Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 19 december 2012
- de akte overlegging producties tevens vermindering van eis in voorwaardelijke reconventie van Euler
- de brief van mr. Stadermann van 20 maart 2013 namens ABN Amro met producties 19-27
- de akte van Euler met producties 30-32
- de spreekaantekeningen van ABN Amro ten behoeve van de comparitie van partijen
- de spreekaantekeningen van Euler
- het proces-verbaal van comparitie van 4 april 2013
- de akte uitlating na comparitie van Euler.
2.De feiten
“Aanhangsel”onder meer verwezen naar Clausule 1040.2
“Incasso door Euler”(begindatum 1 maart 2008) en Clausule 1100.3
“Verpanding”(begindatum 27 maart 2008). Verder wordt daarop verwezen naar de
“Algemene polisvoorwaarden: 101/05”.
- U signaleert tijdig dat een factuur nog niet is betaald.
- U voert een goed en consequent debiteurenbeheer.
- U meldt een dispuut na het verstrijken van de achterstalligheidstermijn.
- U draagt een achterstallige vordering op de juiste wijze over ter incasso.
- U dient, als dat nodig is, tijdig een schadeclaim in.
“Verpanding”van 27 maart 2008, waarin ABN Amro als eerste pandhouder is aangeduid, staat onder meer:
“Incasso-overdracht / Schademelding”bij Euler ingediend met betrekking tot haar debiteur Weyl BV. Hierop staat vermeld dat het totaalbedrag van haar openstaande vordering € 5.580.398,34 bedraagt.
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
in conventie
“volmacht”en daaronder staat:
”de verpanding van de aanspraken op schadevergoeding uit bovengenoemde polis is beëindigd”niets afdoen aan een reeds voordien ontstaan vorderingsrecht van Trading Rijen jegens Euler onder de polis, en evenmin aan een voordien tot stand gekomen verpanding van deze vordering (waarvoor Euler bij voorbaat toestemming heeft gegeven). Euler heeft het niet in haar macht om rechtsgeldige verpandingen van uitkeringsaanspraken onder de polis eenzijdig en ten nadele van de pandhouder ongedaan te maken.
“de schadeafhandeling uitsluitend zal geschieden tussen de verzekerde en Euler”, kan niet worden afgeleid dat ABN Amro niet bevoegd is om op eigen naam een vordering jegens Euler in te stellen. Van belang is dat Euler als verzekeraar jegens haar verzekeringnemer Trading Rijen een definitief afwijzend standpunt heeft ingenomen en dit standpunt ook handhaaft in de onderhavige procedure. Aldus blijkt niet dat Euler en Trading Rijen nog verder enige uitvoering dienen te geven aan de schadeafhandeling. Voor zover dat anders is geldt dat verzekeringnemer Trading Rijen en pandhouder ABN Amro nauw met elkaar samenwerken ter zake van het geschil met Euler. Dit blijkt wel uit de door ABN Amro overgelegde volmacht (waarbij Trading Rijen ABN Amro machtigt om op eigen naam haar vordering op Euler te incasseren
“voor zover nodig om dat de verpanding van haar vordering (…) niet zou kleven”) en de aanwezigheid namens Trading Rijen van haar statutair directeur en haar advocaat tijdens de comparitie aan de zijde van ABN Amro. Nu Trading Rijen geen van ABN Amro afwijkend standpunt inneemt, heeft Euler in zoverre ook geen belang bij de door haar voorgestane uitleg van Clausule 1100.3. Uit het voorgaande volgt dat het beroep van ABN Amro op de door haar overgelegde voorwaardelijke “volmacht” geen nadere beoordeling behoeft.
“een vordering (…) verzekerd [is] indien (…) aan de(…) voorwaarde is voldaan (…) dat de goederen (…) zijn geleverd (…) en gefactureerd aan het land waarin de debiteur is gevestigd(art. 2.1 sub a), waarbij uitgesloten van dekking zijn
”vorderingen die niet voldoen aan de voorwaarden omschreven in artikel 2.1”(art. 2.4 sub g). De rechtbank volgt niet het betoog van ABN Amro dat het beroep van Euler op deze bepalingen reeds moet worden verworpen omdat daarin staat dat Trading Rijen zou moeten leveren en factureren aan de Nederlandse staat. De omstandigheid dat deze door ABN Amro voorgestane uitleg van artikel 2.1 sub a en 2.4 sub g van de polis (in de eigen woorden van ABN Amro)
“volkomen onbegrijpelijk en onlogisch”is (dagvaarding, sub 87), is op zichzelf reeds afdoende reden om deze uitleg niet te volgen. De rechtbank acht voornoemde polisbepalingen in zoverre duidelijk dat Euler kennelijk alleen bereid is dekking te verlenen voor onbetaald gebleven vorderingen indien zowel leveringen als factureringen plaatsvinden in het land waarin de debiteur (waarvoor de kredietlimiet is afgegeven) ook is gevestigd.
