ECLI:NL:RBOBR:2013:4962

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2013
Publicatiedatum
5 september 2013
Zaaknummer
01/845000-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. W.A.F. Damen
  • mr. M.L.W.M. Viering
  • mr. E.M.J. Raeijmaekers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en poging tot doodslag door verdachte met geestelijke stoornis

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 6 september 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn vrouw op 31 december 2011 in 's-Hertogenbosch heeft doodgestoken. De verdachte heeft zijn vrouw, [slachtoffer1], in de aanwezigheid van haar zus, [slachtoffer2], en zijn dochter, [slachtoffer3], met een mes verwond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is, wat betekent dat hij niet strafbaar kan worden gesteld voor zijn daden. Dit oordeel is gebaseerd op verschillende deskundigenrapporten die aangeven dat de verdachte lijdt aan een ernstige geestelijke stoornis, waaronder een schizoaffectieve stoornis en polydrugsverslaving. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en heeft terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij van de nabestaanden van [slachtoffer1] niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De vordering van [slachtoffer2] is daarentegen volledig toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte heeft veroordeeld tot betaling van € 7.388,50 aan schadevergoeding. De rechtbank heeft de feiten gekwalificeerd als doodslag en poging tot doodslag, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag op [slachtoffer3].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845000-12
Datum uitspraak: 06 september 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [Marokko] in 1953,
verblijvende te 5263 NT Vught, Lunettenlaan 501, PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van onderzoeken ter terechtzitting van 13 april 2012, 6 juli 2012, 27 juli 2012, 5 oktober 2012, 23 november 2012, 31 januari 2013, 26 april 2013, 27 mei 2013 en 23 augustus 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 maart 2012.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 6 juli 2012 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 december 2011 te 's-Hertogenbosch opzettelijk en met
voorbedachten rade [slachtoffer1] van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen,
althans eenmaal met een scherp en/of puntig voorwerp het lichaam van die [slachtoffer1]
geperforeerd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer1] is overleden.
(artikel 278/287 Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 31 december 2011 te 's-Hertogenbosch ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade
[slachtoffer2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en
rustig overleg, meermalen, althans eenmaal met een scherp en/of puntig
voorwerp het lichaam van die [slachtoffer2] heeft geperforeerd, althans getracht
te perforeren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid.
(artikel 289/287 en 45 Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 31 december 2011 te 's-Hertogenbosch ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten
rade[slachtoffer3] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en
rustig overleg, meermalen, althans eenmaal met een scherp en/of puntig
voorwerp in de richting van het lichaam van die[slachtoffer3] heeft
gestoken/geprikt, althans dat lichaam heeft getracht te perforeren, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(artikel 289/287 en 45 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht met betrekking tot alle ten laste gelegde feiten de voorbedachte rade niet wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie acht op basis van de stukken in het dossier de doodslag van feit 1, de poging doodslag van feit 2 en de poging doodslag van feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de feiten 1 en 2, met uitzondering van de voorbedachte rade, omdat daarvoor volgens de raadsman geen bewijs is. Feit 3 acht de raadsman niet wettig en overtuigend bewezen en hij verzoekt de rechtbank om verdachte daarvan vrij te spreken.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Uit de stukken in het dossier - in onderling verband en samenhang gezien - komt het volgende naar voren.
Op 31 december 2011 wordt in ’s-Hertogenbosch [slachtoffer1] (verder te noemen [slachtoffer1]), de vrouw van verdachte, door verdachte in haar woning met een mes in het lichaam gestoken. Verdachte bekent zijn vrouw in de woonkamer van hun woning met een mes te hebben gestoken. [2] [slachtoffer1] overlijdt aan haar verwondingen. [3] [slachtoffer2] (verder te noemen [slachtoffer2]), de zus van [slachtoffer1], is eveneens in de woonkamer van de woning aanwezig. Ook zij wordt door verdachte met een mes gestoken en raakt ernstig gewond. [4] Uit het deskundigenonderzoek volgt dat [slachtoffer2] - zonder medisch ingrijpen - zeer waarschijnlijk aan haar verwondingen zou zijn overleden. [5] Verdachte bekent ook [slachtoffer2] met een mes te hebben gestoken. [6] De dochter van verdachte, [slachtoffer3] (verder te noemen[slachtoffer3]), is ook in de woning aanwezig en ziet alles gebeuren. [7] Tijdens het onderzoek in de woning van verdachte wordt in de keuken een bebloed mes gevonden. [8] Op dit mes zit celmateriaal van verdachte, [slachtoffer1] en [slachtoffer2]. [9]
De rechtbank acht - evenals de raadsman en de officier van justitie - de voorbedachte rade in de ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken. Uit het dossier volgt dat sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Wel heeft verdachte - naar het oordeel van de rechtbank - opzet gehad op de ten laste gelegde feiten. Verdachte komt met een mes naar de slachtoffers in de woonkamer, waarna hij hen korte tijd later met dat mes steekt. Dit (gericht) gedrag duidt op (tenminste) enig inzicht van verdachte ter zake de draagwijdte van zijn handelingen en de mogelijk te verwachten gevolgen daarvan. Dat verdachte daarbij in (mogelijk zeer) aanzienlijke mate handelde onder invloed van door de rapporteurs de vastgestelde geestelijke stoornis, staat daar niet aan in de weg.
