ECLI:NL:RBOBR:2013:4719

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 augustus 2013
Publicatiedatum
23 augustus 2013
Zaaknummer
825546-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor het voorhanden hebben van apaan bestemd voor amfetamineproductie

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 augustus 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van 255 kilogram apaan, een stof die gebruikt wordt voor de vervaardiging van amfetamine. De verdachte werd op 30 oktober 2012 in Waalre aangehouden na een politieonderzoek dat begon met een melding van een koerierszending. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, betrokken was bij de ontvangst en opslag van de apaan, en dat hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat deze stof bestemd was voor de productie van synthetische drugs. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding bevestigd en het verweer van de verdediging verworpen, waarbij werd gesteld dat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk was. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging voldeed aan de eisen van het Wetboek van Strafvordering. De bewijsvoering was gebaseerd op diverse proces-verbalen en getuigenverklaringen die de betrokkenheid van de verdachte bij de zending van apaan bevestigden. De rechtbank achtte de verklaringen van de medeverdachten en getuigen betrouwbaar en concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan strafbare voorbereidingshandelingen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, en gelastte de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte. De uitspraak is gedaan op basis van artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10 en 10a van de Opiumwet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: 01/825546-[verdachte]
Strafrecht
Parketnummer: 01/825546-12
Datum uitspraak: 27 augustus 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]1980,
wonende te [woonplaats]
feitelijk verblijvende te [adres,woonplaats 1]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 februari 2013, 6 mei 2013 en 13 augustus 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 januari 2013.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 oktober 2012 te Waalre, in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een
feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen en/of een of meer voorwerpen en/of een
of meer stoffen voorhanden heeft gehad en/of heeft vervoerd en/of geleverd
en/of binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, waarvan hij,
verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te
vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en), te weten:
- (ongeveer) 255 kilogram van een stof bevattende a-fenylacetoacetonitril
(apaan)
bestemd tot het vervaardigen van MDMA en/of methamfetamine en/of amfetamine
en/of een andere stof genoemd op lijst I van de Opiumwet;
(artikel 10a Opiumwet)

De formele voorvragen.

Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard omdat deze wat de opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Daartoe heeft hij in de kern bezien aangevoerd dat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk is wat betreft het “voorbereiden en bevorderen” en dat deze ook overigens voor verdachte onvoldoende begrijpelijk is.
De rechtbank overweegt als volgt.
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet, waarin onder 1°, 2° en 3° een aantal gedragingen strafbaar is gesteld indien deze zien op het voorbereiden of bevorderen van de in artikel 10, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde misdrijven. In een op dit verwijt gerichte tenlastelegging kan volstaan worden met een feitelijke omschrijving van de voorbereidingshandelingen. In het onderhavige geval beperkt de tenlastelegging zich tot de onder 3° genoemde gedraging, kort gezegd het voorhanden hebben van stoffen of voorwerpen – te weten: 255 kilogram
Apaan – waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van die misdrijven. Dit is een voldoende feitelijke omschrijving van het verwijt dat verdachte wordt gemaakt. Het standpunt dat voor de geldigheid van zo een tenlastelegging een verdere verfeitelijking is vereist, vindt geen steun in het recht.
Bovendien blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting en het proces-verbaal van de politie dat het de verdachte volstrekt duidelijk is wat hem verweten wordt.
De dagvaarding voldoet ook overigens aan alle wettelijke eisen.
Het verweer wordt dus verworpen.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

De bewijsvoering is gebaseerd op de volgende bewijsmiddelen:
I. een proces-verbaal met OPS-dossiernummer 2012160655, opgemaakt door de politie eenheid Oost-Brabant, gezamenlijke recherche, afgesloten op 14 januari 2013, in totaal 186 pagina’s.
II. een nagekomen proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 juli 2013, met nummer PL2218 201260655-52.
III een nagekomen proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 31 januari 2013, met nummer 2012160655/Waalre/JV
IV een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 19 november 2012, inhoudende een onderzoek identificatie van drugs en precursoren.
