ECLI:NL:RBOBR:2013:4448

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 augustus 2013
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
230875 / HA ZA 11-910
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid douaneagent voor nagevorderd antidumpingrecht door opdrachtgever

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, heeft eiseres, een besloten vennootschap die internationale vervoers- en expeditiewerkzaamheden verricht, Ormalight B.V. gedagvaard. Eiseres had in opdracht van Ormalight douaneformaliteiten verzorgd voor de invoer van spaarlampen uit Thailand. De Belastingdienst heeft echter nagevorderd antidumpingrecht, omdat de spaarlampen van Chinese oorsprong bleken te zijn. Eiseres heeft Ormalight aansprakelijk gesteld voor de kosten die zij moest maken in verband met deze navorderingen, inclusief de invoerrechten en de kosten van bezwaar en beroep tegen de utb's (uitnodigingen tot betaling) van de Belastingdienst.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Ormalight tekort is geschoten in haar contractuele verplichtingen door niet te voldoen aan de eisen van de Fenex-voorwaarden, die stipuleren dat de opdrachtgever verantwoordelijk is voor de vergoeding van in verband met de opdracht door de overheid gevorderde bedragen. De rechtbank oordeelde dat Ormalight de invoerbelastingen, waaronder het nagevorderde antidumpingrecht, aan eiseres moet vergoeden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de kosten die eiseres heeft gemaakt voor bezwaar en beroep tegen de utb's, evenals de kosten van de bankgarantie, voor vergoeding in aanmerking komen.

Het vonnis, uitgesproken op 7 augustus 2013, heeft Ormalight veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan eiseres, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van eiseres toegewezen, aangezien Ormalight grotendeels in het ongelijk is gesteld. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van opdrachtgevers in douanerechtszaken en de gevolgen van het niet nakomen van contractuele verplichtingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/230875 / HA ZA 11-910
Vonnis van 7 augustus 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te[vestigingsplaats],
eiseres,
advocaat mr. M. van Tuijl te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ORMALIGHT B.V.,
gevestigd te Helmond,
gedaagde,
advocaat mr. Ph.C.M. van der Ven te ‘s-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Ormalight genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 december 2012
  • het proces-verbaal van comparitie van 21 februari 2013,
  • de akte van [eiseres], houdende wijziging van eis,
  • de akte van Ormalight.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
De rechter, ten overstaan van wie de comparitie van partijen is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] verricht internationale vervoers- en expeditiewerkzaamheden en verleent aanverwante logistieke diensten, waaronder het verzorgen van douaneformaliteiten.
2.2.
Ormalight handelt in elektrotechnische artikelen. Zij importeert onder meer spaarlampen uit Thailand.
2.3.
In maart 2008 heeft [eiseres] in opdracht van Ormalight de douaneformaliteiten verzorgd voor een aantal zendingen spaarlampen vanuit Thailand. Ormalight heeft de voor de aangifte en inklaring van de spaarlampen in Nederland benodigde documenten aan [eiseres] beschikbaar gesteld. Het ging daarbij om de vervoersdocumenten (‘bills of lading’), de facturen van de Thaise leverancier en de door de Thaise autoriteiten afgegeven certificaten van oorsprong (‘certificates of origin’).
2.4.
Op 9 april 2008 heeft [eiseres] een schriftelijke opdrachtbevestiging verzonden aan Ormalight. Hierin staat onder meer het volgende:
“Naar aanleiding van het telefonisch onderhoud met de heer [A], treft u bijgevoegd onze tarieven voor uw zeevracht zendingen vanuit het Verre Oosten aan, welke geldig zijn voor de afvaarten vanaf 1 april tot en met 30 juni 2008.”
Onderaan de eerste pagina van de opdrachtbevestiging staat in kleine letters vermeld:
“All transactions are subject to the Netherlands Association for Forwarding (FENEX) terms and conditions (copies available upon request).”
Op de voorlaatste pagina van de opdrachtbevestiging staat:
“Rates are excluding import duties and VAT.”
2.5.
[eiseres] heeft de zendingen op eigen naam en voor eigen rekening ten invoer aangegeven bij de inspecteur van de Belastingdienst/Douane (hierna: de Belastingdienst). Zij heeft voor deze werkzaamheden aan Ormalight een honorarium van € 45,00 per aangifte in rekening gebracht. [eiseres] heeft de door haar aan de Belastingdienst betaalde invoerrechten doorberekend aan Ormalight. Ormalight heeft deze invoerrechten betaald.
2.6.
