ECLI:NL:RBOBR:2013:4718

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 augustus 2013
Publicatiedatum
23 augustus 2013
Zaaknummer
845353-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een kapot geslagen bierfles

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 augustus 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 12 mei 2013 te Eindhoven, tijdens een verjaardagsfeest, meermalen met een kapot geslagen bierfles op het hoofd en in de nek/hals van het slachtoffer geslagen. Dit leidde tot zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, waaronder een diepe snijwond in de hals. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer had, aangezien hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen tot de dood van het slachtoffer zou kunnen leiden. De rechtbank verwierp het beroep op noodweerexces van de verdachte, omdat de feiten en omstandigheden niet aannemelijk maakten dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en legde een gevangenisstraf van drie jaar op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, inclusief immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: 01/845353-[verdachte]
Strafrecht
Parketnummer: 01/845353-13
Datum uitspraak: 27 augustus 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats]op [geboortedatum]1982,
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd te: P.I. Breda - HvB De Boschpoort.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 augustus 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 juli 2013.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 12 mei 2013 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer]van het leven te beroven,
- meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een (bier)fles op het (voor)hoofd heeft geslagen
en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een (inmiddels) kapot geslagen (bier)fles,
althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen de nek/hals en/of (voor)hoofd en/of
arm en/of gezicht, althans in/tegen het (boven)lichaam, heeft gestoken/geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 mei 2013 te Eindhoven aan een persoon genaamd [slachtoffer],
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een of meer snijwond(en) in het voorhoofd en/of een ingescheurde/ingekeepte/ingesneden oorlel en/of een doorgesneden/beschadigde zenuw en/of een (diepe) snijwond in de nek/hals en/of een snijwond in de bovenarm en/of (een) beschadigde spier(en)), heeft toegebracht, door deze opzettelijk
- meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een (bier)fles op het (voor)hoofd te slaan
en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een (inmiddels) kapot geslagen (bier)fles,
althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek/hals en/of het (voor)hoofd en/of
arm en/of gezicht, althans in het (boven)lichaam, te steken en/of te slaan;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 mei 2013 te Eindhoven opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]),
- meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een (bier)fles op het (voor)hoofd heeft geslagen en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een (inmiddels) kapot geslagen (bier)fles, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek/hals en/of het (voor)hoofd en/of arm en/of gezicht, althans in het (boven)lichaam, heeft gestoken en/of geslagen,
tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een of meer snijwond(en) in het voorhoofd en/of een ingescheurde/ingekeepte/ingesneden oorlel en/of een doorgesneden / beschadigde zenuw en/of een (diepe) snijwond in de nek/hals en/of een snijwond in de bovenarm en/of (een) beschadigde spier(en)), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs [1]
Inleiding.
Op zondag 12 mei 2013, omstreeks 01.30 uur, waren verdachte en aangever [slachtoffer]aanwezig op het verjaardagsfeest van[persoon 1] te Eindhoven. Op enig moment ontstond er een woordenwisseling tussen verdachte en aangever die vervolgens escaleerde in een gewelddadige confrontatie waarbij aangever door verdachte meermalen met een bierfles werd geslagen. [2] Aangever heeft bij deze confrontatie lichamelijk letsel opgelopen, bestaande uit meerdere verwondingen in het gelaat en een diepe snijwond in de hals tot op de halsslagader. [3]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de mogelijkheid bestaat dat het bierflesje kapot was op het moment dat hij na de eerste klap daarmee door sloeg in de richting van aangever. [4]
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft schuldig gemaakt. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte meermalen met kracht met een afgebroken bierflesje heeft geslagen in de richting van het hoofd, de hals en het bovenlichaam van aangever. Daarmee heeft verdachte, mede gelet op het bij aangever geconstateerde letsel, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aangever van het leven zou beroven.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft ten verweer betoogd dat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe voert zij – kort gezegd – aan dat het meermalen slaan met een bierflesje op het hoofd geen aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer oplevert. Het bij aangever geconstateerde letsel is bovendien niet zozeer aan het handelen van verdachte te wijten, maar veeleer aan aangever zelf, aldus de verdediging. Hij heeft immers geslagen in de richting van de verdachte, terwijl deze zich verweerde met een bierfles.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt als volgt.