V een ter zitting van 6 mei 2013 door de officier van justitie overgelegd NFI-rapport van 13 september 2012 en een kennisdocument van het NFI van december 2012 over apaan;
VI het proces-verbaal ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 13 augustus 2013.
Inleiding.
Op vrijdag 26 oktober 2012 kreeg een opsporingsambtenaar van de belastingdienst/douane te Duiven een document onder ogen van een koerierszending die bij TNT te Duiven zou binnenkomen. Deze zending zou 262 kg matt hardener inhouden en bestemd zijn voor het adres [adres,woonplaats 2]
Er stond geen geadresseerde op het document. Bij de opsporingsambtenaar bestond het vermoeden dat de goederen geen matt hardener waren maar apaan. Apaan (alpha fenylacetoacetonitril) is vrij eenvoudig om te zetten naar BMK (benzylmethylketon).
BMK staat onder phenyl 2 propanon in cat. 1 van de verordening 272/2004 en 111/2005 waarnaar de Wet voorkoming misbruik Chemicaliën (WVMC) verwijst. BMK is de essentiële stof voor de vervaardiging van amfetamine, genoemd op lijst 1 OW.
Deze bevindingen zijn gemeld bij inspecteur [inspecteur] van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost. [1]
Inspecteur [inspecteur] heeft hierover contact gezocht met de officier van justitie en afgesproken dat de partij (gecontroleerd) zou worden doorgeleverd aan het adres [adres,woonplaats 2]. De dozen zijn op 30 oktober 2012 door [inspecteur] overgenomen van de douane en de inhoud is getest. Daarbij bleek dat het vermoedelijk Apaan betrof
. [2] / [3]
Vervolgens werden de dozen op 30 oktober 2012 afgeleverd op het adres [adres,woonplaats 2] Bij die aflevering werd geconstateerd dat deze dozen in ontvangst werden genomen door drie Chinees uitziende personen en de centrale hal van het appartementengebouw werden binnengedragen. [4] / [5]
De politie is vervolgens op 30 oktober 2012 om 18:30 uur de woning gelegen aan [adres,woonplaats 2] binnengetreden. In de woning werd niemand aangetroffen. In de berging op de begane grond achter de deur met nummer 68 werd een tiental dozen aangetroffen met stickers van TNT. Verbalisant [inspecteur]herkende de dozen als de dozen die hij eerder die dag had overgenomen van de douane. De dozen werden in beslag genomen. [6] / [7]
De inhoud van deze dozen werd in eerste instantie door het KLPD onderzocht. [8] Alle dozen hadden dezelfde inhoud van bruto 25,4 kilo. Van zes dozen werden vier monsters genomen, waarvan het NFl heeft vastgesteld dat het hier apaan betreft. Apaan is een stof die gebruikt wordt voor het vervaardigen van BMK, welke stof vervolgens gebruikt wordt voor het vervaardigen van synthetische drugs. [9]
Op 31 oktober 2012 werden met schriftelijke toestemming de woning en de berging doorzocht en daarbij werd onder andere in beslag genomen een bon (invoice) d.d.
2 augustus 2012 inzake de levering van 2 eenheden HCL à 300 dollar op naam van
[verdachte]. [10]
De rechtbank stelt vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat HCL de scheikundige formule is van zoutzuur en dat apaan met behulp van zoutzuur eenvoudig om te zetten is naar BMK, zijnde een grondstof bij de productie van amfetamine.
Hiervoor genoemde feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag dienen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ongeveer 255 kilo apaan voorhanden heeft gehad waarvan hij in ieder geval ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd was voor de vervaardiging van amfetamine zodat hij zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare voorbereidingshandelingen gericht op de productie van synthetische drugs.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman bepleit vrijspraak van het ten laste gelegde wegens gebrek aan bewijs. Verdachte stelt dat hij geen apaan voorhanden heeft gehad. Hij heeft slechts geholpen met het verplaatsen van de dozen naar de berging, hij wist niet dat de apaan voor de productie van drugs gebruikt ging worden en hij had evenmin een ernstig vermoeden daarvan.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de apaan bestemd was voor de productie van drugs.