Ten tijde van de invoer van de spaarlampen gold een door de Europese Raad ingesteld definitief antidumpingrecht op de invoer van geïntegreerde elektronische compacte fluorescerende gasontladingslampen (spaarlampen) vanuit de Volksrepubliek China [1] . Deze antidumpingmaatregel had geen betrekking op spaarlampen uit Thailand.
2.7.
Bij (aangetekende) brieven van 23 februari 2011 heeft de Belastingdienst [eiseres] medegedeeld voornemens te zijn over te gaan tot het navorderen van antidumpingrecht omdat uit een gezamenlijk onderzoek van de bevoegde Thaise autoriteiten en het fraudebestrijdingsteam OLAF van de Europese Commissie is gebleken dat de door [eiseres] ingeklaarde spaarlampen niet van Thaise, maar van Chinese oorsprong waren.
2.8.
Bij brief van 28 februari 2011 heeft [eiseres] Ormalight aansprakelijk gesteld voor alle door haar te lijden schade als gevolg van de achteraf te boeken invoerrechten en Ormalight gesommeerd om uiterlijk op 2 maart 2011 (samengevat):
aansprakelijkheid te aanvaarden voor de ontstane belastingschuld,
per omgaande een bankgarantie te stellen voor een bedrag van € 689.000,-,
de kosten voor de behandeling van het voornemen en mogelijk bezwaar en beroepstraject op zich te nemen dan wel deze aan [eiseres] te vergoeden, en
alle medewerking, informatie, bescheiden en gegevens te verstrekken die benodigd zijn voor een bezwaar- en beroepsprocedure.
Ormalight heeft aan deze sommatie geen gevolg gegeven.
2.9.
Op 30 maart 2011 heeft de Belastingdienst [eiseres] een tweetal uitnodigingen tot betaling (utb’s) opgelegd:
Nummer beschikking (utb)
Bedrag
8118.79.914/00.7.0601
€ 355.512,58
8118.79.914/00.7.0602
€ 193.358,22
Totaal
€ 548.870,80
2.10.
[eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen de utb’s van 30 maart 2011. Bij beslissingen op bezwaar van 14 juli 2011 heeft de Belastingdienst de bezwaren van [eiseres] ongegrond verklaard en de utb’s gehandhaafd. Tegen deze beslissingen heeft [eiseres] beroep ingesteld bij de sector bestuursrecht van de rechtbank Haarlem.
2.11.
Bij faxbrief van 18 april 2011 heeft [eiseres] Ormalight nogmaals gesommeerd om uiterlijk op 20 april 2011 over te gaan tot betaling van het nageheven antidumpingrecht à € 548.870,80, dan wel afdoende zekerheid te stellen voor een bedrag van € 689.000,00.
2.12.
Bij exploot van 21 april 2011 heeft [eiseres] Ormalight gedagvaard.
2.13.
Bij brief van 16 mei 2011 heeft (de advocaat van) Ormalight buitengerechtelijk de vernietiging ingeroepen van de Fenex-voorwaarden, in het bijzonder van de bepalingen waarop [eiseres] zich in de dagvaarding beroept.
2.14.
Op 1 december 2011 heeft [eiseres] een bankgarantie verstrekt aan de Belastingdienst voor een bedrag van € 75.000,00. De bank heeft in verband hiermee aan [eiseres] een bedrag van € 277,50 in rekening gebracht.
2.15.
Bij brief van 21 december 2011 heeft de Belastingdienst het verzoek van [eiseres] om uitstel van betaling van de utb’s ingewilligd. Het uitstel is verleend totdat de rechtbank Haarlem op het beroepschrift heeft beslist, (onder meer) onder de voorwaarde dat door de Belastingdienst aan [eiseres] uit te betalen bedragen met de openstaande belastingschuld zullen worden verrekend.
2.16.
Bij uitspraak van 29 augustus 2012 heeft de rechtbank Haarlem de beroepen van [eiseres] tegen de beslissingen op bezwaar van 14 juli 2011 ongegrond verklaard.
2.17.
Bij brief van 5 september 2012 heeft de Belastingdienst [eiseres] medegedeeld dat het uitstel van betaling is vervallen en haar gesommeerd om binnen tien dagen over te gaan tot betaling van de openstaande belastingschuld, welke tot dat moment door de Belastingdienst is berekend op een totaalbedrag van € 455.045,80.
2.18.
[eiseres] heeft bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 29 augustus 2012. Bij brief van 21 september 2012 heeft de Belastingdienst [eiseres] op haar verzoek nogmaals
– tegen dezelfde voorwaarden – uitstel van betaling verleend, ditmaal totdat de Douanekamer van bij het Gerechtshof Amsterdam op haar beroepschrift heeft beslist.
