ECLI:NL:RBOBR:2013:5003

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2013
Publicatiedatum
9 september 2013
Zaaknummer
01/849576-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vormverzuim bij gebruik camerabeelden leidt niet tot bewijsuitsluiting; poging tot zware mishandeling en bedreiging bewezen verklaard

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is op 10 september 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot diefstal met geweld, poging tot zware mishandeling en bedreiging. De rechtbank constateerde dat er sprake was van een vormverzuim, omdat camerabeelden van een supermarkt zonder vordering van de officier van justitie waren gebruikt. Dit vormverzuim leidde echter niet tot bewijsuitsluiting, aangezien de rechtbank oordeelde dat het recht op een eerlijk proces niet in het geding was. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot diefstal, omdat niet bewezen kon worden dat hij met het oogmerk om te stelen de woning was binnengegaan. Echter, de rechtbank achtte de bedreiging met de woorden 'aan de kant of ik steek je' en de stekende beweging met een mes wel bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, en legde een gevangenisstraf op van 37 dagen, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat er geen rechtstreeks verband was tussen de gevorderde schade en het bewezen verklaarde feit. De rechtbank besloot ook tot onttrekking aan het verkeer van het gebruikte mes.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/849576-12
Parketnummer vordering: 01/853003-12
Datum uitspraak: 10 september 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1994],
wonende te [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 augustus 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 26 juli 2013.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 06 oktober 2012 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen uit een woning (aan [adres 2]
) geld en/of (een) goed(eren) van zijn, verdachtes en/of
diens mededaders gading, geheel of ten dele toebehorende aan [getuige 1]
en/of diens moeder, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s), met voornoemd oogmerk met zijn mededader, althans
alleen,
naar die woning is gegaan en/of die woning is binnengegaan en/of die woning
heeft doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het
oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op
heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk
geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit:
- het roepen naar die [slachtoffer]: "aan de kant of ik steek je", althans
woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- het maken van een stekende en/of snijdende beweging met een mes, althans
een scherp en/of puntig voorwerp naar en/of in de richting van het
(boven)lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, steken en/of snijden
in een hand van die [slachtoffer];
(artikel 312/311/310 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht)
EN/ALTHANS, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 oktober 2012 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
een stekende beweging heeft gemaakt naar en/of in de richting van het
(boven)lichaam van die [slachtoffer] en/of met een mes, althans scherp en/of
puntig voorwerp, in een hand van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht)
EN/OF
hij op of omstreeks 06 oktober 2012 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch,
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met
zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer]
dreigend de woorden toegevoegd :"aan de kant of ik steek je", althans woorden
van gelijke dreigende aard of strekking;
(artikel 285 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01/853003-12 is aangebracht bij vordering van 9 januari 2013. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de kinderrechter te 's-Hertogenbosch d.d. 18 september 2012.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Te aanzien van de feiten.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde diefstal met geweld wettig en overtuigend bewezen. Volgens de officier van justitie is bewezen dat verdachte met [medeverdachte] naar de woning is gegaan en dat (een van) beiden in de woning is/zijn geweest en dat in de woning naar spullen is gezocht. Verder is volgens de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer] heeft gestoken. Dit kan worden gekwalificeerd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ook de ten laste gelegde bedreiging acht de officier van justitie bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, omdat de politie gebruik heeft gemaakt van camerabeelden van een supermarkt, terwijl de uitlevering van dergelijke gegevens ex artikel 126nd Sv enkel op vordering van de officier van justitie kan geschieden. Op basis van de camerabeelden is de politie verdachte op het spoor gekomen en is hij herkend door aangever. Alles wat voortvloeit uit de afgifte van de camerabeelden dient van het bewijs te worden uitgesloten. Bij gebrek aan voldoende overige bewijsmiddelen dient verdachte te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd.
Subsidiair is namens verdachte aangevoerd dat niet is bewezen dat verdachte een oogmerk had om zich spullen wederrechtelijk toe te eigenen, dat sprake is van medeplegen en evenmin dat verdachte door zijn gedragingen heeft geprobeerd aan aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Volgens de raadsvrouwe is sprake van een alternatief scenario: verdachte was ter plaatse met [medeverdachte] aan het “free runnen”. Dit scenario is niet in strijd met de bewijsmiddelen maar wel met een bewezenverklaring, zo heeft de raadsvrouwe betoogd.