Gelet op al het vorenstaande acht de rechtbank de doodslag van [slachtoffer1] (feit 1) wettig en overtuigend bewezen. Tevens acht de rechtbank de poging tot doodslag van [slachtoffer2] (feit 2) wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht - evenals de raadsman - de poging tot doodslag van [slachtoffer3]
(feit 3) op basis van de stukken in het dossier niet wettig en overtuigend bewezen, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken. In het dossier bevindt zich ter ondersteuning hiervan enkel de verklaring van[slachtoffer3], hetgeen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen. De handelingen van verdachte richting [slachtoffer1] en [slachtoffer2] leveren geen aanvullend bewijs voor een strafbare poging tot doodslag tegen [slachtoffer3].

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang gezien - komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 31 december 2011 te 's-Hertogenbosch opzettelijk [slachtoffer1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een scherp en/of puntig voorwerp het lichaam van die [slachtoffer1] geperforeerd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer1] is overleden.
op 31 december 2011 te 's-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer2] van het leven te beroven, met dat opzet met een scherp en/of puntig voorwerp het lichaam van die [slachtoffer2] heeft geperforeerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Op 3 juli 2012 heeft het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, een rapport over verdachte uitgebracht. De conclusie en het advies luiden:
“(…) Ondergetekenden stellen dat betrokkene lijdt aan een reeds jaren bestaande ziekelijke stoornis van de geestvermogens, het meest waarschijnlijk in de vorm van een schizoaffectieve stoornis en polydrugsverslaving. (…) Gezien dit ernstig ontregelde ziektebeeld met grove vertekeningen van de realiteit, heftige paranoïde angsten en het chronische karakter daarvan, achten wij betrokkene ontoerekeningsvatbaar voor het hem tenlastegelegde, indien bewezen. (…)”
Op 10 mei 2013 heeft de psychiater C.G. Huisman een rapport over verdachte uitgebracht. De conclusie en het advies luiden:
“(…) Onderzochte is lijdende aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Betrokkene was psychotisch ten tijde van het tenlastegelegde. (…) Deze ziekelijke stoornis heeft zich symptomatisch in een psychiatrisch toestandsbeeld geuit in de vorm van een psychotische ontregeling ten tijde van het tenlastegelegde. Differentiaal diagnostisch kan voor wat betreft het onderliggende psychiatrische ziektebeeld verder onder meer worden gedacht aan een schizoaffectieve stoornis of aan een bipolaire I stoornis bij betrokkene. Daarnaast is er bij betrokkene sprake van een afhankelijkheid van verschillende middelen (cocaïne, opiaten en cannabis) in vroege volledige remissie. (…) Ten tijde van het tenlastegelegde was er bij betrokkene sprake van een psychotische stoornis niet anderszins omschreven. (…) De ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. (…) Ten tijde van het tenlastegelegde was betrokkene ernstig psychotisch ontregeld en was zijn denken in ernstige mate paranoïde vervormd. (…) Dat gebeurde in volledige mate. (…) Voor alle tenlastegelegde feiten, mits bewezen geacht, adviseert onderzoeker uw college te overwegen betrokkene “ontoerekeningsvatbaar” te achten. (…)”
Op 10 mei 2013 heeft klinisch psycholoog drs. K. Bertens een rapport over verdachte uitgebracht. De conclusie en het advies luiden:
“(…) Bij onderzochte was er ten tijde van het ten laste gelegde sprake van een ziekelijke stoornis, namelijk een psychotische stoornis NAO. Daarnaast is er sprake van polymiddelenafhankelijkheid, momenteel in vroege remissie. Differentiaal diagnostisch kan gedacht worden aan een schizoaffectieve stoornis (meest waarschijnlijke diagnose) of een bipolaire as I stoornis. Ook is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in die zin dat er sprake is van trekken van antisociale persoonlijkheid. (…) Er is bij onderzochte sprake van een kwetsbare persoonlijkheidsstructuur. (…) De aanwezige psychotische stoornis verklaart onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde in volledige mate. (…) Het advies is onderzochte voor de ten laste gelegde feiten ontoerekeningsvatbaar te verklaren. (…)”
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies en adviezen over.