Aangever [slachtoffer]heeft ter gelegenheid van zijn aangifte bij de politie verklaard dat hij na de woordenwisseling tussen hem en de verdachte, de verdachte wilde beetpakken om hem naar buiten te escorteren, dat hij hem daartoe tegen zijn schouder duwde en dat de verdachte vervolgens met het bierflesje uithaalde en keihard het flesje op zijn voorhoofd kapot sloeg. Hij verklaart voorts dat hij zich vervolgens tegen de klappen probeerde te verweren en dat hij daarbij ook geprobeerd heeft om verdachte terug te slaan. [5]
Bij de rechter-commissaris verklaart aangever dat hij verdachte naar buiten wilde leiden en dat verdachte vervolgens met de bierfles een klap tegen zijn hoofd gaf en dat hij direct daarna een tweede klap met de bierfles tegen het hoofd kreeg. Bij de eerste klap was het bierflesje nog intact, bij de tweede klap was de fles kapot. [6]
Van de confrontatie tussen verdachte en aangever zijn meerdere personen getuige geweest. Deze getuigen hebben zowel bij de politie als tegenover de rechter-commissaris een verklaring over het gebeuren afgelegd.
Getuige [getuige 1]verklaart bij de politie dat zij zag dat verdachte, op het moment dat aangever hem mee naar buiten wil nemen, los komt en met een bierfles op het hoofd van aangever begint te slaan, dat de fles kapot ging en dat verdachte door bleef slaan tot er niks meer van de fles over was. [7] Bij de rechter-commissaris verklaart zij dat zij heeft gezien dat verdachte aangever meerdere keren met het bierflesje heeft geslagen en dat hij aangever met de bierfles in zijn nek en in zijn gezicht heeft geraakt. [8]
Getuige[getuige 2]verklaart in dezelfde lijn. Bij de politie verklaart zij dat zij zag dat de verdachte in een razend tempo meerdere malen met de bierfles op aangever in sloeg, dat de fles bij de eerste of tweede slag kapot ging en dat hij net zo lang sloeg tot er geen glas meer over was. [9] Bij de rechter-commissaris verklaart zij in de kern bezien hetzelfde en aanvullend daarop dat zij zag dat aangever bij de tweede en daaropvolgende slagen werd geraakt aan de linkerzijde van zijn lichaam ter hoogte van zijn schouder en zijn hals en gezicht. [10]
Voorts bevindt zich in het strafdossier nog de tegenover de politie en de rechter-commissaris afgelegde verklaring van[getuige 3]. Hij verklaart bij die gelegenheden – kort gezegd – dat aangever de verdachte mee naar buiten probeerde te nemen, dat verdachte los kwam en dat hij aangever daarop met een bierfles op het hoofd sloeg, dat verdachte meerdere keren met die bierfles heeft geslagen en dat er van de bierfles uiteindelijk niets meer over was. [11]
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast, hetgeen zij ook bewezen acht, dat verdachte aangever [slachtoffer]meermalen met kracht met een inmiddels kapot geslagen bierfles in/tegen de nek/hals, het (voor)hoofd en het gezicht van aangever heeft geslagen en dat hij daardoor de aldaar ontstane verwondingen bij aangever heeft veroorzaakt. Niet is aannemelijk geworden dat die letsels te wijten zijn aan het handelen van aangever zelf.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte niet de dood van het slachtoffer in de zin van “boos opzet” voor ogen heeft gehad.
De rechtbank ziet zich thans derhalve gesteld voor de vraag of verdachte in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Zij overweegt daartoe het volgende.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Wat betreft de inhoud van het begrip ‘aanmerkelijke kans’ geldt dat deze niet afhankelijk wordt gesteld van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank stelt voorop dat het met kracht met een bierfles slaan tegen iemands nek/hals dan wel hoofd niet zonder risico’s is. De enkele klap met een intacte bierfles op die plaatsen van het lichaam zal in de regel weliswaar niet levensbedreigend zijn, maar nadat de bierfles als gevolg van het eerste contact met het hoofd van het slachtoffer in stukken uiteen is gebarsten, is naar algemene ervaringsregelen de kans aanmerkelijk dat daarna, dus als er met het alsdan gebroken bierfles wederom op die plaatsen van het lichaam wordt geslagen, vitale delen in nek of hals door scherprandige uitsteeksels aan de bierfles met fatale gevolgen worden geraakt. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan (een klieving van) de halsslagader en de halsader.