[medeverdachte]heeft bij de politie onder andere het navolgende verklaard. [11]
[verdachte] is degene die achter de bestelling van de goederen zit. [verdachte] heeft mijn naam misbruikt om die bestelling te plaatsen en in Nederland aan te laten komen op mijn adres.
Op 30 oktober 2012 was ik samen met [medeverdachte 2] op het adres [adres,woonplaats 2]
Daar werd [medeverdachte 2]gebeld door [verdachte]dat de postbode onderweg was en het afleveradres[adres,woonplaats 2] niet kon vinden. Wij zijn toen naar buiten gegaan en hebben daar een postbode/koerier opgevangen die dozen af kwam leveren. Nadat de goederen geleverd waren ben ik met [medeverdachte 2] gaan werken in het restaurant. Ik heb [verdachte]de sleutel van het appartement gegeven. Er is maar één sleutel van het appartement. Omstreeks 22.00 uur ben ik met [medeverdachte 2] naar huis gegaan. De deur was afgesloten, er brandde geen licht en [verdachte] was kennelijk niet thuis. Hierop hebben we [verdachte]gebeld. [verdachte]vertelde dat hij in ‘[naam casino]’ zat en dat de woning verzegeld was door de politie. [verdachte]kwam met zijn zwager naar[adres].[verdachte]vroeg [medeverdachte 2] en mij in te stappen en zei dat we naar ‘[naam casino]’ gingen. Daar vertelde [verdachte]dat de politie een brief had achtergelaten. [verdachte] heeft ons verteld dat er wat is met het materiaal dat we hebben aangenomen van de koerier. [verdachte] heeft ons toen verteld dat we aan de politie moesten vertellen dat het om een ontglansmiddel ging. Ik moest van [verdachte] zeggen dat ik de geleverde dozen besteld had. Ik mocht de naam van [verdachte]niet noemen.[medeverdachte 2]en ik moesten van[verdachte]wel eenzelfde verklaring afleggen.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie onder andere het navolgende verklaard.
Ik werk in [gemeente]in een Chinees restaurant. Ik woon op[adres,woonplaats 2] Wij wonen daar met drieën, [medeverdachte] en[verdachte]en ik. Onze baas, de eigenaar van het restaurant, huurt de woning aan [adres,woonplaats 2]. Gisteren bracht de TNT dozen uit China bij ons thuis. Van [verdachte]heb ik gehoord dat je dat spul moet mixen met de verf die je op de muur smeert, dan zou de verf matter worden. [12]
[verdachte]heeft de stof besteld. [13]
Ik was 30 oktober 2012 thuis aan[adres,woonplaats 2]. Er werd aangebeld aan de voordeur van het complex. Ik ben gaan kijken en zag buiten een busje van TNT staan. Kort daarna werd ik gebeld door [verdachte]die zei dat er iemand van een koeriersdienst aan de deur stond en dat er een bestelling geleverd werd.
We zijn uiteindelijk met [verdachte]naar het casino gegaan. We zijn opgehaald door een Chinese man met de auto. [verdachte] zei dat we naar de politie moesten gaan en moesten verklaren dat het in beslag genomen goed ontglansmiddel was.
Het zoutzuur werd besteld door [verdachte]. [verdachte] heeft mij dat verteld. De levering heeft ongeveer 2 maanden geleden plaatsgevonden. [14]
Getuige [getuige 1]heeft bij de politie onder andere het navolgende verklaard. [15]
[verdachte]en ik gaan wel eens gokken in ‘[naam casino]’. Ik ben daar ongeveer een maand geleden voor het laatst geweest. Ik was daar samen met [verdachte] tussen 22.00 uur en 23.00 uur. Op enig moment vroeg [verdachte]mij om zijn twee collega’s in [gemeente] op te halen. Hierop haalden wij de twee collega’s op. In ‘[naam casino]’ zijn wij met vieren aan een tafel gaan zitten. [verdachte] en zijn collega’s spraken er over dat de woning was afgesloten door de politie. Ik hoorde dat [verdachte] tegen zijn collega’s zei dat zij naar de politie moesten gaan vanwege de goederen en het ophalen van de sleutel. Ik hoorde dat de goederen ‘Saukwan chie’ betrof. Saukwan chie is een middel om schoon te maken of om spullen glad te maken. Ik hoorde dat [verdachte] zei: jullie hebben die spullen besteld en jullie moeten samen met de baas de sleutel ophalen. Ik hoorde dat [verdachte]en zijn collega’s afspraken dat ze allen zouden zeggen dat het Saukwan chie was wat er was besteld.
