In deze civiele procedure, die diende voor de Rechtbank Oost-Brabant, is op 31 juli 2013 vonnis gewezen in een incident. De eiser, wonende te [woonplaats], had een vordering ingesteld tegen de gedaagden, te weten Stichting Woonpartners, Stichting Wocom en Vereniging Woningbouwvereniging Compaen. De eiser werd vertegenwoordigd door advocaat mr. J.L.M. van Gastel, terwijl de gedaagden werden bijgestaan door mr. M.J. Jeths. De gedaagden vorderden dat de rechtbank de vordering van de eiser, die betrekking had op gebreken aan de huurwoning, zou verwijzen naar de kantonrechter. Dit verzoek was gebaseerd op artikel 94 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat de kantonrechter in beginsel over al het gevorderde een beslissing dient te nemen, tenzij de samenhang van de vorderingen zich daartegen verzet.
De rechtbank oordeelde dat de vordering van de eiser, die was ingesteld bij akte houdende vermeerdering van eis, een onderwerp betrof dat door de kantonrechter behandeld diende te worden, ongeacht de waarde van de vordering. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van samenhang tussen de vorderingen die bij dagvaarding waren ingesteld en de vordering die bij akte houdende vermeerdering van eis was ingesteld. Daarom werd de vordering van de eiser verwezen naar de kantonrechter van de rechtbank, locatie Eindhoven. De rechtbank veroordeelde de eiser in de proceskosten van het incident, omdat hij het incident nodeloos had veroorzaakt.
De beslissing van de rechtbank omvatte ook instructies voor de partijen over de verdere procedure, waaronder dat zij niet verplicht waren om op de rolzitting van de kantonrechter te verschijnen en dat zij ook persoonlijk of bij gemachtigde konden verschijnen. De rechtbank hield verdere beslissingen aan en bepaalde dat de vorderingen die bij dagvaarding waren ingesteld, op 14 augustus 2013 zouden worden behandeld.