2.19.
In de periode van 28 februari 2011 tot 6 april 2011 heeft [eiseres], met verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbanken te Amsterdam en te Roermond, conservatoir (derden)beslag doen leggen op diverse vermogensbestanddelen van Ormalight. De desbetreffende beslagexploten zijn op 2, 4 en 25 maart 2011 en op 12 april 2011 door de deurwaarder betekend aan Ormalight.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, na wijziging van haar eis, dat Ormalight – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – wordt veroordeeld tot vergoeding van (sterk samengevat):
  • het bedrag dat zij in verband met de in opdracht van Ormalight door haar ingevoerde spaarlampen aan antidumpingrecht heeft afgedragen en nog zal moeten afdragen aan de Belastingdienst,
  • de kosten die zij heeft gemaakt en nog zal moeten maken in verband met de bezwaar- en beroepsprocedures tegen de twee utb’s van de Belastingdienst van 30 maart 2011,
  • de kosten van zekerheidsstelling aan de Belastingdienst,
  • de buitengerechtelijke kosten, en
  • de proceskosten, waaronder begrepen beslag- en nakosten.
3.2.
De rechtbank begrijpt de vordering van [eiseres] aldus dat zij daaraan ten grondslag legt dat Ormalight jegens haar toerekenbaar tekort is geschoten in haar contractuele verplichten als opdrachtgever door (a) niet over te gaan tot betaling van het antidumpingrecht waarvoor de Belastingdienst [eiseres] bij utb’s van 30 maart 2011 heeft aangeslagen en (b) voor de betaling van dit antidumpingrecht geen zekerheid te stellen. [eiseres] beroept zich voor wat betreft de inhoud/omvang van de contractuele verplichtingen van Ormalight primair op het bepaalde in de Fenex-voorwaarden en subsidiair op artikel 7:406, tweede lid BW.
3.3.
Ormalight erkent dat [eiseres] in haar opdracht spaarlampen vanuit Thailand heeft ingevoerd en dat de Belastingdienst in verband daarmee navorderingsaanslagen heeft opgelegd. Ormalight betwist echter tot enige betaling aan [eiseres] te zijn gehouden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

bevoegdheid

4.1.
De rechtbank acht zich, wat er ook zij van de toepasselijkheid van de Fenex-voorwaarden en het daarin opgenomen arbitragebeding, bevoegd van dit geschil kennis te nemen, nu partijen ter comparitie nadrukkelijk hebben verklaard dat zij hun geschil ter beoordeling wensen voor te leggen aan de rechtbank ‘s-Hertogenbosch.
Fenex-voorwaarden
4.2.
[eiseres] heeft haar vordering primair gegrond op het bepaalde in artikel 17, zevende lid, van de Fenex voorwaarden, waarin is bepaald dat de opdrachtgever te allen tijde is verplicht tot vergoeding aan de expediteur van in verband met de opdracht door enige overheid in te vorderen dan wel na te vorderen bedragen alsmede daarmee samenhangende boetes. Ormalight heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiseres] zich niet op de bedingen in de Fenex-voorwaarden kan beroepen, omdat Ormalight deze bedingen buitengerechtelijk heeft vernietigd. Ormalight voert in dat verband aan dat [eiseres] de Fenex-voorwaarden niet voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan haar ter hand heeft gesteld, terwijl dat redelijkerwijs wél mogelijk was.
4.3.
Nu [eiseres] zulks in het kader van onderhavige procedure niet (meer) gemotiveerd heeft betwist, moet ervan worden uitgegaan dat aan Ormalight geen redelijke mogelijkheid is geboden om van de Fenex-voorwaarden kennis te nemen. Dat betekent dat de daarin opgenomen bedingen in beginsel blootstaan aan vernietiging door Ormalight. Dit zou, gelet op hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in het arrest [B] (HR 1 oktober 1999, NJ 2000/207), mogelijk anders kunnen zijn indien zou komen vast te staan dat Ormalight op een andere manier dan door terhandstelling bekend was met de inhoud van de Fenex-voorwaarden of geacht kon worden daarmee bekend te zijn. [eiseres] heeft in het kader van de onderhavige procedure echter geen concrete feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit een dergelijke (alternatieve) bekendheid van Ormalight met de Fenex-voorwaarden zou kunnen worden afgeleid. De enkele omstandigheid dat Ormalight vaker heeft gehandeld en gewerkt met expediteurs, zoals [eiseres] ter comparitie heeft gesteld, is daartoe onvoldoende. Dit leidt tot de conclusie dat de door Ormalight ingeroepen buitengerechtelijke vernietiging van de door [eiseres] gehanteerde algemene voorwaarden doel treft en dat de vordering van [eiseres] niet op de primaire grondslag (artikel 17, zevende lid, van de Fenex-voorwaarden) kan worden toegewezen.
de inhoud van de overeenkomst tussen partijen
4.4.
