materiaal om te onderzoeken en mee te spelen, zoals bedoeld in artikel 9 tweede lid van het Varkensbesluit.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.
TEN AANZIEN VAN HET ONDER 4 TEN LASTE GELEGDE FEIT.
In het I&R systeem, Raadplegen Meldingseenheden en Relaties Actuele Gegevens, staat het navolgende geregistreerd. [12] Relatie: [verdachte]; BRS-nr. [nummer]; bedrijfsvestiging:[adres] te[plaats].
Op 11 mei 2012, omstreeks 13.00 uur, bevond verbalisant [verbalisant 7] zich in een woonhuis, gelegen [adres] te[plaats], gemeente Cranendonck. Daar heeft hij de directeur van verdachte, de heer[persoon 1] ontmoet. Desgevraagd overhandigde [persoon 1] hem enkele formulieren waarop de aantallen in 2010 en in 2011 door [verdachte] aan- en afgevoerde dieren vermeld stonden. De door [verbalisant 7] gevraagde veesaldoregistratie over de jaren 2010 en 2011 van [verdachte] kon hij niet overhandigen omdat die volgens hem nooit waren opgemaakt [pag. 752].
Desgevraagd gaf [persoon 1] aan [verbalisant 7] onder andere de volgende informatie. [persoon 1] houdt op het bedrijf [verdachte],[adres] te[plaats], vleesvarkens. De financiële boekhouding wordt bijgehouden door[bedrijf 1] uit Someren. Op 14 mei 2012 heeft [verbalisant 7] de aantallen dieren die op de beginbalans en op de eindbalans van 2010 en van 2011 stonden en de door [verdachte] aan en afgevoerde dieren in 2010 en 2011 opgevraagd. Aan de hand van deze gegevens heeft [verbalisant 7] berekend hoeveel vleesvarkens er in 2010 en in 2011 minimaal gemiddeld door [verdachte] gehouden zijn. Bij zijn berekeningen is [verbalisant 7] er van uitgegaan dat de gemiddelde groei van een varken 799 gram per dag bedroeg. [pag. 753].
Uit de berekeningen van [verbalisant 7] volgt dat verdachte in 2010 gemiddeld 1.716 vleesvarkens, overeenkomende met 1.716 eenheden varkensrecht, heeft gehouden. Over 2010 beschikte [verdachte] over 350 eenheden varkensrecht . Dit levert een overschrijding van 1.366 eenheden varkensrecht in 2010 op. In 2011 heeft verdachte gemiddeld 1.833 vleesvarkens, overeenkomende met 1.833 eenheden varkensrecht, gehouden. [pag. 754]. Over 2011 beschikte [verdachte] ook over 350 eenheden varkensrecht. Dit levert een overschrijding van 1.483 eenheden varkensrecht in 2011 op [pag. 755]. [13]
Door en namens verdachte is niet betwist dat op het bedrijf van verdachte meer varkens zijn gehouden dan het op het bedrijf rustende varkensrecht. Verdachte kan zich echter niet vinden in de hiervoor weergegeven berekening van verbalisant [verbalisant 7] omdat verdachte van oordeel is dat [verbalisant 7] bij het opstellen van zijn berekening uit is gegaan van een te lage aangroei van het gewicht van de varkens. De directeur van verdachte, de heer [persoon 1], stelt zich op het standpunt dat de aangroei van de varkens op het bedrijf van verdachte niet 799 gram per dag, maar 900 gram per dag bedroeg. Door deze hogere groei kan verdachte – aldus [persoon 1] – meer mestronden per jaar uitvoeren. Het gevolg daarvan is dat hij op een lager gemiddeld aantal gehouden vleesvarkens uitkomt. [14]
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor weergegeven berekening van verbalisant [verbalisant 7] inzichtelijk is en dat die berekening is gebaseerd op algemeen aanvaarde uitgangspunten. Namens verdachte is aangevoerd dat verbalisant [verbalisant 7] van een te lage aangroei van de varkens is uitgegaan. Verdachte heeft haar stelling echter op geen enkele wijze onderbouwd. Dat is voor een groot deel aan haarzelf te wijten, nu verdachte heeft nagelaten een veesaldoregistratie te voeren waaruit de juiste gegevens zouden hebben kunnen blijken. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de hiervoor weergegeven berekening zoals die door verbalisant [verbalisant 7] is opgesteld en verwerpt het daartegen door en namens verdachte gevoerde verweer.
