ECLI:NL:RBOBR:2013:4873

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 augustus 2013
Publicatiedatum
29 augustus 2013
Zaaknummer
905000
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet-indexatie van salarissen van boven-CAO medewerkers door Van Gansewinkel Groep B.V. en de rol van de Centrale Ondernemingsraad

In deze zaak heeft de Centrale Ondernemingsraad (COR) van de Van Gansewinkel Groep B.V. een verzoek ingediend bij de Rechtbank Oost-Brabant, waarin zij betoogt dat het besluit van de Raad van Bestuur om de salarissen van boven-CAO medewerkers per 1 januari 2013 niet te indexeren, nietig is. De COR stelt dat dit besluit ter instemming aan hen had moeten worden voorgelegd op grond van artikel 27 lid 1 sub c van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR). De COR voert aan dat er sprake is van een verworven recht en dat eerdere toezeggingen nagekomen moeten worden. Van Gansewinkel betwist echter dat er instemmingsrecht geldt en stelt dat het besluit geen wijziging van het beloningssysteem betreft.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 augustus 2013 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vervolgens de ontvankelijkheid van de COR in haar verzoek beoordeeld en vastgesteld dat de nietigheid van het besluit tijdig is ingeroepen. De rechter heeft vervolgens de inhoudelijke beoordeling van het geschil uitgevoerd. Hierbij werd vastgesteld dat het besluit om de salarissen niet te indexeren niet valt onder de instemmingsplicht van de COR, omdat het geen wijziging van het beloningssysteem betreft. De rechter concludeert dat er geen sprake is van een ondernemingsovereenkomst die een instemmingsrecht zou rechtvaardigen en dat er geen verworven rechten zijn die de COR in deze zaak kunnen ondersteunen.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de verzoeken van de COR afgewezen en geen proceskosten toegewezen, verwijzend naar artikel 22a WOR. De uitspraak is gedaan door mr. P.P.M. Rousseau, kantonrechter, op 30 augustus 2013.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Kanton Eindhoven
[zaaknummer]
beschikking d.d. 30 augustus 2013
in de zaak van:
de Centrale Ondernemingsraad Van Gansewinkel Groep B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
verzoekster,
hierna de COR te noemen,
gemachtigde mr. S.H. Jellinghaus
tegen
de Van Gansewinkel Groep B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
verweerder,
hierna Van Gansewinkel te noemen,
gemachtigde mr. L.V. Claassens

1. De procedure

Dit blijkt uit het volgende:
  • het verzoekschrift namens de COR;
  • het verweerschrift namens Van Gansewinkel;
  • de mondelinge behandeling d.d. 2 augustus 2013, waarbij beide gemachtigden aan de hand van overgelegde pleitnotities het woord hebben gevoerd en waarbij door de COR nog 2 producties in het geding zijn gebracht..
Vervolgens is de uitspraak bepaald op vandaag.