[eiseres] heeft onbetwist gesteld dat partijen zijn overeengekomen dat [eiseres] de in verband met de invoer van de spaarlampen verschuldigde invoerbelastingen (rechten, heffingen, omzetbelasting etc.) mocht doorberekenen aan Ormalight. Verder is tussen partijen niet in geschil dat Ormalight de ten tijde van de invoer van de lampen aan [eiseres] in rekening gebrachte ‘reguliere’ invoerbelastingen aan [eiseres] heeft voldaan.
4.5.
Geruime tijd na de invoer van de spaarlampen, in februari 2011, is [eiseres] geconfronteerd met navorderingen van antidumpingrecht, omdat – in de opvatting van de Belastingdienst – de spaarlampen in 2008 zijn ingevoerd op basis van een onjuiste oorsprongsaanduiding. [eiseres] stelt dat Ormalight ook dit nagevorderde antidumpingrecht aan haar dient te vergoeden. Zij heeft er in dat verband op gewezen dat het in het douanerecht niet nieuw of ongebruikelijk is dat de Belastingdienst achteraf een controle uitvoert, dat de in de aangiften ten invoer opgegeven oorsprongsgegevens afkomstig waren van Ormalight zelf – die als koper van de goederen behoort te weten waar en hoe deze zijn geproduceerd – en dat de nagevorderde bedragen in omvang niet in verhouding staan tot het loon dat voor de afwikkeling van de douaneformaliteiten in rekening is gebracht. Ormalight mag, aldus [eiseres], op grond van de overeenkomst redelijkerwijs niet verwachten dat [eiseres] het nagevorderde antidumpingrecht voor haar eigen rekening neemt.
4.6.
Het verweer van Ormalight komt erop neer dat het risico van navorderingen inherent is aan de bedrijfsvoering van [eiseres] en dat een douaneagent die dat risico niet wenst te lopen, dient te kiezen voor de sinds 2005 bestaande mogelijkheid om de aangiften ten invoer op naam en voor rekening van de opdrachtgever te doen (directe vertegenwoordiging). Dit standpunt overtuigt de rechtbank niet. Uit de enkele omstandigheid dat [eiseres] de aangiften op eigen naam heeft gedaan – en daarmee jegens de
fiscusde verantwoordelijkheid voor de invoerbelastingen op zich heeft genomen – kan niet worden afgeleid dat zij (ook) in de onderlinge verhouding tot haar opdrachtgever is gehouden tot betaling van navorderingen. Ormalight, die zich bedrijfsmatig bezighoudt met de import van goederen vanuit het Verre Oosten, dient jegens haar opdrachtnemer [eiseres] in te staan voor de juistheid van de oorsprongsaanduiding van de in te voeren goederen en daarmee ook voor de fiscale consequenties van eventuele onregelmatigheden daarin. Daarbij acht de rechtbank van belang dat gesteld noch gebleken is dat het loon dat [eiseres] heeft bedongen voor het afwikkelen van de douaneformaliteiten zodanig (naar boven) afweek van de in de zakelijke expeditiebranche gebruikelijke tarieven, dat Ormalight daaruit zou hebben mogen afleiden dat [eiseres] bereid was het financiële risico van eventuele navorderingen van de Belastingdienst voor haar rekening te nemen dan wel dit risico door een verzekering had afgedekt. De rechtbank wijst er in dat verband verder nog op dat [eiseres] ter comparitie onbetwist heeft gesteld dat de premie van douaneverzekeringen hoog is in verband met het onvoorspelbare risico. Aan het betoog van Ormalight dat [eiseres] tekort zou zijn geschoten in haar professionele zorgplicht door Ormalight bij de intake niet te wijzen op het risico van naheffingen, gaat de rechtbank voorbij. Voor een importeur die elektrotechnische goederen importeert vanuit het Verre Oosten, behoort het risico van onduidelijkheid over de oorsprong van de goederen – en daarmee van naheffingen van antidumpingrecht – tot de normale schaduwzijden van de markt, zodat van haar mag worden verwacht dat zij dat risico op eigen initiatief betrekt in haar zakelijke overwegingen. Uit de verklaring die haar directeur, de heer [A], ter comparitie heeft afgelegd, blijkt overigens dat Ormalight dat ook heeft gedaan:
“Ik was op de hoogte dat er geen anti-dumpheffing zou zijn. Ik ben zelfs in 2007 naar Thailand geweest om te zien of er lampen geproduceerd werden. Dat was het geval. Voor mij was het duidelijk dat de lampen van Thaise oorsprong waren. (…) Als er meer dan 40% toegevoegde waarde zou zijn, dan is er geen anti-dumpheffing nodig. In 2008 waren er wijzigingen in de anti-dumpheffing. Indonesië en Pakistan zijn er ook uitgegooid. De vraag was hoe dat in Thailand zou zijn.”