Tenslotte merkt de rechtbank nog op dat voor een bewezenverklaring de mate van overschrijding van de op het bedrijf van verdachte rustende varkensrechten niet van belang is. Dat die varkensrechten zijn overschreden, acht de rechtbank op grond van de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de op haar bedrijf rustende varkensrechten heeft overschreden.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hiervoor uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 13 maart 2012, te Maarheeze, in de gemeente Cranendonck, opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met voorschriften van de omgevingsvergunning van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Cranendonck d.d. 7 februari 2008, welke voorschriften betrekking hadden op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het oprichten, veranderen of veranderen van de werking en/of het in werking hebben van een inrichting gevestigd aan[adres], immers
  • was toen daar in strijd met voorschrift 8.6.5 de kadaverplaats niet vloeistofkerend en
  • had zij toen daar in strijd met voorschrift 6.2.1 morsingen van voerresten en/of brijvoer niet opgeruimd en
  • was toen daar in strijd met voorschrift 10.1.1 stal 4 niet met een chemische luchtwasser uitgevoerd en
  • was toen daar in strijd met voorschrift 9.1.2 stal 4 in gebruik genomen terwijl het luchtwassysteem niet in werking was en
  • was toen daar in strijd met voorschrift 8.7.2 de reinigings- en ontsmettingsplaats niet afwaterend naar een of meer opslagputten maar naar een onverhard deel van het terrein en
  • was toen daar in strijd met voorschrift 8.3.1 gebouw 3 dat bestemd was voor opslag/stallen van werktuigen in gebruik als varkensstal en
  • was toen daar in strijd met voorschrift 12.7.1 de werkvoorraad zwavelzuur ongecontroleerd toegankelijk voor onbevoegden;
2.
op 13 maart 2012, te Maarheeze, in de gemeente Cranendonck, bij agrarische activiteiten, dan wel activiteiten, die daarmee verband houden, te weten het uitoefenen van een varkensbedrijf, opzettelijk, niet voldoende zorg in acht heeft genomen om verontreiniging van het oppervlaktewater te voorkomen, immers is toen vanaf haar bedrijfsterrein met voerresten verontreinigd water in een kavelsloot geloosd, althans gelopen, waardoor zij redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door haar handelen en/of nalaten het oppervlaktewater kon worden verontreinigd en toen niet heeft voldaan aan haar verplichting, dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kon worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd teneinde die verontreiniging te voorkomen, althans voorzover die verontreiniging niet kon worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken en/of ongedaan te maken;
3.
op 13 maart 2012 te Maarheeze, gemeente Cranendonck, varkens heeft gehuisvest en verzorgd, op een bedrijf gelegen aan of nabij[adres], terwijl dit niet geschiedde overeenkomstig artikel 9, tweede lid en 13, tweede lid, van het Varkensbesluit, aangezien ongeveer 414 varkens niet permanent beschikten over voldoende materiaal om te onderzoeken en mee te spelen en ongeveer 2071 varkens ouder dan twee weken niet permanent beschikten over voldoende vers water;
4.
in de kalenderjaren 2010 en 2011 te Maarheeze, gemeente Cranendonck, opzettelijk op een bedrijf met het mestnummer 201340921 gelegen aan[adres] gedurende het jaar 2010 en gedurende het jaar 2011 een groter aantal varkens heeft gehouden dan het op dat bedrijf rustende varkensrecht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van de onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde feiten.
 Een geldboete van € 7.500,--.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde feit.
 Een geldboete van € 2.500,--.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen dan wel de gevorderde boetes sterk te matigen, gelet op het bedrijfsresultaat van verdachte en de investeringen die verdachte in de nabije toekomst nog moet doen.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard, de ernst en de hoeveelheid van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de situatie op het bedrijf van verdachte voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het nadeel van verdachte.
Door het overtreden van de voorschriften die aan de aan verdachte verleende vergunning waren verbonden, heeft verdachte een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de fysieke leefomgeving in de directe omgeving van het bedrijf. Daarnaast heeft verdachte door met voerderresten verontreinigd water naar een kavelsloot te laten lopen, bewerkstelligd dat milieugevaarlijke stoffen vanaf haar perceel in een oppervlaktewater terecht zijn gekomen. Daardoor heeft verdachte het leefmilieu in dat oppervlaktewater aangetast.
Door meer varkens te houden dan de op het bedrijf rustende varkensrechten heeft verdachte zich enerzijds ten onrechte een concurrentievoordeel verworven ten opzichte van haar branchegenoten die zich wel aan de voorgeschreven regels hebben gehouden en anderzijds heeft verdachte, door meer varkens te houden dan was toegestaan, bijgedragen aan het mestoverschot, met alle voor het milieu nadelige gevolgen. Verder heeft verdachte, door varkens te huisvesten terwijl die varkens niet permanent over voldoende materiaal beschikten om te onderzoeken en niet de permanente beschikking hadden over vers drinkwater, inbreuk gemaakt op het welzijn van die varkens.
