ECLI:NL:RBOBR:2013:4731

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 augustus 2013
Publicatiedatum
23 augustus 2013
Zaaknummer
01-995033-11
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldboete voor meermalen medeplegen van overtreding van de Wet bodembescherming door rechtspersoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 26 augustus 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [bedrijf 1], gevestigd te [plaats]. De rechtbank heeft de verdachte, een rechtspersoon, veroordeeld tot een geldboete van € 20.000 voor het meermalen medeplegen van overtredingen van artikel 8 van de Wet bodembescherming. De zaak betreft de periode van 9 maart 2010 tot en met 27 juli 2010, waarin de verdachte op een perceel grond in Vlijmen handelingen heeft verricht die hebben geleid tot verontreiniging van de bodem met minerale olie, zink, PAK en PCB's. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet heeft voldaan aan de verplichtingen om bodembeschermende maatregelen te nemen, terwijl zij wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat de bodem verontreinigd kon worden.

De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat de verdachte vrijgesproken moet worden van een tweede tenlastelegging, die betrekking had op het niet laten vaststellen van de kwaliteit van de grond die in een bouwput werd toegepast. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de verontreiniging van de grond. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 16 april 2012 en 12 augustus 2013, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte heeft gehoord.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft in positieve zin meegewogen dat de verdachte uit eigen beweging melding heeft gemaakt van de gebeurtenissen rondom de sanering op het terrein. De rechtbank heeft echter ook rekening gehouden met de mogelijke gevolgen van de verontreiniging voor de gebruikers van de betrokken percelen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 26 augustus 2013.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: 01/995033-11[bedrijf 1]
Strafrecht
Parketnummer: 01/995033-11
Datum uitspraak: 26 augustus 2013
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[bedrijf 1],
gevestigd te [plaats], [adres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van16 april 2012 en 12 augustus 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 december 2011.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 9 maart 2010 tot en
met 27 juli 2010 te Vlijmen, gemeente Heusden,
op een perceel grond (kadastraal bekend Vlijmen,[sectie en perceel]
) gelegen aan of nabij de [adres 2], tezamen en in vereniging met
(een) ander(en), althans alleen, op of in de bodem een handeling heeft
verricht, te weten het (linksachter op het terrein) opslaan van een
hoeveelheid (ongeveer 3366 ton) met minerale olie (verontreiniging tot boven
de klasse Industrie) en/of zink en/of PAK en/of PCB's (overschrijding van
respectievelijk de achtergrondwaarde en de klasse wonen) verontreinigde grond
zonder bodembeschermende maatregelen op of in de bodem, althans een partij
verontreinigde grond op en/of in de bodem heeft gebracht en/of (vervolgens)
die partij grond toen aldaar heeft laten liggen zonder bodembeschermende
maatregelen, terwijl zij wist, althans redelijkerwijs had kunnen vermoeden,
dat door die handeling de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast, en
al dan niet opzettelijk niet aan haar verplichting heeft voldaan alle
maatregelen te nemen die redelijkerwijs van haar konden/kunnen worden gevergd,
teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen dan wel, terwijl
die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed, de verontreiniging of de
aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk
ongedaan te maken;
artikel 13 Wet bodembescherming
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 12 maart 2010 tot en
met 2 juni 2010 te Vlijmen, gemeente Heusden, op een perceel gelegen aan of
nabij de [adres 2],
al dan niet opzettelijk, tezamen en in vereniging met [bedrijf 2]
en/of (een) ander(en), althans alleen,
als degene die voornemens was grond of baggerspecie toe te passen in een
bouwput aldaar, niet overeenkomstig de bij regeling van Onze Ministers, zoals
bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit, bepaalde
methoden door een persoon of instelling die daartoe beschikt over een
erkenning de kwaliteit van de grond of baggerspecie met inbegrip van de
emissiewaarden voor zover vereist op grond van artikel 63, heeft laten
vaststellen, immers werd een hoeveelheid grond, zonder dat de kwaliteit ervan
bekend was en/of was onderzocht, tussen en/of in en/of rondom de
funderings(vakken) toegepast;
artikel 38 Besluit bodemkwaliteit
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak.