4.7.
Het bovenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat Ormalight op grond van de overeenkomst van opdracht is gehouden het in verband met de invoer van de spaarlampen aan de Belastingdienst verschuldigde antidumpingrecht aan [eiseres] te vergoeden.
opeisbaarheid
4.8.
Ormalight heeft verder gesteld dat zij (nog) niet is gehouden tot vergoeding van enig bedrag aan [eiseres], omdat – doordat het hoger beroep tegen de utb’s nog loopt – het verschuldigde antidumpingrecht nog niet definitief is vastgesteld en [eiseres] vooralsnog geen ‘schade in eigen portemonnee’ heeft geleden. De rechtbank volgt Ormalight hierin niet. Nog daargelaten dat uit de door [eiseres] in het geding gebrachte stukken (productie 18) blijkt dat de Belastingdienst inmiddels een substantieel gedeelte van het antidumping-recht heeft verrekend met aan [eiseres] toekomende teruggaven omzetbelasting, zodat zij wel degelijk financiële gevolgen ondervindt van het openstaande antidumpingrecht, vloeit uit het bepaalde in artikel 201 van het Communautair Douanewetboek (oud) [2] voort dat een douaneschuld bij invoer ontstaat op het moment dat de aangifte door de douaneautoriteiten wordt aanvaard. De utb’s van de Belastingdienst van 30 maart 2011 hebben aldus betrekking op antidumpingrecht dat [eiseres] (achteraf bezien) reeds ten tijde van de invoer van de spaarlampen verschuldigd is geworden. Tussen partijen staat vast dat zij bij het aangaan van de overeenkomst hebben afgesproken dat Ormalight de in verband met de invoer van de spaarlampen verschuldigde invoerbelastingen aan [eiseres] zou vergoeden. Gesteld noch gebleken is dat Ormalight in dat verband een opschortende voorwaarde heeft bedongen welke inhield dat [eiseres] pas aanspraak zou kunnen maken op vergoeding van de (‘regulier’ dan wel door middel van een boeking achteraf) opgelegde invoerbelastingen nadat de onderliggende beschikkingen van de Belastingdienst onherroepelijk zouden zijn. Dat betekent dat in de rechtsverhouding tussen partijen sprake is van een opeisbare vordering en dat de primaire vordering van [eiseres], welke strekt tot volledige betaling van de nagevorderde bedragen en de daarover door de Belastingdienst geheven invorderingsrente, voor toewijzing in aanmerking komt.
4.9.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat het Ormalight, in het geval de thans bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam aanhangige procedure tot resultaat zal hebben dat [eiseres] geen of een lager bedrag aan antidumpingrecht aan de Belastingdienst verschuldigd is, vrij staat het alsdan mogelijk teveel betaalde antidumpingrecht als onverschuldigd betaald terug te vorderen.
kosten van bezwaar en (hoger) beroep
4.10.
[eiseres] heeft verder aanspraak gemaakt op vergoeding van de kosten die zij heeft moeten maken om de utb’s van tafel te krijgen. Ormalight betwist dat zij is gehouden deze kosten aan [eiseres] te vergoeden. Zij voert daartoe aan dat [eiseres] op eigen initiatief heeft besloten om rechtsmiddelen in te stellen tegen de utb’s en dat de kosten daarvan niet kunnen worden aangemerkt als onkosten verbonden aan de uitvoering van de opdracht en evenmin als schade die het gevolg is van een aan de opdracht verbonden bijzonder gevaar in de zin van artikel 7:406 lid 2 BW. Verder betwist Ormalight dat deze kosten een gevolg zijn van een toerekenbare tekortkoming harerzijds.
4.11.