Dat betekent dat de door de rechtbank vastgestelde handelwijze van de verdachte de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat het slachtoffer daardoor zou komen te overlijden en dat verdachte door aldus te handelen de aanmerkelijke kans op dat gevolg willens en wetens heeft aanvaard. De rechtbank wijst in dit verband nog op het feit dat uit de tot bewijs gebezigde medische verklaring blijkt dat het slachtoffer een diepe snijwond in de hals tot op de halsslagader heeft opgelopen. Dat het niet tot een klieving daarvan is gekomen met fatale gevolgen is uitsluitend te danken aan omstandigheden buiten de wil van verdachte. Al hetgeen de verdediging ter terechtzitting omtrent het letsel van aangever en de conclusies die de rechtbank daaraan zou moeten verbinden heeft gesteld, kan daar niet aan af doen.
De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en verwerpt het verweer van de verdediging.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair ten laste gelegd heeft begaan, in die zin dat
hij op 12 mei 2013 te Eindhoven ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk[slachtoffer] van het leven te beroven, meermalen met kracht met een (inmiddels) kapot geslagen bierfles in/tegen de nek/hals en (voor)hoofd en gezicht, heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van verdachte

De verdachte heeft betoogd dat hij ter zake van het ten laste gelegde moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is aangevoerd dat verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt. Immers, het is aangever geweest die na de woordenwisseling tussen hem en verdachte, zonder enige aanleiding de verdachte begon te slaan. Verdachte heeft zich tegen deze aanval verweerd en daarbij een bierfles, die hij op dat moment in zijn handen had, gebruikt. De verdachte heeft daarbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden, aldus de raadsman.
Naar het oordeel van de rechtbank treft het beroep op noodweerexces geen doel, omdat de daaraan door de verdediging ten grondslag gelegde feitelijke toedracht niet aannemelijk is geworden. Integendeel, de rechtbank acht op grond van de hiervoor onder het kopje ‘bewijs’ weergegeven verklaringen van de aangever en de getuigen [getuige 1] en [getuige 3] bewezen dat het verdachte is geweest die, nadat aangever hem naar buiten probeerde te leiden, met de bierfles op aangever begon in te slaan en dat aangever zich vervolgens tegen de slagen met de bierfles heeft geprobeerd te verdedigen.
De verdachte is de inhoud van deze verklaringen ter terechtzitting ook op dit punt voorgehouden. Verdachte heeft daarop betoogd dat deze verklaringen niet in overeenstemming zijn met de waarheid, daar waar zij verklaren dat hij het is geweest die de gewelddadige confrontatie is begonnen. Deze getuigen behoren immers allemaal tot het ‘kamp’ van aangever. Verdachte acht het niet ondenkbeeldig dat zij, om hem, verdachte, te belasten, hun verklaringen onderling op elkaar hebben afgestemd.
De raadsman van verdachte heeft er, zij het zonder daar conclusies aan te verbinden, nog op gewezen dat er veel drank in het spel was.
De rechtbank volgt de verdediging niet in het kennelijke betoog dat de verklaringen van aangever en overige getuigen als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. Hun verklaringen zijn weliswaar niet op alle onderdelen onderling en innerlijk steeds geheel gelijkluidend, maar dat maakt nog niet dat van onbetrouwbare verklaringen sprake is. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat zij hun waarnemingen hebben moeten doen in de mêlee van een vechtpartij waarin de gebeurtenissen elkaar in snel tempo opvolgden, zodat van een onoverzichtelijke situatie sprake was. Het wekt derhalve geen verwondering dat hun verklaringen op onderdelen niet geheel met elkaar in overeenstemming zijn. Dit laat echter onverlet dat deze verklaringen qua strekking en in de kern met elkaar in overeenstemming zijn, ook daar waar zij verdachte aanwijzen als de persoon die als eerste geweldshandelingen verrichtte.
Dat de aangever en getuigen zódanig onder de invloed van alcohol verkeerden dat in redelijkheid niet meer van betrouwbare verklaringen sprake kan zijn, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden.