Bewijsmiddelen en -overwegingen.

Het oordeel van de rechtbank. [1]
Inleiding.
De ten laste gelegde poging diefstal heeft betrekking op de woning aan de [adres 2] te Rosmalen. De bewoonster, [persoon], is op 24 september 2012 verhuisd. Sindsdien was het pand onbewoond. Volgens haar zoon, getuige [getuige 1], stonden er enkel nog meubelstukken in de woning en waren de voorwerpen van waarde verhuisd naar de nieuwe woning. (p. 36) Volgens de politie ging het om een “leegstaande woning”. (p. 37)
Op 6 oktober 2012 om ongeveer 16.00 uur ziet getuige [getuige 2], overbuurman van [persoon], twee jongens “lange tijd op de hoek van de straat staan” en vervolgens de tuin van de woning op [huisnummer] inlopen en naar de achterzijde van de woning gaan. Hij gaat met twee andere buurmannen, [slachtoffer] en [getuige 3], naar de woning. De achterdeur was dicht, maar niet op slot. [getuige 2] en [getuige 3] zijn de woning binnengegaan. [getuige 2] heeft de benedenverdieping doorzocht en niemand aangetroffen. (p. 49) [getuige 3] is boven gaan zoeken. “Het licht brandde en ik zag dat een kast was geopend. In het laatste kamertje zag ik een jongen. Ik kon in de snelheid niet zien hoe hij eruit zag. Hij sprong uit het raam van de eerste verdieping.” [slachtoffer] is in de (bij)keuken van de woning blijven staan. Hij hoort [getuige 3] roepen dat “ze naar beneden springen”, hoort een doffe klap en loopt naar buiten. “Direct zag ik [dat] van achter de woning twee jongens kwamen gelopen. Ik zag dat deze jongens mijn kant op kwamen rennen. Ik zag dat de ene jongen groter was dan de andere. Ik zag dat de grootste (…) jongen naar mij riep aan de kant of ik steek je. Ik zag dat de jongen een mes in zijn linkerhand had. (…) Ik zag dat de jongen met zijn linkerarm (…) een stekende beweging maakte in de richting van mijn bovenlijf. (…) Ik probeerde met mijn rechterhand dit mes af te weren. Ik probeerde het mes af te pakken. (…) Ik werd aan mijn rechterhand geraakt door het mes.” (p. 33). [getuige 2] ziet dat een van de jongens [slachtoffer] “met een mes in de hand stak”. (p. 49) [slachtoffer] en [getuige 2] zien daarna beide jongens wegrennen.
Volgens [getuige 1] hingen de sleutels van de woning altijd in het schuurtje aan een spijker van het kozijn (p. 36). De politie heeft geconstateerd dat de sleutels niet meer aan deze spijker hingen. “De buitendeur van de keuken bleek niet afgesloten. In of aan de woning werden geen sporen van braak en/of verbreking aangetroffen. Aan de achterzijde van de woning stond op de eerste verdieping een gedeelte van een dubbel draairaam open. In de woning werden geen bruikbare sporen en/of goederen aangetroffen die gerelateerd konden worden aan de vermoedelijke poging tot diefstal”. (p. 86). De politie heeft ook sporenonderzoek verricht op het trottoir en de rijbaan van [adres 3] schuin tegenover de bewuste woning. Op de rijbaan werd een sleutel aangetroffen die bleek te passen op de buitendeur van de bijkeuken. (p. 86) Op het trottoir stonden twee fietsen. In een fietsmand zaten levensmiddelen, onder meer van het merk Jumbo. Uit kassabonnen van de dichtstbijzijnde Jumbo supermarkt bleek dat deze goederen daar op 6 oktober 2012 waren gekocht om ongeveer 14.00 uur. (p. 40, 41) Op camerabeelden zijn op dat tijdstip twee jongens te zien. Een politieagent heeft met zijn mobiele telefoon opnames gemaakt van deze camerabeelden. (p. 38-39). [slachtoffer] heeft verdachte op de camerabeelden herkend als degene die hem heeft gestoken. (p. 82) De camerabeelden zijn geplaatst op de website ‘de politiezoekt.nl’. Medeverdachte [medeverdachte] is daar op herkend door een medewerker van zijn school (p. 42) en verdachte is daar op herkend door twee medewerkers van Bureau Jeugdzorg (p. 58, 60).