Nu zijdens [eiseres] niet is gesteld dat het instellen van rechtsmiddelen tegen de opgelegde invoerbelastingen tot haar opdracht behoorde, ligt slechts ter beoordeling voor of de door haar gemaakte kosten zijn aan te merken als schade. [eiseres] heeft gesteld dat zij rechtsmiddelen tegen de utb’s heeft ingesteld om de schade die voortvloeide (dreigde voort te vloeien) uit de weigering van Ormalight om het opgelegde antidumpingrecht te vergoeden, zoveel mogelijk te voorkomen en/of te beperken. In dat verband heeft zij onder meer een beroep gedaan op artikel 6:96 lid 2 sub a BW. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of genoemde weigering kan worden gekwalificeerd als een toerekenbare tekortkoming.
4.12.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat Ormalight naar het oordeel van de rechtbank tekort is geschoten in haar contractuele verplichting om de invoerbelasting – waaronder dus ook het antidumpingrecht moet worden begrepen – aan [eiseres] te vergoeden. Uit het bepaalde in artikel 6:74, tweede lid, BW vloeit, nu zich hier niet de situatie voordoet dat nakoming blijvend onmogelijk is, voort dat pas een verplichting tot schadevergoeding ontstaat nadat Ormalight in verzuim is geraakt. Aan deze eis is voldaan. [eiseres] heeft Ormalight meerdere malen schriftelijk aangemaand om tot betaling en/of zekerheidstelling over te gaan en haar daartoe ook een redelijke termijn geboden. Nu dit niet tot nakoming zijdens Ormalight heeft geleid, is het verzuim ingetreden op grond van artikel 6:82 BW.
4.13.
Vervolgens ligt ter beoordeling voor of de door [eiseres] gemaakte kosten kunnen worden aangemerkt als ‘redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade’. Voor zover Ormalight zich op het standpunt heeft willen stellen dat [eiseres], wil aan deze redelijkheidseis zijn voldaan, (meer) overleg met haar had moeten voeren over de beslissing tot het nemen van rechtsmaatregelen, vindt dit standpunt geen steun in het recht. Het gaat erom dat de gemaakte kosten, in het licht van alle omstandigheden, redelijk zijn.
4.14.
Uit de gedingstukken blijkt dat [eiseres] Ormalight bij brief van 28 februari 2011 op de hoogte heeft gesteld van (toen nog) het voornemen van de Belastingdienst om over te gaan tot boeking achteraf van antidumpingrechten. Zij heeft Ormalight bij die gelegenheid gesommeerd de (juridische) kosten voor de behandeling van het voornemen en mogelijk bezwaar en beroep voor haar rekening te nemen, dan wel deze aan haar te vergoeden, en haar medewerking aan de benodigde fiscale procedures gevraagd. De brief sluit als volgt af:
“Mede gezien de tijdsdruk die met dit dossier gepaard gaat verzoeken wij u om ons uiterlijk op 2 maart voor 17.00 uur schriftelijk te berichten, bij gebreke waarvan [eiseres] zich vrij voelt alle noodzakelijke juridische vervolgstappen te zetten die zij noodzakelijk acht. Wij wijzen erop dat de kosten daarvan tevens voor rekening van Ormalight BV zullen komen.”
Uit de brief van [eiseres] aan Ormalight van 31 maart 2011 – de bezwaarprocedures tegen de utb’s van de Belastingdienst zijn dan al door [eiseres] in gang gezet – blijkt dat eerder die maand tussen partijen is gesproken over de kosten van het verweer tegen de Belastingdienst. Hoewel dit overleg niet tot concreet resultaat heeft geleid, kan hieruit wel worden afgeleid dat Ormalight het ermee eens was dat het instellen van rechtsmaatregelen tegen de utb’s aangewezen was. Uit de gedingstukken blijkt verder dat Ormalight (net als [eiseres]) nog altijd van mening is dat de utb’s ten onrechte zijn opgelegd. Het antidumpingrecht betreft een aanzienlijk bedrag en (ook) de door Ormalight ingeschakelde deskundige Van Oosten (cva prod. 5) ziet kansen om de utb’s van tafel te krijgen. Dit alles leidt de rechtbank tot de conclusie dat [eiseres] in redelijkheid heeft mogen besluiten tot het nemen van rechtsmaatregelen.
4.15.