De door de verdachte geopperde mogelijkheid dat de leden van het 'kamp' [slachtoffer] hun verklaringen onderling op elkaar hebben afgestemd, is naar het oordeel van de rechtbank evenmin aannemelijk geworden. Zij neemt daarbij in aanmerking dat, zo van afstemming van de verklaringen sprake zou zijn geweest, dit niet valt te rijmen met de hiervoor ook door de rechtbank vastgestelde omstandigheid dat hun verklaringen op detailpunten innerlijk en onderling niet met elkaar overeenstemmen, terwijl dat bij onderlinge afstemming van verklaringen wel voor de hand had gelegen. Een andere contra-indicatie betreft de omstandigheid dat, naar de rechtbank vaststelt, enkele getuigen uit het 'kamp' [slachtoffer], op het moment dat zij in het vooronderzoek de kans krijgen om belastend over de verdachte te verklaren, dit nalaten en juist verklaren dat zij iets niet hebben gezien of iets niet weten. De rechtbank wijst bij wijze van voorbeeld op de verklaring van [getuige 3] tegenover de politie, voor zover inhoudende dat hij niet precies weet hoe vaak verdachte met de fles sloeg of wanneer de fles kapot ging.
De enige zich in het dossier bevindende getuigenverklaring waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het aangever is geweest die de gewelddadige confrontatie is begonnen door op verdachte in te slaan, betreft de verklaring van [getuige 4] Aan deze verklaring gaat de rechtbank echter voorbij, aangezien haar verklaring op dit punt onvoldoende ondersteuning vindt in andere bewijsmiddelen.
Een en ander leidt tot de slotsom dat de rechtbank geloof hecht aan de gewraakte verklaringen. Zij komt op grond van die verklaringen tot de slotsom dat geen sprake is geweest van een wederrechtelijke ogenblikkelijke aanranding van aangever waartegen verdachte zich heeft moeten verdediging. Nu van een noodweersituatie geen sprake is geweest, kan van noodweerexces evenmin sprake zijn.
In dat verband overweegt de rechtbank dat, zo al wel van een noodweersituatie sprake zou zijn geweest, bijvoorbeeld door het vastpakken of duwen van verdachte door aangever teneinde hem naar buiten te leiden, dan nog een beroep op noodweerexces niet kan slagen, in aanmerking genomen dat verdachte bij de politie noch ter gelegenheid van de behandeling van zijn zaak ter terechtzitting van een hevige gemoedsbeweging heeft gerept. Het bestaan van een zodanige gemoedsbeweging is dus evenmin aannemelijk geworden.
Het verweer wordt verworpen.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte of het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Verdachte is strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Motivering van de op te leggen straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte terzake van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren waarvan één jaar voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, en een proeftijd van twee jaren met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit dat de rechtbank tot een lagere straf zal komen dan door de officier van justitie gevorderd, gelet onder meer op de richtlijnen die de rechtbank terzake van het bij aangever geconstateerde letsel hanteert. Het letsel kan hoogstens als zwaar lichamelijk letsel worden gekwalificeerd en ingevolge die richtlijnen wordt daarvoor een gevangenisstraf van zeven maanden opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting ten bezware van de verdachte naar voren gekomen omstandigheden.
Verdachte heeft onder invloed van alcohol en zonder enige redelijke aanleiding in een explosie van geweld [slachtoffer] verwond door deze meermalen met een kapot geslagen bierfles te slaan op diens hoofd en in diens nek/hals. Uit het strafdossier komt naar voren dat verdachte met dat afgebroken bierflesje net zo lang heeft doorgeslagen totdat er niets van de fles meer over was. Deze handelwijze had naar algemene ervaringsregelen zeer wel tot de dood van het slachtoffer kunnen leiden en het is niet aan verdachte te danken dat dit gevolg uiteindelijk niet is ingetreden.
Als gevolg van verdachtes handelen heeft het slachtoffer meerdere verwondingen opgelopen in de nek/hals en in het gezicht. Hij zal vanwege de vele hechtingen waarschijnlijk nog lange tijd aan het voorval worden herinnerd. Behalve de lichamelijke gevolgen heeft het
delict ook op psychisch gebied grote gevolgen gehad voor het slachtoffer, zoals tot uitdrukking komt in de door het slachtoffer opgestelde schriftelijke verklaring die ter terechtzitting door de rechtbank is voorgelezen. Ook op de andere personen die op het verjaardagsfeest ongewild getuige zijn geworden van het voorval heeft het gebeuren een diepe indruk gemaakt.
Ten slotte weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 juli 2013 eerder meermalen is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten. Dat deze delicten naar eigen zeggen van de verdachte om andere redenen en onder andere omstandigheden, te weten in de sfeer van het voetbal, hebben plaatsgevonden doet daaraan niet af.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van hierna te melden duur meebrengt. De ernst van het bewezenverklaarde feit en het gewelddadige karakter maken dit noodzakelijk.