“uiterlijk bij het bereiken van de (…) incassotermijn”van 105 dagen na factuurdatum de vorderingen ter incasso over te dragen aan Euler. Uit de gegevens in bijlage 7 bij het rapport Mirus volgt dat vanaf omstreeks half september 2009 voor Trading Rijen de verplichting ontstond om in verband met overschrijding van de incassotermijn voor de facturen vanaf 25 mei 2009 deze vorderingen ter incasso aan Euler over te dragen. Deze verplichting duurde onverminderd voort tot 12 maart 2010, de dag waarop betaling van de factuur van 26 november 2009 werd ontvangen. Door het nalaten daarvan is Trading Rijen in de periode half september 2009 tot 12 maart 2010 tekortgeschoten jegens Euler in haar uit artikel 4.2 aanhef en onder e van de polisvoorwaarden voortvloeiende verplichtingen.
“te allen tijde jegens Euler (…) verplicht om (…) c. maandelijks een schriftelijke opgave te verstrekken aan Euler (…) van de vorderingen waarvan de op het polisvoorblad vermelde achterstalligheidstermijn is verstreken, indien op de achterstallige vordering een betwisting van toepassing is”en
“d. Euler (…), zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs mogelijk is, schriftelijk te informeren ingeval van schadedreiging als bedoeld in artikel 7.4.b t/m 7.4.f.Van schadedreiging in de zin van artikel 7.4 sub b van de polis is sprake indien
“op enigerlei wijze duidelijk is of ervan dient te worden uitgegaan dat de debiteur de overeenkomst niet kan of wenst na te komen”. Ingeval van een betwisting is zonder meer duidelijk dat de debiteur de overeenkomst niet wenst na te komen. Vast staat dat Trading Rijen niet jegens Euler heeft voldaan aan haar verplichting om (ervan uitgaande dat de facturen in de periode 25 mei 2009 tot en met 26 november 2009 betwiste vorderingen betreffen) om na het verstrijken van de achterstalligheidstermijn (90 dagen na factuurdatum) hiervan melding te maken bij Euler. Aldus is Trading Rijen in deze verplichting tekortgeschoten in de periode van 23 augustus 2009 (90 dagen na 25 mei 2009) tot en met 12 maart 2010.
“de verwezenlijking van het risico”en beoogt de verzekerde te beschermen tegen onredelijke polisvoorwaarden door te bepalen dat een verzekerde niet eerder melding hoeft te maken dan zodra hij daarvan op de hoogte is of behoort te zijn. Voornoemde polisbepalingen zien echter niet op melding van de verwezenlijking van het risico, maar op melding van feiten en omstandigheden ter zake van schadedreiging, dus voorafgaand aan de verwezenlijking van het risico. Artikel 7:941 lid 1 BW laat onverlet dat het een verzekeraar vrijstaat om in de polisvoorwaarden te bedingen dat de verzekerde verplicht is om de verzekeraar te informeren omtrent dergelijke risicoverhogende omstandigheden. Dit geldt te meer in het geval van een kredietverzekering zoals de onderhavige. De kredietverzekeraar kan in geval van tijdige melding van risicoverhogende omstandigheden (de debiteur wenst de overeenkomst niet na te komen, dan wel de vordering is na het verstrijken van de achterstalligheidstermijn nog niet voldaan) maatregelen nemen om de verwezenlijking van het risico te voorkomen (bijvoorbeeld incassomaatregelen om gedekte vorderingen te innen), dan wel de kredietlimiet ten aanzien van deze debiteur beperken of intrekken met als gevolg dat nieuwe leveringen niet meer gedekt zijn onder de kredietverzekering en het verder oplopen van schade wordt voorkomen.
“Tijdens een incassoprocedure (…) niet [is] toegestaan aan de betreffende klant te leveren”, maar daaruit blijkt niet wat de gevolgen zijn voor de dekking onder de polis als de verzekerde dat toch doet.
“voor het geval Euler enig bedrag aan ABN Amro zou moeten uitkeren en haar beroep op verrekening in conventie niet zou slagen”(conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie, onder 161). Nu uit de beoordeling in conventie volgt dat Euler geen uitkering onder de kredietverzekering verschuldigd is aan ABN Amro (of Trading Rijen), behoeft deze vordering van Euler in beginsel inhoudelijk geen beoordeling meer.
een en dezelfde polis. In het onderhavige geval gaat het echter om tekortkomingen van Trading Rijen onder de door Trading Rijen afgesloten polis, terwijl Euler vergoeding wenst van schade die zij lijdt op
andere polissenwaar Trading Rijen geheel buiten staat. Gesteld noch gebleken is dat Trading Rijen ervan op de hoogte was dat Euler kredietverzekeringen had afgesloten met de door Euler genoemde derden en/of dat Euler aan andere verzekerden kredietlimieten had verstrekt ten aanzien van Weyl B.V. Aldus is ook niet gebleken dat de gestelde schade van Euler voor Trading Rijen voorzienbaar was. Euler hoefde onder deze omstandigheden er dan ook geen rekening mee te houden dat haar tekortkomingen onder haar eigen polis zouden leiden tot verplichtingen tot vergoeding van (mogelijk zeer omvangrijke) schade die verzekeraar Euler lijdt op andere polissen. De gestelde schade van Euler op deze andere polissen staat dan ook in een te ver verwijderd verband van de tekortkomingen van Trading Rijen om op grond van (de redelijke toerekening van) artikel 6:98 BW als een gevolg daarvan te kunnen worden toegerekend aan Trading Rijen.