2.De uiteenzetting van het geschil

2.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.2
Bij brief van 11 februari 2013 deelt Van Gansewinkel mee dat de Raad van Bestuur heeft besloten om de salarissen van de boven-CAO medewerkers in Nederland (volgens de systematiek van Berenschot en Hay) per 1 januari 2013 niet te indexeren.
Deze maatregel wordt, aldus Van Gansewinkel, ingegeven door de zeer zwakke economische omstandigheden waarin de onderneming moet opereren en de daaruit voortvloeiende, blijvende noodzaak om structureel kosten te besparen.
2.3
De COR stelt zich op het standpunt dat dit besluit ter instemming aan de COR moest worden voorgelegd, primair op grond van art. 27 lid 1 sub c Wet op de Ondernemingsraden (hierna WOR), subsidiair op basis van een ondernemingsovereenkomst (als nader gesteld in het verzoekschrift), meer subsidiair op basis van een verworven recht. Voorts voert de COR aan dat de in het verleden gedane toezeggingen moeten worden nagekomen.
Aangezien Van Gansewinkel geen instemming heeft gevraagd aan de COR, moet het besluit als nietig worden beschouwd.
2.4
De COR verzoekt:
a. te bepalen voor recht dat het besluit tot niet-indexatie van de salarissen van boven-CAO medewerkers is genomen zonder dat de ondernemingsrad hieraan zijn toestemming heeft verleend;
b. te bepalen voor recht dat het besluit nietig is;
c. de ondernemer op te dragen binnen 7 dagen na de te wijzen beschikking het besluit te hebben ingetrokken en alle gevolgen die het uitvoeren van het besluit met zich mee heeft gebracht ongedaan te verklaren.
Ter zitting heeft de COR aanvullend verzocht:
d. dat de kantonrechter gelast dat de gemaakte afspraak ten aanzien van het jaarlijks indexeren van de boven-CAO salarissen wordt nagekomen dan wel een zodanige voorziening als de kantonrechter redelijk acht.
2.5
Van Gansewinkel voert verweer. Zij stelt -kort gezegd- dat voor het betreffende besluit geen instemmingsrecht geldt. Voorts betwist Van Gansewinkel dat er sprake is van een ondernemingsovereenkomst dan wel verworven recht(en) op grond waarvan Van Gansewinkel het besluit ter instemming van de COR had moeten voorleggen.
2.6
De nadere stellingen van partijen worden, voor zover relevant, hierna bij de beoordeling vermeld.

3.De verdere uiteenzetting van het geschil en beoordeling daarvan.