Anders dan de officier van justitie en het strafadvies van de reclassering ziet de rechtbank geen aanleiding om een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.De rechtbank is gelet op de duur van de op te leggen straf van oordeel dat het de voorkeur verdient dat in de fase van de voorwaardelijke invrijheidsstelling voorwaarden worden geformuleerd die er toe moeten leiden dat het recidiverisico zo veel mogelijk wordt beperkt. De rechtbank weegt daarbij mee dat verdachte al eerder een agressieregulatietraining heeft gevolgd, maar dat hij niettemin het onderhavige feit heeft gepleegd.
De rechtbank is al met al van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Een andersoortige of lagere strafoplegging zou geen recht doen aan de ernst van het feit en bovendien onvoldoende tot uitdrukking brengen dat zinloos en gewelddadig gedrag als het onderhavige niet kan worden getolereerd.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de vordering van de benadeelde partij geheel zal toewijzen en daarbij de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat ook sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij en dat het een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren indien de rechtbank de vordering op dit punt moet beoordelen.
Beoordeling.
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend, welke na aanpassing ter terechtzitting € 10.036,66, bedraagt waarvan € 7.000,- ter zake van geleden immateriële schade.
Het door de verdediging gedane beroep op eigen schuld als bedoeld in art. 6:101 BW wordt door de rechtbank afgewezen omdat naar het oordeel van de rechtbank vast is komen te staan dat de schade bij de benadeelde partij niet mede een gevolg is van een omstandigheid die aan haar kan worden toegerekend.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding tot het gevorderde bedrag van € 7.000,- en materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 1.614,66, zijnde de schadeposten 1,2,3,4, 8 en 10, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de schadepost “telefoon + koekjesgeld” (post 5) afwijzen, omdat de rechtbank deze schade als 'niet rechtstreeks' beoordeelt. Er is weliswaar schade, maar deze schade staat onvoldoende in causaal verband met het bewezenverklaarde feit, volgens het causaliteitscriterium van art. 6:98 BW.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in (de hierna te noemen onderdelen van) de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, te weten materiële schade tot een bedrag van € 1272,- in verband met de schadeposten “huishoudelijke hulp” (post 6) en “verlies zelfwerkzaamheid” (post 7). De rechtbank is van oordeel dat deze posten onvoldoende zijn onderbouwd en dat het een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren indien een nadere onderbouwing van deze posten zou moeten worden afgewacht.
De rechtbank zal verdachte ook veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 600,- terzake van kosten rechtsbijstand overeenkomstig het liquidatietarief kantonzaken (2 punten).
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 24c, 27, 36f, 45, 287.

DE UITSPRAAK

De rechtbank.
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
poging tot doodslag.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
- Gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Legt op de volgende maatregel.
- Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 8.614,66, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 75 dagen hechtenis.
Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 7.000,- immateriële schadevergoeding (post 9) en
€ 1.614,66 euro materiële schadevergoeding (posten 1, 2, 3, 4, 8 en 10).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalings- verplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
- Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 8.614,66. Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 7.000,- immateriële schadevergoeding (post 9) en € 1.614,66 euro materiële schadevergoeding (posten 1, 2, 3, 4, 8 en 10).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
- Bepaalt dat de benadeelde partij voor de schadeposten nr 6 en 7 in de vordering niet
ontvankelijk is.
- Wijst af de schadepost nr 5.
- Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op € 600,-.
- Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. P.J.H. Van Dellen en mr. M.L.W.M. Viering, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 27 augustus 2013.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant, Gezamenlijke Recherche Eindhoven, met onderzoeksnummer BVH 2013063910.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer], p. 22 en 23 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van de rechtbank op 13 augustus 2013.
3.Een geschrift als bedoeld in art. 339, eerste lid, onder 5°, in verbinding met art. 344, eerste lid, onder 5°, Sv, te weten een aanvraagformulier medische informatie, p. 55.
4.Verklaring verdachte ter terechtzitting van de rechtbank op 13 augustus 2013.
5.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] p. 23.
6.Verklaring [slachtoffer] tegenover de rechter-commissaris op 9 augustus 2013.
7.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1], p. 40.
8.Verklaring[getuige 1]tegenover de rechter-commissaris op 9 augustus 2013.
9.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] p. 43.
10.Verklaring [getuige 2] tegenover de rechter-commissaris op 9 augustus 2013.
11.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3], p. 37 en de verklaring van [getuige 3] tegenover de rechter-commissaris op 9 augustus 2013.