Verdachte heeft bij zijn verhoor bij de politie in eerste instantie verklaard dat hij niets wist van de bestelling, dat medeverdachte [medeverdachte] hem heeft gevraagd om te helpen goederen die afgeleverd waren aan de achterdeur van [adres,woonplaats 2] helpen verplaatsen in de berging en dat hij daarbij een van de dozen heeft opengemaakt. Deze verklaring heeft verdachte in het verhoor van 6 december 2012 door de politie ingetrokken en hij heeft zich vervolgens beroepen op zijn zwijgrecht. Ook bij de rechter-commissaris en het onderzoek ter terechtzitting heeft verdachte gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de medeverdachten verantwoordelijk zijn voor de zending van Apaan en dat zij met hun verklaringen de schuld op verdachte proberen af te schuiven. De rol van de verdachte bestond uit niet meer dan het helpen met het verplaatsen van de dozen naar de berging.
De rechtbank volgt de verdediging niet in haar betoog. De medeverdachten hebben, na aanvankelijk eerst tegenover de politie te hebben verklaard dat [medeverdachte]verantwoordelijk was voor de zending, in hun latere verhoren bij de politie en bij de rechter-commissaris de verdachte aangewezen als de persoon die de zending had besteld. Bij die verklaringen zijn zij ter terechtzitting gebleven. De rechtbank acht hun de verdachte belastende verklaringen betrouwbaar en geloofwaardig, aangezien zij elkaar op essentiële onderdelen over en weer ondersteunen en op het punt van het gesprek in [naam casino] bovendien bevestiging vinden in de verklaring van de ‘onafhankelijke’ [getuige 1].
Zij bezigt deze verklaringen daarom tot het bewijs.
De rechtbank stelt op basis van voornoemde verklaringen vast dat verdachte degene is geweest die de bestelling van Apaan heeft gedaan, dat hij daarvoor de naam van [medeverdachte]heeft gebruikt en dat hij de medeverdachten [medeverdachte 2]en [medeverdachte]heeft gewaarschuwd dat de levering er aan zat te komen, waarna ze gedrieën de levering in de berging hebben gezet.
Op grond van de betrouwbaar geachte verklaringen van de medeverdachten en de getuige [getuige 1]kan voorts worden vastgesteld dat verdachte, na te hebben vernomen dat de politie bemoeienis had gekregen met de zending, de medeverdachten naar [naam casino] heeft laten komen en dat hij hen aldaar omtrent verder te ondernemen acties heeft geïnstrueerd. Zo moesten medeverdachten[medeverdachte]en [medeverdachte 2]op instructie van verdachte zich eigener beweging bij de politie melden, verklaren dat de zending betrekking had op ontglansmiddel en verklaren dat [medeverdachte] die zending had besteld. Onder geen beding mocht de naam van verdachte worden genoemd. Hieruit blijkt dat verdachte de ware aard van de inhoud van de zending en zijn betrokkenheid daarbij wilde verhullen. Aangezien dit op geen enkele wijze valt te rijmen met het scenario dat verdachte geen verantwoordelijkheid droeg voor de zending en geen wetenschap had van de inhoud van die zending, maar zeer wel met het scenario dat hij wel verantwoordelijk was voor de zending en ook wist dat deze zending Apaan betrof, houdt de rechtbank dat laatste scenario voor de waarheid. Naar het oordeel van de rechtbank laat de handelwijze van verdachte redelijkerwijs geen andere conclusie toe dan dat verdachte wist dat de levering Apaan betrof en dat dit een stof is die bestemd is tot het vervaardigen van een stof genoemd op lijst I van de Opiumwet. De rechtbank vermag niet in te zien, welke andere redenen verdachte gehad kan hebben om pogingen te ondernemen de ware aard van de inhoud van de zending te (doen) verhullen.