Verdachte heeft tijdens de voorgeleiding bij de rechter-commissaris verklaard dat hij “in de buurt van die woning in Rosmalen is geweest om te free runnen. Dat houdt in een beetje klimmen. Ik ben niet in de woning geweest.” Hij heeft ter zitting ontkend dat hij die dag ergens heeft ingebroken of iemand heeft gestoken. Voor het overige heeft hij zich tegenover de politie en ook ter zitting beroepen op zijn zwijgrecht.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij met verdachte bij de woning is geweest. “Ik was die dag aan het free runnen, dus op daken aan het klimmen. Ik was daar geweest en op een muurtje geklommen en toen hoorde ik opeens, hé ga daar vanaf. Ik sprong naar iets wat ik vast kon houden. Toen ik daar was, werd ik geroepen en toen viel ik”. (65) De spullen van de Jumbo “hebben we achtergelaten bij de fietsen”. (p. 66)
Poging diefstal.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat [medeverdachte] en verdachte de beide jongens waren waarover de getuigen [slachtoffer], [getuige 2] en [getuige 3] hebben verklaard. [medeverdachte] verklaart immers met verdachte bij de woning te zijn geweest en [slachtoffer] herkent verdachte van de camerabeelden.
Uit de getuigenverklaring van [getuige 3] blijkt voorts dat in ieder geval een van beide jongens in de woning is geweest. De rechtbank acht voorts voldoende aannemelijk geworden, dat de door [getuige 3] aangetroffen jongen de woning is binnengegaan met de sleutel van de (bij)keuken aan de achterkant van de woning. [getuige 2] heeft immers de beide jongens naar de achterzijde van de woning zien lopen, hij constateerde met [slachtoffer] en [getuige 3] dat de deur niet op slot was en de politie vond de sleutel op de rijbaan vlakbij de woning en vlakbij de fietsen van verdachte en [medeverdachte].
Welke van beide jongens [getuige 3] in de woning heeft aangetroffen, kan niet worden vastgesteld. Alleen [getuige 3] heeft iemand in de woning gezien en hij heeft hem te kort gezien om een signalement te kunnen geven. Niet valt uit te sluiten dat [medeverdachte] als enige de woning heeft betreden en dat verdachte zich op dat moment in de directe omgeving, aan de achterzijde van de woning heeft bevonden. In het geval dat [medeverdachte] de woning is binnen gegaan acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte niet wist dat de sleutel in de garage is gepakt, dat daarmee de deur van (bij)keuken is geopend en dat [medeverdachte] vervolgens de woning is binnengegaan. Uit de getuigenverklaring van [getuige 2] blijkt immers dat beide jongens samen de tuin van de woning inliepen en zich begaven naar de achterzijde van de woning. Zij vluchtten bovendien samen van de achterzijde van de woning de tuin in, nadat [getuige 3] een van beide jongens in de woning had aangetroffen. Dat verdachte niet was betrokken bij het binnentreden van de woning acht de rechtbank dan ook niet wel denkbaar.
De vraag is dan vervolgens met welk oogmerk de woning is binnen getreden. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende komen vast te staan dat het oogmerk het wegnemen van geld of goederen was. Uit het enkel rondlopen door de woning kan niet worden geconcludeerd dat beoogd werd eigendommen weg te nemen. Dat er een kast open stond, zoals door [getuige 3] is geconstateerd, wil nog niet zeggen dat verdachte of [medeverdachte] deze heeft geopend. Sporen van pogingen tot het wegnemen van eigendommen ontbreken.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het medeplegen van de poging tot diefstal.
2.
Poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat de grootste van de twee jongens “een stekende beweging maakte in de richting van mijn bovenlijf. (…) Ik probeerde met mijn rechterhand dit mes af te weren. Ik probeerde het mes af te pakken. Ik merk[te] dat ik aan mijn rechterhand werd geraakt door het mes. (…) Ik was gewond aan mijn rechterhand. (…) Ik heb uiteindelijk 6 hechtingen aan mijn duim.” (p. 33) De politie constateerde ter plekke dat [slachtoffer] “een stuk huid aan de binnenzijde van zijn duim had loshangen van ongeveer vier centimeter. (…) [slachtoffer] verklaarde dat de grotere jongen op hem kwam afgelopen en hij zag dat de jongen een mes in de mouw van zijn jas had zitten. [slachtoffer] verklaarde dat hij probeerde dit mes af te pakken en zag dat de jongen een stekende beweging maakte in zijn richting en hem hierbij raakte in zijn rechterhand.” (p. 37) Getuige [getuige 2] zag dat een van de jongens [slachtoffer] ” met een mes in de hand stak “. (p. 49) De overige getuigen hebben niet gezien dat een van beide jongens een stekende beweging maakte richting [slachtoffer]. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard niet te hebben gezien dat er iemand gewond is geraakt bij het vluchten. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting ontkend iemand te hebben gestoken of mishandeld.
Volgens aangever was de grootste van de twee jongens degene die met een mes een stekende beweging in zijn richting heeft gemaakt en hem met dat mes aan zijn duim heeft verwond. De vraag is dan wie van beide jongens de grootste was. Naar het oordeel van de rechtbank is dit verdachte en niet [medeverdachte] geweest. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij op de camerabeelden van Jumbo de jongen is met de bodywarmer. (p. 72) Getuige [getuige 4] heeft verdachte herkend op de camerabeelden. Naast verdachte stond volgens haar een jongen met een bodywarmer die kleiner was dan verdachte. (p. 58) Dat verdachte en niet [medeverdachte] met het mes op aangever afkwam, strookt ook met de verklaring van [medeverdachte] dat hij als eerste wegrende en dat verdachte toen nog op een muurtje bij de woning zat. (p. 67)
De verklaring van aangever over de stekende beweging met het mes wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 3]. De rechtbank heeft dan ook geen reden te twijfelen aan wat aangever heeft verklaard over de gang van zaken. De vraag is echter of de door aangever beschreven handelingen van verdachte kunnen worden omschreven als een poging zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Aangever verklaart dat verdachte een stekende beweging maakte in de richting van zijn bovenlichaam. Hoever het mes daarbij verwijderd was van het lichaam, met welke kracht verdachte richting aangever stak, op welk deel van het bovenlichaam het mes was gericht en of het was bedoeld om aangever te verwonden dan wel om hem alleen maar af te schrikken en daardoor de vlucht mogelijk te maken, wordt uit de verklaring van aangever niet duidelijk. Aangever werd naar eigen zeggen geraakt in zijn rechterhand bij het afweren van de stekende beweging. Onduidelijk is waar hij precies in zijn hand werd geraakt en of daarbij sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Uit de aangifte valt ook niet op te maken of de verwonding aan de duim is veroorzaakt door de poging van aangever het mes af te pakken of door een stekende beweging van verdachte.
Al met al is er naar het oordeel op grond van de aangifte van [slachtoffer], de waarneming van het letsel door de politie en de getuigenverklaring van [getuige 2] onvoldoende bewijs voor de ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal verdachte dan ook hiervan vrijspreken.
3.
Bedreiging.
Aangever heeft verklaard dat de grootste van beide jongens tegen hem heeft gezegd: “Aan de kant of ik steek je”. (p. 33) In het strafdossier bevinden zich geen verklaringen van getuigen die bevestigen dat verdachte dit tegen aangever heeft gezegd. Wel wordt de verklaring van aangever ondersteund door de stekende beweging van verdachte die zowel door aangever als door getuige [getuige 2] is waargenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is er daarmee voldoende steunbewijs voor de door aangever genoemde dreigende woorden van verdachte. De rechtbank acht dan ook de ten laste bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank verwerpt het verweer dat de camerabeelden niet tot het bewijs kunnen dienen.