Voor wat betreft de omvang van de door [eiseres] gevorderde kosten overweegt de rechtbank als volgt. [eiseres] heeft zich bij de verschillende fiscale procedures, waarvan er tot op heden twee zijn afgerond, laten bijstaan door gespecialiseerde douaneconsultants van Customs Knowledge B.V. (hierna: Customs Knowledge). Zij maakt in verband met de door haar gemaakte advieskosten aanspraak op een bedrag van € 48.964,56. Ormalight heeft terecht aangevoerd dat [eiseres] het door haar gevorderde bedrag niet met onderliggende facturen is onderbouwd. Zij heeft de redelijkheid van het door [eiseres] gevorderde bedrag echter niet betwist. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de schade die [eiseres] ter voorkoming en/of beperking van haar schade heeft geleden, óók voor wat betreft eventuele toekomstige schade, ex aequo et bono te begroten op het thans door [eiseres] gevorderde bedrag. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat dit bedrag betrekking heeft op de kosten van een bestuursrechtelijke procedure in (inmiddels) drie instanties en dat advisering op het gebied van het douanerecht specialistische – en dientengevolge kostbare – fiscaal-juridische deskundigheid vereist. De rechtbank wijst er verder nog op dat [eiseres] in productie 19 weliswaar tweemaal dezelfde specificatie heeft opgenomen, maar dat uit de eerste pagina van de betreffende productie blijkt dat het betreffende bedrag (à € 13.988,33) niet dubbel is gevorderd.
kosten van zekerheidstelling/bankgarantie
4.16.
[eiseres] heeft voorts vergoeding gevorderd van de kosten die zij heeft moeten maken voor het, ten gunste van de Belastingdienst, stellen van een bankgarantie van € 75.000,00 en aanspraak gemaakt op vergoeding van het renteverlies dat zij lijdt doordat zij niet vrijelijk over het gegarandeerde bedrag kan beschikken. Naar de rechtbank begrijpt meent [eiseres] in aanmerking te komen voor vergoeding door Ormalight van:
de door de bank daarvoor berekende basisvergoeding van € 75,00,
de door de bank berekende garantieprovisie van 1% per jaar vanaf 1 december 2011, en
wettelijke rente over het gegarandeerde bedrag van € 75.000,00,
wettelijke rente over de onder a. en b. genoemde bedragen.
4.17.
De rechtbank begrijpt uit de stellingen van [eiseres] dat zij niet in staat was/is om het aan haar opgelegde antidumpingrecht volledig aan de Belastingdienst te voldoen en dat afgifte door [eiseres] van een bankgarantie van € 75.000,00 een voorwaarde was om van de Belastingdienst uitstel van betaling te verkrijgen. Dat [eiseres] niet in de financiële positie verkeerde om het antidumpingrecht in zijn geheel aan de Belastingdienst te voldoen, is door Ormalight niet betwist. Nu in het CDW (voorheen in artikel 225, thans in artikel 74) is bepaald dat door de douaneautoriteiten in beginsel alleen uitstel van betaling wordt toegestaan na het stellen van zekerheid en het achterwege laten van zekerheidstelling dus tot onevenredig veel hogere financiële schade voor [eiseres] zou hebben geleid, is de rechtbank van oordeel dat ook de (extra) kosten van de bankgarantie zijn aan te merken als redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub a BW. Zij zullen worden toegewezen als hierna te melden.
wettelijke rente
4.18.
[eiseres] vordert vergoeding van de wettelijke rente zonder aan te geven welke wettelijke rente zij bedoelt te vorderen. De primaire vordering van [eiseres] ziet op nakoming van een contractuele verplichting, ter zake waarvan is voldaan aan alle in art. 6:119a BW neergelegde voorwaarden. De rechtbank zal in zoverre dan ook de in dat artikel bedoelde wettelijke rente toewijzen. Voor wat betreft de overige vorderingen, die strekken tot betaling van schadevergoeding, zal de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW worden toegewezen.
4.19.
[eiseres] vordert over het primair gevorderde bedrag de wettelijke rente vanaf 9 april 2011 dan wel vanaf de dag van de dagvaarding. Ormalight verweert zich daartegen, stellende dat slechts vergoeding van wettelijke rente kan worden gevorderd over de bedragen die [eiseres] aan de Belastingdienst heeft voldaan. Deze stelling wordt gepasseerd. Zoals hiervoor onder 4.8. reeds is overwogen, is de belastingschuld van [eiseres] ontstaan op het moment dat de aangifte van de goederen door de douaneautoriteiten werd aanvaard. Nu [eiseres] over de periode tussen het ontstaan van de belastingschuld en het moment van voldoening daarvan is gehouden tot betaling van invorderingsrente, kan niet worden gezegd dat zij pas vertragingsschade lijdt op het moment dat zij (delen van) de belastingschuld aan de Belastingdienst heeft voldaan.
4.20.
Voor een verbintenis die strekt tot vergoeding van kosten ter voorkoming of beperking van schade geldt dat wettelijke rente is verschuldigd (telkens) vanaf het moment waarop de betreffende kosten door de benadeelde zijn betaald. De rechtbank zal de ingangsdatum van de wettelijke rente, zoals gevorderd, telkens bepalen op de dag waarop [eiseres] de respectieve bedragen aan Customs Knowledge heeft voldaan.
buitengerechtelijke kosten
4.21.