Ten aanzien van feit 1.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Ten behoeve van de te plegen nieuwbouw aan de[adres 2]te Vlijmen werden na afronding van de sanering op 9 maart 2010, in opdracht van [bedrijf 2] (hierna te noemen: [bedrijf 2]) op het bouwterrein door [bedrijf 3] opgegaan in [bedrijf 1] (hierna te noemen [bedrijf 1]) bouwputten uitgegraven. De vrijgekomen grond werd achter op het terrein in depot gezet. Bij de opslag van deze grond werden geen bodembeschermende maatregelen genomen. Uit bemonsteringen die werden uitgevoerd in opdracht van de Grondbank Noord-Oost Brabant b.v. en [bedrijf 1] d.d. 10 mei 2010 bleek dat deze grond op basis van verontreiniging met minerale olie, zink, PAK en PCB’s niet toepasbaar was. De resultaten van de genomen monsters werden op 20 mei 2010 schriftelijk aan de opdrachtgevers medegedeeld en tevens werd op 20 mei 2010 aan [persoon 1] van [bedrijf 2] een mail verzonden met de mededeling dat de grond van het depot niet herbruikbaar was. Ook uit bemonstering door Bureau Milieumetingen van de provincie d.d. 27 mei 2010 bleek dat dit depot in zijn geheel niet toepasbaar was op basis van verontreiniging met minerale olie. Dat de grond mogelijk vervuild was blijkt ook al uit een mail van[persoon 2] van [bedrijf 4] van 1 maart 2010 aan [persoon 1] van [bedrijf 2] waarin zij te kennen geeft dat een partijkeuring van de grond wordt vereist en dat de kans zeer groot is dat uit de partijkeuring zal blijken dat de grond niet voldoet aan de kwaliteit “wonen” en dat er dan toch schoon zand zal moeten worden aangeleverd. Verder bevindt zich bij de stukken een mail van [persoon 3] van [bedrijf 4] d.d. 18 december 2009 aan [persoon 1] van [bedrijf 2], waarin staat dat naar aanleiding van een rapport van de[bedrijf 6] de grond van het overige terrein licht verontreinigd is met diverse stoffen en dat bij graafwerkzaamheden alle vrijkomende grond gekeurd dient te worden conform het Besluit Bodemkwaliteit.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [bedrijf 2] al vanaf het begin van de werkzaamheden op de hoogte was van een mogelijke verontreiniging van de grond. Dit ligt echter anders bij [bedrijf 1]. Verdachte ontkent de wetenschap dat de grond verontreinigd was met minerale olie, zink, PAK en PCB’s. [bedrijf 1] ging uit van schone niet vervuilde grond. Uit het dossier blijkt niet dat voornoemde mails van[persoon 3] en[persoon 2] aan [bedrijf 1] zijn gericht of dat zij daarvan kennis heeft genomen. Evenmin blijkt uit andere verklaringen en bewijsmiddelen dat [bedrijf 1] wist of redelijkerwijze had kunnen vermoeden dat er sprake was van een mogelijke verontreiniging van de grond.

Bewijsoverweging.

Ten aanzien van feit 2.
[bedrijf 1] heeft verklaard dat in opdracht van [bedrijf 2] vanuit het gronddepot door zijn bedrijf circa 800 m3 in de funderingsvakken en rondom de buitenzijde van de fundering in de bodem is gebracht. De rest van het depot moest worden afgevoerd en in dat kader zou een bemonstering plaats vinden. De getuige [getuige 1], die als voorman/uitvoerder bij [bedrijf 2] werkzaam was, heeft eveneens verklaard dat er grond uit het depot gebruikt is als aanvulling tussen de funderingen van de nieuwbouw. Uit werkbonnen van het loonwerkers-bedrijf [bedrijf 5]blijkt dat deze werkzaamheden hebben plaats gevonden op 7 en 17 mei 2010. Pas op 10 mei 2010 vond er een partijkeuring van de grond plaats. Op 20 mei 2010 mailt [persoon 4] aan [persoon 1] van [bedrijf 2] de analysegegevens van de hiervoor genoemde partijkeuring door. Vanaf dat moment is bij de opdrachtgever bekend dat de vanuit het depot in de bodem toegepaste grond vanwege verontreiniging met minerale olie niet toepasbaar is en dat deze grond daarom niet mag worden aangevuld in en rondom de funderingen.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat er grond is toegepast in een bouwput zonder dat de kwaliteit ervan was vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [bedrijf 2] en [bedrijf 1] als medeplegers de keuringsplichtbepaling van artikel 38 van het Besluit bodemkwaliteit overtreden.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte ten aanzien van feit 2
op tijdstippen in de periode 12 maart 2010 tot en met 20 mei 2010 te Vlijmen, gemeente Heusden, op een perceel gelegen aan de [adres 2], opzettelijk, tezamen en in vereniging met [bedrijf 2], als degene die voornemens was grond toe te passen in een bouwput aldaar, niet overeenkomstig de bij regeling van Onze Ministers, zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit, bepaalde methoden door een persoon of instelling die daartoe beschikt over een erkenning de kwaliteit van de grond met inbegrip van de emissiewaarden voor zover vereist op grond van artikel 63, heeft laten vaststellen, immers werd een hoeveelheid grond, zonder dat de kwaliteit ervan bekend was of was onderzocht, tussen en in en rondom de funderingsvakken toegepast.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

Voor feiten 1 en 2:
een geldboete van € 25.000,--.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank houdt in positieve zin rekening met het feit dat [bedrijf 1] uit eigen beweging melding heeft gemaakt van de gebeurtenissen rondom de sanering op het terrein [adres 2] te Vlijmen. Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat de vennootschap inmiddels in staat van faillissement verkeert, waardoor de op te leggen geldboete (zo het in het faillissement al tot een uitkering komt) mogelijk ten koste gaat van het geldelijke belang van de overige crediteuren, die aan de bewezen verklaarde feiten part noch deel hebben gehad. In het nadeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte een wezenlijke bijdrage geleverd heeft aan het toepassen van vervuilde grond op een locatie met een woonbestemming met alle (mogelijke) gevolgen van dien voor de rechtsverkrijgenden en gebruikers van de betrokken percelen. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie en van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
23, 24, 47, 51, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht,
1a, 2, 6 en 87 van de Wet op de economische delicten,
1, 8 en 105 van de Wet bodembescherming,
1, 38, 63 en 84 van het Besluit bodemkwaliteit.

DE UITSPRAAK

T.a.v. feit 1:
Vrijspraak.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 2:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 8 van de Wet bodembescherming, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
(artikel 38 van het Besluit bodemkwaliteit)
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 2:
Geldboete van EUR 20.000,00.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. W. Schoorlemmer en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van L.M.E. de Roo, griffier,
en is uitgesproken op 26 augustus 2013.