De overtuiging van de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde wordt verder versterkt door het beroep van verdachte op zijn zwijgrecht.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf, maar zeker in samenhang bezien, vragen om een redelijke verklaring van de zijde van verdachte. Verdachte heeft deze verklaring, ook na hiermee door de rechtbank te zijn geconfronteerd, niet willen geven.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 30 oktober 2012 te Waalre om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen een stof voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, wist dat zij bestemd was tot het plegen van dat/die feit(en), te weten (ongeveer) 255 kilogram van een stof bevattende a-fenylacetoacetonitril (apaan),
bestemd tot het vervaardigen van amfetamine, genoemd op lijst I van de Opiumwet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Motivering van de beslissing.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft geconcludeerd tot vrijspraak van verdachte van het ten laste gelegde feit.
Voor het geval de rechtbank toch tot een veroordeling mocht komen, dan bepleit de raadsman een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de aan verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd, alsmede op de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan strafbare voorbereidingshandelingen gericht op de productie van synthetische drugs. Apaan is vrij eenvoudig om te zetten naar BMK, een essentiële stof, een precursor voor de vervaardiging van amfetamine.
Harddrugs vormen een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en de productie daarvan draagt bij aan het ontstaan van verslaving en de instandhouding daarvan. Voorts gaat de productie van harddrugs, naar de ervaring leert, dikwijls gepaard met het plegen van andere strafbare feiten.
Anderzijds houdt de rechtbank rekening met het feit dat de productie van precursoren niet even strafwaardig is als de productie van synthetische drugs. Het strafmaximum van artikel 10a van de Opiumwet is lager dan de straf die bij overtreding van artikel 2 van de Opiumwet kan worden opgelegd voor het vervaardigen van drugs.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is om verdachte het verkeerde van zijn handelen te laten inzien en hem duidelijk te maken dat de samenleving dit gedrag niet tolereert. Naar het oordeel van de rechtbank kan dus niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een straf welke vrijheidsbeneming meebrengt.
De in beslag genomen voorwerpen.
De raadsman heeft bepleit dat de onder verdachte in beslagen genomen mobiele telefoon, computer en papier aan verdachte worden teruggegeven.
De officier van justitie verzet zich niet tegen teruggave daarvan aan verdachte.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen. Naar het oordeel van de rechtbank verzet het belang van strafvordering zich niet meer tegen de teruggave daarvan.
De toegepaste wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en
de artikelen 10 en 10a van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
een feit, bedoeld in het vierde lid of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door stoffen voorhanden te hebben waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Beslissing over de in beslag genomen voorwerpen.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- 1 mobiele telefoon, Nokia.
- 1 computer, HP Presario Cq60.
- 1 st. papier.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.J.H. Van Dellen, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. C.P.J. Scheele, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 27 augustus 2013.

Voetnoten

1.I. proces-verbaal bevindingen [persoon 1] p. 145
2.II. een nagekomen proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 juli 2013, met nummer PL2218 201260655-52.
3.I. proces-verbaal bevindingen [persoon 2], met nummer PL2218 201260655-34., p. 164
4.I. proces-verbaal bevindingen [inspecteur], met nummer 2012160655(a), p. 144
5.I. proces-verbaal van observatie, met nummer 20121030.201216655.59 p. 147-150
6.I. proces-verbaal doorzoeking ter inbeslagname, met nummer 20121101133010945, p. 36-37
7.II. een nagekomen proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 juli 2013, met nummer PL2218 201260655-52.
8.III. een nagekomen proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 31 januari 2013, met nummer 2012160655/Waalre/JV
9.IV. een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 19 november 2012, inhoudende een
10.Een geschrift als bedoeld in art. 344, eerste lid, aanhef en onder 5°, Sv, te weten een bon (invoice) inzake levering van 2 eenheden HCL, p. 188
11.I. proces-verbaal van verhoor [medeverdachte], p. 56-59
12.I. proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] p. 81-84
13.I. proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2], p. 85-90
14.I. proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2], p. 91-95
15.I. proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] p. 182-183