Bovendien is verdachte door het gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 7 februari 2012 voor milieu-overtredingen veroordeeld. Deze veroordeling heeft verdachte niet weerhouden van het kort hierna plegen van de hiervoor bewezen verklaarde feiten. Daarnaast is de rechtbank uit de houding van de directeur van verdachte ter terechtzitting niet gebleken dat hij de ernst van de door verdachte gepleegde feiten ook maar enigszins inziet.
De strafmodaliteit.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt.
Het bedrijf van verdachte vormt een economische eenheid met de varkensbedrijven die de enige directeur van verdachte op persoonlijke titel drijft. In deze laatste ondernemingen zijn dezelfde soort regelovertredingen geconstateerd als de hiervoor bewezen verklaarde handelingen.
Gelet op de risico’s voor aantasting van het milieu en de directe leefomgeving van het bedrijf van verdachte en de bedrijven van haar directeur, bij voortzetting van de bedrijfsvoering op de huidige wijze, zal de rechtbank de voorwaardelijke stillegging van alle ondernemingen gelasten die door en/of voor rekening van de directeur van verdachte worden gedreven. Dit betekent dat de rechtbank het passend en geboden acht dat ook verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke stillegging van haar onderneming. Door deze maatregel voorwaardelijk op te leggen, wil de rechtbank verdachte en haar directeur ervan weerhouden opnieuw strafbare feiten - en meer in het bijzonder overtredingen van de milieuwetgeving - te plegen. In de omstandigheid dat de rechtbank de voorwaardelijke stillegging van de onderneming zal gelasten, ziet de rechtbank aanleiding het totaal van de op te leggen boetes te matigen.
Conclusie.
Alles tegen elkaar afwegend is de rechtbank van oordeel dat veroordeling van verdachte tot een geldboete van in totaal € 5.000,-- en een voorwaardelijke stillegging van de onderneming voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden is.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 51, 57, 62 en 91 van het Wetboek van Strafrecht
1a, 2, 6, 7 en 87 van de Wet op de economische delicten
1, 2.1, 2.3 en 8.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
1a, 2a en 39 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren
1, 2, 4 en 31 van het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij
1, 45 en 131 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
1, 2, 9 13 en 21 van het Varkensbesluit
1, 19 en 76 van de Meststoffenwet

DE UITSPRAAK

Verklaart de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
 de misdrijven:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit.
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.3 aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit.
Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, opzettelijk begaan door een rechtspersoon[artikel 4 eerste lid aanhef en onder 1 van het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij].
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde feit.
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 19 van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
 en overtreding
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde feit.
Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 45 eerste lid van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, begaan door een rechtspersoon[artikel 2 tweede lid juncto artikel 9 tweede lid en artikel 13 tweede lid van het Varkensbesluit].
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregel.
Ten aanzien van de onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde feiten.
 Een
geldboetevan € 4.000,--.
 Gehele
stillegging van de ondernemingvoor de duur van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde feit.
 Een
geldboetevan € 1.000,--. Deze geldboete heeft betrekking op twee overtredingen en is derhalve samengesteld uit twee veroordelingen tot een geldboete van elk € 500,--.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N.M. Spelt, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 16 september 2013.

Voetnoten

1.In de voetnoten wordt - tenzij anders vermeld - verwezen naar het proces-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost,
2.vergunning pag. 305 tot en met 310
3.vergunningvoorschriften, pag. 342 tot en met 378
4.het relaas van verbalisant [verbalisant 2], pag. 429 tot en met 433
5.het relaas van toezichthouder [persoon 2], pag.442, 443 en 444
6.het relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], pag. 596
7.de verklaring van[persoon 1], pag. 53
8.de verklaring van[persoon 1] ter terechtzitting van 2 september 2013
9.het relaas van verbalisanten[verbalisant 5] en [verbalisant 6], pag. 644a, 645
10.de verklaring van[persoon 1], pag. 648 en diens verklaring ter zitting van 2 september 2013
11.de verklaring van[persoon 1] ter terechtzitting van 2 september 2013
12.registratie in het I&R systeem van verdachte, pag. 656
13.het relaas van verbalisant [verbalisant 7], pag. 752, 753 en 754
14.de verklaring van de heer[persoon 1], pag. 755 en diens verklaring ter terechtzitting van 2 september 2013