Ontvankelijkheid
3.1
De COR kan ontvangen worden in haar verzoek. De nietigheid van het betreffende besluit is tijdig ingeroepen, daarnaast is de (tot voor kort verplichte) procedure van bemiddeling door de bedrijfscommissie gevolgd.
Inhoudelijke beoordeling
3.2
Allereerst is de vraag aan de orde of voor het onder 2.2 weergegeven besluit instemmingsrecht van de COR geldt.
3.2.1
Ingevolge art. 27 lid 1 aanhef en onder c WOR behoeft de ondernemer instemming van de ondernemingsraad voor elk door hem voorgenomen besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van een belonings- of functiewaarderingssysteem.
Anders dan de COR betoogt, is de kantonrechter van oordeel dat het besluit om de boven-CAO salarissen met ingang van 1 januari 2013 niet te indexeren niet ziet op de wijziging van het beloningssysteem. Volgens de parlementaire geschiedenis is een beloningssysteem een systeem volgens hetwelk beloningen worden berekend en aan bepaalde functies worden toegekend en heeft het betrekking op de onderlinge rangorde van functies. Weliswaar heeft het besluit gevolgen voor de hoogte van het uit te betalen loon, maar er is geen sprake van een wijziging van het systeem van toekenning van beloningen aan bepaalde functies en er wordt geen wijziging gebracht in de onderlinge rangorde van beloningen.
Er is derhalve geen sprake van een besluit als bedoeld in art. 27 lid 1 aanhef en onder c WOR.
3.2.2
Vervolgens komt de vraag aan de orde of sprake is van een instemmingsrecht van de COR op grond van een ondernemingsovereenkomst (als bedoeld in art 32 WOR) waarbij een uitbreiding van het instemmingsrecht van de COR op dit punt is overeengekomen.
Anders dan de COR stelt, blijkt uit geen van de overgelegde stukken dat sprake is van een dergelijke overeenkomst. Evenmin blijkt dat Van Gansewinkel eerder instemming heeft gevraagd met enkel een besluit om de salarissen gedurende een jaar niet te indexeren.
De kantonrechter zal de door Van Gansewinkel aangehaalde voorbeelden achtereenvolgens bespreken:
Het verslag van de OV-vergadering 2002Reeds uit de door de COR als relevant aangehaalde tekst (“omdat de relatie van delta’s ten opzichte van de prestatie is vastgelegd in het salarissysteem, waarmee de COR in het verleden heeft ingestemd, dient voor wijziging van dit systeem wederom de COR om instemming gevraagd te worden”) blijkt dat sprake was van een omvattender besluit dan het onderhavige besluit. Ook uit de overige inhoud van dat verslag blijkt dat op dat moment een veel omvattender wijziging van het beoordelingssysteem aan de COR is voorgelegd.
Het instemmingsverzoek d.d. 19 september 2003Dit verzoek ziet mede op het eenmalig niet indexeren van
salarisschalenen op een beperking van het aantal toe te kennen delta’s op basis van persoonlijk functioneren. Het is derhalve een omvattender besluit en de omstandigheid dat voor een dergelijk besluit instemming is gevraagd kan niet de conclusie rechtvaardigen dat voor het onderhavige besluit ook een instemmingsrecht is overeengekomen op de voet van art. 32 WOR.
Het instemmingsverzoek van 15 juli 2009Er wordt in dat kader instemming verzocht met de vaststelling van nieuwe salarisschalen (althans harmonisatie van salarisschalen) en wijziging van de beoordelingssystematiek en bonusregeling. Wel kan aan de COR worden toegegeven dat Van Gansewinkel in dit verzoek vermeldt:
De medewerkers die in de nieuwe salarisschalen “bovenschalig” zijn, zullen jaarlijks de indexatie ontvangen.Die zinsnede is echter onvoldoende om aan te nemen dat daarmee een instemmingsrecht van de COR is overeengekomen.
Overigens merkt de kantonrechter op dat enige terughoudendheid gepast is bij het aannemen van een instemmingsrecht op basis van de enkele omstandigheid dat eerder (zeker als dat in het kader van een breder besluit is geweest) een verzoek is gedaan aan de COR om instemming te verlenen. Daarbij acht de kantonrechter van belang dat het de bedoeling is geweest van de wetgever om het instemmingsrecht van de COR limitatief te regelen in art. 27 WOR.
3.2.3
Tenslotte komt de door de COR opgeworpen vraag aan de orde of sprake is van verworven rechten dan wel dat van Van Gansewinkel op grond van eerdere afspraken nakoming van indexering kan worden verlangd.
In het overwogene onder 3.2.2. ligt besloten dat geen sprake is van een verworven recht van de COR op instemming met het onderhavige besluit.
Voor zover de COR betoogt dat er sprake is van verworven rechten of gemaakte afspraken over de jaarlijkse indexering van het salaris, overweegt de kantonrechter het volgende.
Dit betreft een primaire arbeidsvoorwaarde (de hoogte van het loon). Gelet op de wettelijke regeling van bevoegdheden van de COR en in aanmerking nemend dat in deze procedure sprake is van een verzoek van de COR op basis van art. 36 WOR, ziet de kantonrechter geen wettelijke basis voor toewijzing van een vordering op deze grondslag. De COR heeft nog gewezen op art. 28 lid 1 WOR, maar dat biedt onvoldoende basis voor een verzoek tot nakoming van een (door Van Gansewinkel betwiste) primaire arbeidsvoorwaarde.
Daarbij is van belang dat bij de beoordeling van een dergelijk verzoek allereerst moet worden vastgesteld of er sprake is van verworven rechten of een rechtsgeldige afspraak tussen werkgever en werknemers (Van Gansewinkel betwist dit) en bij bevestigende beantwoording van die vraag dient vervolgens aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval beoordeeld te worden of sprake is van een rechtsgeldige wijziging van arbeidsvoorwaarden (al dan niet op de voet van art. 7:613, 7:611 of 6:248 BW). Een dergelijke beoordeling kan in het kader van deze procedure niet plaatsvinden.
3.3
Gelet op het vorenstaande worden de verzoeken van de COR afgewezen.
3.4
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen plaats, gelet op artikel 22a WOR.

4.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de verzoeken van de COR af.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.P.M. Rousseau, kantonrechter, en uitgesproken op
30 augustus 2013.