De vordering van [eiseres] tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. [eiseres] heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
matiging
4.22.
Ten slotte heeft Ormalight een beroep gedaan op matiging van de door [eiseres] gevorderde schadevergoeding. Matiging van een verplichting tot schadevergoeding is op grond van artikel 6:109 BW slechts mogelijk indien toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden, waaronder de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en de draagkracht van partijen, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zal leiden. Deze wettelijke maatstaf brengt mee dat de rechter zich bij de vraag of de vergoeding moet worden gematigd zeer terughoudend heeft op te stellen. Bezien tegen die achtergrond leggen de door Ormalight ter onderbouwing van haar matigingsverzoek aangevoerde omstandigheden, die er in de kern op neerkomen dat zij als klein bedrijf beperktere financiële mogelijkheden heeft dan [eiseres], onvoldoende gewicht in de schaal. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat, waar Ormalight stelt dat haar voor wat betreft de oorsprongsaanduiding op de spaarlampen geen verwijt valt te maken, dit zeker ook geldt voor [eiseres], die geen verdergaande bemoeienis met de import van de lampen heeft gehad dat het (administratief) afwikkelen van de douaneformaliteiten.
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.23.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Ormalight tegen de achtergrond van de strekking van de mogelijkheid van uitvoerbaarheid bij voorraad niet (voldoende) gemotiveerd waarom [eiseres], ingeval zij (uit onverschuldigde betaling) tot terugbetaling zou zijn verplicht, ter zake onvoldoende verhaal zou bieden. De rechtbank ziet dan ook geen reden om dit vonnis, voor zover Ormalight daarbij tot betaling van enig bedrag wordt veroordeeld, niet – zoals gevorderd – uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
beslagkosten
4.24.
[eiseres] vordert Ormalight te veroordelen tot betaling van beslagkosten. Ormalight heeft terecht aangevoerd dat [eiseres] deze kosten niet heeft gekwantificeerd en dat ze ook niet zijn gespecificeerd: [eiseres] heeft volstaan met het overleggen van een pakket van meer dan 70 pagina’s aan afschriften van beslagstukken. Voor wat betreft de onder derden gelegde beslagen zijn de overlegde beslagstukken niet volledig (er zijn geen exploten overgelegd waaruit blijkt dat aan de betrokken derden afschriften van de dagvaarding zijn betekend), zodat niet kan worden vastgesteld of ter zake aan alle vereisten is voldaan. Dit alles leidt ertoe dat de beslagkosten zullen worden afgewezen.
proceskosten
4.25.
Ormalight zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
  • dagvaarding €  76,31
  • overige explootkosten 0,00
  • griffierecht 3.537,00
  • getuigenkosten 0,00
  • deskundigen 0,00
  • overige kosten 0,00
  • salaris advocaat
Totaal €  10.063,31

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt Ormalight om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 548.870,80 (vijfhonderdachtenveertigduizend achthonderdzeventig euro en tachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over dit bedrag met ingang van 20 april 2011 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Ormalight om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 48.964,56 (achtenveertigduizend negenhonderdvierenzestig euro en zesenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het nog niet betaalde deel van dit bedrag, met dien verstande dat de rente telkens loopt vanaf de dag volgende op die waarop [eiseres] het respectieve gedeelte van dit bedrag aan Customs Knowledge heeft voldaan, tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Ormalight om aan [eiseres] te betalen:
een bedrag van € 75,00 (basisvergoeding), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 1 december 2011 tot de dag van volledige betaling,
een bedrag van € 187,50 per kwartaal (vergoeding garantieprovisie), telkens vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf de datum waarop het betreffende bedrag is gedebiteerd tot aan de dag waarop de bankgarantie is komen te vervallen,
de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW (rentevergoeding) over een bedrag van € 75.000,00 met ingang van 1 december 2011 tot aan de dag waarop de bankgarantie is komen te vervallen.
5.4.
veroordeelt Ormalight in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 10.063,31, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
veroordeelt Ormalight in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Ormalight niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is bij vervroeging gewezen door mr I.L.P. Crombeen en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2013.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 1470/2001 van de Raad van 20 juli 2001, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1322/2006 van de Raad van 1 september 2006 (ingangsdatum 8 sept. 2006). De antidumping-maatregel is beëindigd met ingang van 18 oktober 2008.
2.Artikel 201 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek. Verordening 2913/92 is inmiddels vervangen door Verordening (EG) nr. 450/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008