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat verdachte niet strafbaar is, omdat het ten laste gelegde hem wegens een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend. Op grond hiervan zal de rechtbank verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

Oplegging van een maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist primair de terbeschikkingstelling van verdachte met bevel tot verpleging van overheidswege, subsidiair de terbeschikkingstelling van verdachte met voorwaarden, waaronder contactverboden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Volgens de raadsman kan primair worden volstaan met een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, subsidiair is een terbeschikkingstelling van verdachte met voorwaarden toereikend.
De op te leggen maatregel.
De rechtbank heeft bij de beslissing over de op te leggen maatregel - gelet op de ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte - een drietal mogelijkheden tegen elkaar afgewogen. De eerste mogelijkheid is een gedwongen opname in een forensisch psychiatrische kliniek met een maximale duur van één jaar in het kader van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. De tweede mogelijkheid is een terbeschikkingstelling met voorwaarden en de derde mogelijkheid is een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Bij de beoordeling over welke van de drie maatregelen aan verdachte moet worden opgelegd betrekt de rechtbank het navolgende.
Eerdergenoemde psychiater C.G. Huisman heeft in het rapport het volgende weergegeven:
“(…) Bij gebruikmaking van een risicotaxatieinstrument is het recidiverisico relatief beperkt. Ondergetekende meent toch op basis van zijn klinisch oordeel dat er een reëel, dus “hoog” recidiverisico kan zijn, maar wel alleen als betrokkene een “specifiek”paranoïde psychose ontwikkelt. Veel hangt af op welke wijze betrokkene op termijn gerehabiliteerd wordt, in wat voor woonverband hij gaat wonen, hoe de interactie met zijn gezin en familie zal gaan verlopen en of hij drugsvrij blijft en zich weet te ontworstelen aan de toch ook criminogene omgeving. (…) De vermoede onderliggende psychopathologie maakt dat betrokkene in theorie ook in de toekomst weer een paranoïde psychotische ontregeling kan krijgen. Middelengebruik in welke vorm dan ook, behoudens nicotine, kan (mede) verantwoordelijk zijn voor een nieuwe psychotische episode. (…) De culturele achtergrond van betrokkene met een bijzondere plek voor magisch denken in combinatie met zijn religieuze beleving zijn daarnaast factoren die nog sterk kunnen inwerken op betrokkenes in de basis wat verhoogde achterdocht en zijn psychotische kwetsbaarheid. (…) Betrokkene zal waarschijnlijk langjarig medicatie moeten gebruiken. (…)”
Eerdergenoemde psycholoog drs. K. Bertens heeft in het rapport het volgende weergegeven:
“(…) In de levensgeschiedenis van onderzochte komen vaker psychotische episodes voor. (…) De inhoud van deze psychoses was in het verleden steeds paranoïde gekleurd en mocht er opnieuw een psychose ontstaan dan is de kans groot dat ook deze paranoïde gekleurd zal zijn. Voor het eerst heeft betrokkene in zo’n psychose extreem agressief gedrag laten zien. Het blijft onduidelijk waarom nu zo excessief. Dit maakt onderzochte onberekend en het inschatten van het recidiverisico lastig. (…) Als hij in een paranoïd gekleurde psychose kwaad ziet zou onderzochte om zichzelf en zijn familie te beschermen opnieuw met geweld kunnen handelen. Dit zou dan het risico groter maken dat het geweld binnen zijn eigen systeem zou plaatsvinden. Binnen de familie of gericht naar anderen dichtbij de familie. Het risico dat onderzochte zich op straat of op de afdeling agressief gedraagt wordt ingeschat als niet hoog. (…) Bij betrokkene is er een gebrek aan ziektebesef en ziekte-inzicht. (…) Vanuit de persoonlijkheidspathologie bestaat er een risico dat onderzochte zich niet houdt aan afspraken zoals bijvoorbeeld het nemen van zijn medicatie of abstinent blijven van middelen. (…) Onderzochte wil graag weer terug naar huis, om daar te wonen te midden van zijn familie. Dit lijkt onmogelijk te zijn en zeker niet wenselijk. (…) Het risico op overbelasting en daaropvolgend een psychotische decompensatie is groot. (…) Zonder behandeling voor de psychotische problematiek wordt het recidiverisico voor opnieuw een geweldsdelict als matig ingeschat. Onderzochte zal medicatie moeten blijven gebruiken en hiervoor zal toezicht nodig zijn. Ook andere risico’s, zoals terugval in het middelenmisbruik moeten zo klein mogelijk worden gemaakt. Van belang hierbij is dat onderzochte verblijft in een gestructureerde setting en behandeling krijgt voor zijn psychiatrische problematiek. (…)”