Daartoe stelt de rechtbank voorop dat, gelet op het bepaalde in artikel 126nd Sv, afgifte van de camerabeelden van de supermarkt alleen mogelijk was op vordering van de officier van justitie. Een dergelijke vordering ontbreekt in dit geval. Er is derhalve sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
In haar arrest van 19 februari 2013 (LJN: BY5322) heeft de Hoge Raad overwogen dat een vormverzuim ex artikel 359a Sv alleen in uitzonderlijke gevallen tot bewijsuitsluiting dient te leiden, te weten ter verzekering van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, in het geval een belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden en in zeer uitzonderlijke situaties waarin een ander, minder zwaar vormverzuim structureel voorkomt. Geen van deze gronden voor bewijsuitsluiting doen zich hier voor.
De rechtbank wijst in dit verband voorts op het arrest van de Hoge Raad van 21 december 2010 (LJN: BL7688), een arrest dat ook betrekking had op de afgifte van beelden van een bewakingscamera van een supermarkt. In dat arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat een schending van de privacy van verdachte niet zonder meer een inbreuk oplevert op het in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces. De Hoge Raad liet het arrest van het gerechtshof, waarin het beroep op bewijsuitsluiting was verworpen, in stand en overwoog dat bewijsuitsluiting uitsluitend aan de orde kan komen, indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. De rechtbank merkt daarbij nog op dat haar niet is gebleken dat verdachte nadeel (in de zin van artikel 359a, tweede lid, Sv) van het vormverzuim heeft ondervonden. Onder een dergelijk nadeel valt volgens vaste jurisprudentie niet het belang dat verdachte heeft dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt.
De rechtbank is al met al van oordeel dat met de constatering van het vormverzuim kan worden volstaan.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 06 oktober 2012 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "aan de kant of ik steek je”.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft met betrekking tot het primair ten laste gelegde feit de oplegging gevorderd van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met ene proeftijd van twee jaren met aftrek van voorarrest met daarbij een verplicht reclasseringscontact
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
In het geval dat de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, is namens verdachte gepleit voor oplegging van een voorwaardelijke straf en/of een straf gelijk aan de duur van het voorarrest met daarbij een werkstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstige bedreiging waarbij hij gebruik heeft gemaakt van een mes. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen en heeft het slachtoffer angst aangejaagd.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte het onderhavige strafbare feit heeft gepleegd kort na een eerdere veroordeling.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij nog maar net 18 jaar was.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van het reeds ondergane voorarrest.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt en zij van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering integraal toewijsbaar.
Het standpunt van de verdediging.
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de raadsvrouwe verzocht om afwijzing van de vordering, subsidiair om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering wegens het ontbreken van rechtstreeks verband tussen de gevorderde schade en hetgeen gebeurd is.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de gevorderde schade, inhoudende de kosten die benadeelde heeft gemaakt omdat hij verbouwingswerkzaamheden niet zelf kon verrichten, geen rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit -de bedreiging- toegebrachte schade betreft.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerp vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is met behulp van welke het feit is begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01/853003-12.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering.
De raadsvrouwe heeft gepleit voor afwijzing van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 285.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Acht het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
meer subsidiair
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en de maatregelen.
T.a.v. meer subsidiair:
Gevangenisstrafvoor de duur van
37 dagenmet aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. meer subsidiair:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [persoon], in haar vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten
draagt.
Onttrekt aan het verkeer: een vleesmes.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
Last tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter te 's-Hertogenbosch d.d. 18 september 2012, gewezen onder parketnummer 01/ 853003-12, te weten: een werkstraf voor de duur van 28 uren subsidiair 14 dagen jeugddetentie.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met
ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 6 december 2012 reeds
geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.M. Weerkamp, voorzitter,
mr. P.J.H. van Dellen en mr. M.Th. van Vliet, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. de Bruijn-van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 10 september 2013.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar pagina’s betreffen dit de pagina’s uit het eindproces-verbaal van de politie regio Brabant Noord, genummerd PL21xo 2012104762.