Blijkens hun rapportage zijn voornoemde psychiater en psycholoog van mening dat een plaatsing in een psychiatrische kliniek voor de duur van een jaar niet de meest aangewezen weg is om het recidiverisico te verminderen. De reclassering is het daarmee - in na te noemen rapport - eens. De rechtbank deelt het standpunt van genoemde deskundigen, mede gezien de beperkte tijdsduur van een (strafrechtelijke) plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis. Verdachte heeft gelet op zijn problematiek - zoals naar voren komt in de rapportages - een langere behandeling en ook een goede nazorg nodig om weer veilig in de maatschappij terug te kunnen keren.
In het rapport van de reclassering GGZ Palier Den Haag d.d. 14 augustus 2013 wordt vervolgens het volgende weergegeven:
(…) GGZ Reclassering Palier is van mening dat een TBS met voorwaarden niet haalbaar is. (…) Betrokkene heeft minstens een aantal jaren nodig om voldoende te stabiliseren en waarbij er gesproken zou kunnen worden van een veilige, stapsgewijze terugkeer naar de maatschappij. (…) Gezien het niet steunende netwerk, het hoge recidiverisico, de hoge mate van onmacht, de taalbarrière en het ontbreken van inzicht hebben de leden van het TCO, naast de rapporteur, geconcludeerd dat een TBS voorwaarden momenteel niet tot de mogelijkheden behoort. Volgens de reclassering is een TBS met voorwaarden, juist omdat het risico op mislukken zo groot is, dan ook geen eerlijke kans voor betrokkene. Gezien het bovenstaande is GGZ Reclassering Palier van mening dat een TBS met dwangverpleging noodzakelijk is om betrokkene een humaan bestaan te kunnen bieden en de kans op recidive zoveel mogelijk te verkleinen. (…) Indien de rechtbank betrokkene schuldig acht aan de hem ten laste gelegde feiten, zou GGZ Reclassering Palier in beginsel willen adviseren om aan betrokkene een TBS met verpleging van overheidswege op te leggen (…).
Ter terechtzitting van 23 augustus 2013 herhaalt en bevestigt de reclassering dit standpunt. De reclassering benadrukt goed naar de persoon van verdachte te hebben gekeken en twijfelt aan zijn bevattingsvermogen voor wat betreft een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De rechtbank overweegt in dit kader verder dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. De hierna te kwalificeren feiten zijn beide misdrijven waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts merkt de rechtbank op dat het misdrijven betreft die gericht zijn tegen of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven acht de rechtbank een terbeschikkingstelling met voorwaarden geen reële mogelijkheid. De rechtbank overweegt dat - op basis van de situatie en de persoon van verdachte - het van belang is om een sterk en zeker juridisch kader te hebben, een kader dat tevens een rechterlijke toets in zal houden om ook op de langere termijn de veiligheid van de samenleving te kunnen waarborgen. Gezien de rapportages en gehoord de deskundigen ter terechtzitting heeft verdachte ernstige en chronische psychiatrische problemen die een lange behandeling en nazorg vergen. Verder is door de rechtbank gelet op het recidiverisico, het gebrek aan ziekte-inzicht bij verdachte, maar ook op de taalbarrière en de culturele achtergrondaspecten die een behandeling en begeleiding compliceren. Dit alles samen leidt ertoe dat de rechtbank er niet zeker van is dat de behandeling en begeleiding van verdachte binnen de maximale termijn van een terbeschikkingstelling met voorwaarden zullen leiden tot een noodzakelijke en blijvende reductie van het recidiverisico tot een aanvaardbaar laag niveau. Bij deze moeilijke afweging heeft de rechtbank tenslotte ook in wezenlijke mate de aard en de ernst van de gepleegde feiten laten meewegen.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege noodzakelijk maakt. Verdachte kan dan gedurende een niet op voorhand gemaximeerde periode behandeld en begeleid worden, waarbij binnen dat juridische kader zal worden geprobeerd om verdachte stapsgewijs, onder toezicht, weer terug te laten keren in de maatschappij. Indien de behandeling van verdachte voorspoedig zal verlopen, zal op dat moment de voorwaardelijke beëindiging van het bevel tot verpleging van overheidswege van de terbeschikkingstelling aan de orde kunnen komen. De rechtbank gaat er bij dit alles van uit dat verdachte binnen het kader van de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege een passende behandeling en begeleiding zal worden aangeboden.
De vordering van de benadeelde partij van de nabestaanden van [slachtoffer1] (feit 1):
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie eist de niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij. De vordering is onvoldoende onderbouwd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman verzoekt de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat de vordering niet is onderbouwd. Ter zitting is de benadeelde partij niet verschenen. Een (verdere) aanhouding ten behoeve van een nadere onderbouwing van de vordering levert thans naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2] (feiten 1 en 2):

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie eist de gehele toewijzing van de immateriële schade van € 5.300,= en een gedeeltelijke toewijzing van de materiële schade van € 168,50 (posten daggeldvergoeding en medicatie) en voor het overige de niet-ontvankelijk verklaring daarvan.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman verzoekt de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, zijnde een bedrag van
€ 7.388,50, bestaande uit een bedrag van € 2.088,50 aan materiële schade en een bedrag van € 5.300,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De raadsman heeft de hoogte en de uitgangspunten van de vordering niet betwist. De rechtbank komen de gevorderde bedragen voor de geleden materiële en immateriële schade niet onredelijk voor. Het strafrechtelijke ontslag van alle rechtsvervolging staat aan de toewijzing van de vordering niet in de weg; niet aannemelijk is geworden dat bij verdachte elk besef van de draagwijdte van zijn handelen ontbrak.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 27, 37a, 37b, 45, 57, 287.

DE UITSPRAAK

T.a.v. feit 3:
- Vrijspraak.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde heeft begaan.

T.a.v. feit 1 en 2:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
doodslag
T.a.v. feit 2:
poging tot doodslag
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
T.a.v. feit 1, feit 2:
- Ontslag van alle rechtsvervolging, zijnde de verdachte niet strafbaar.
Legt op de volgende maatregel.
- Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege
Benadeelde partijen:
- Niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij, zijnde de nabestaanden van [slachtoffer1] in haar vordering (feit 1).
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
- Toewijzing van de civiele vordering van [slachtoffer2] van € 7.388,50 (feit 2).
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer2] van een bedrag van € 7.388,50 (zegge: zevenduizenddriehonderdachtentachtig euro en vijftig eurocent), te weten
€ 5.300,= immateriële schadevergoeding en materiële schadevergoeding € 2.088,50.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. E.M.J. Raeijmaekers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. B.J. van Vugt-Jansen, griffier,
en is uitgesproken op 6 september 2013.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Brabant-Noord, genummerd PL21XO 2011137413.
2.Eigen verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 23 augustus 2013
3.Rapport NFI d.d. 12 april 2012, pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood (bijlage 3.2 map onderzoek technische recherche)
4.Proces-verbaal verhoor [slachtoffer2] d.d. 1 januari 2012 (blz. 57-61) en proces-verbaal aangifte [slachtoffer2] d.d. 2 januari 2012 (blz. 61-68)
5.Rapport NFI d.d. 18 april 2012, forensisch geneeskundig onderzoek (bijlage 4.3 map onderzoek technische recherche)
6.Zie voetnoot 3
7.Proces-verbaal verhoor getuige[slachtoffer3] d.d. 14 januari 2012 (blz. 74-89)
8.Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 14 mei 2012 (bijlage 1, map onderzoek technische recherche)
9.Rapport NFI d.d. 13 januari 2012 (bijlage 6, map onderzoek technische recherche)