ECLI:NL:RBOBR:2013:4431

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2013
Publicatiedatum
13 augustus 2013
Zaaknummer
SHE 13/2887
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om handhaving op grond van de APV vanwege geluidsoverlast door het houden van vlinderhondjes

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 9 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden. De eiser verzocht om handhaving op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) vanwege geluidsoverlast door het houden van honden, specifiek vlinderhondjes, op het perceel van een derde-partij. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van bedrijfsmatig houden van honden, noch van een omvang die met bedrijfsmatig houden gelijkgesteld kan worden. De verweerder had weliswaar vastgesteld dat er overlast was, maar had nagelaten handhavend op te treden. De rechtbank concludeerde dat het besluit van de verweerder onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig was genomen, en dat de overlast voldoende geobjectiveerd was door middel van buurtonderzoek. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 944,00 werden begroot, en moest de verweerder het griffierecht van € 160,00 vergoeden aan de eiser. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/2887

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2013 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats], eiser,

(gemachtigde: mr.drs. R.T.M. Lagerweij)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden, verweerder.
(gemachtigde: mr. M. Olthuis)

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij], te [woonplaats].

(gemachtigde: mr. K.J. Coenen)

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om, vanwege de door hem ondervonden geluidsoverlast, handhavend op te treden tegen het houden van honden op het naast zijn woning gelegen perceel van derde-partij afgewezen.
Bij besluit van 3 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Derde-partij is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Vanaf 2003 worden er op het perceel van derde-partij (hierna: [derde-partij]) aan de [adres] (hierna: het perceel) honden van het ras "vlinderhondje" gehouden. Het perceel heeft een oppervlakte van ruim 1.000 vierkante meter.
Naar aanleiding van klachten over geluidsoverlast, veroorzaakt door blaffende honden, hebben op 25 augustus 2006, op 24 november 2006 en op 19 juli 2012 (milieu)controles plaatsgevonden op het perceel. Tijdens de controle op 25 augustus 2006 waren er in de woning 28 honden aanwezig. Bij de controle op 24 november 2006 waren er 18 honden aanwezig, op 19 juli 2012 is het aantal honden niet vastgesteld. In de periode van 9 juli 2012 tot en met 4 september 2012 hebben bijzondere opsporingsambtenaren van verweerders gemeente (hierna: BOA’s) dagrapporten opgesteld van controles ter vaststelling of er blaffende honden werden gehoord in de woning op het perceel. In een brief van 22 augustus 2012 heeft eiser aan verweerder gemeld dat hij overlast ondervond van blaffende honden op het perceel en heeft hij verweerder verzocht daartegen handhavend op te treden.
Op 30 augustus 2012 heeft een ambtenaar van de politie, tezamen met het hoofd van de afdeling handhaving en ruimtelijke ordening van verweerders gemeente, opnieuw een controle uitgevoerd. Op dat moment waren er negentien honden in de woning aanwezig, gehuisvest in benches in de hal, de woonkamer, de keuken, de bijkeuken en de aanbouw.
2.
Eiser heeft aangevoerd dat de door hem ervaren overlast van dien aard is, dat op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening 2011 (hierna: de APV) dient te worden opgetreden. Tevens is hij van mening dat het op deze schaal houden van honden als bedrijfsmatig dient te worden bestempeld en [derde-partij] daarom over een milieuvergunning dient te beschikken, wat niet het geval is. Daardoor is sprake van een illegale situatie, waartegen handhavend opgetreden dient te worden.
3.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er, bij het houden van achttien honden en een pup, geen sprake is van een activiteit die bedrijfsmatig is, of van een activiteit met een omvang alsof deze bedrijfsmatig is, waardoor geen milieuvergunning nodig is. [derde-partij] heeft verklaard dat zij geen hondenfokker of -handelaar is, maar financieel op haar hobby toelegt, zodat niet kan worden gesproken van een bedrijfsmatige exploitatie. Ook de wijze van huisvesting en het soort honden leidt niet tot de conclusie dat sprake is van enige bedrijfsmatigheid. Verweerder vermeldt daarnaast dat er om die reden ook geen sprake is van strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan. Verweerder erkent dat het houden van honden een vorm van overlast voor de omgeving met zich brengt en heeft [derde-partij] gevraagd maatregelen te treffen om overlast te voorkomen. Immers, artikel 2:60 van de APV bepaalt dat degene die zorg draagt voor een dier dient te voorkomen dat dit voor een omwonende hinder of overlast veroorzaakt. Op grond hiervan is [derde-partij] niet verplicht om het aantal dieren terug te brengen, maar dient zij wel maatregelen te treffen waarmee de overlast wordt verminderd, aldus verweerder.
4.
De rechtbank wijst er allereerst op dat, als het houden van honden bedrijfsmatig is, daarvoor, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), een milieuvergunning nodig is. In dat geval valt het houden van honden niet onder de APV. Als het houden van honden niet bedrijfsmatig is, is daarop de APV van toepassing.
5.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het houden van honden op het perceel, gelet op de omstandigheden van het geval, niet bedrijfsmatig is en geen omvang heeft op grond waarvan deze activiteit met een bedrijfsmatige activiteit kan worden gelijkgesteld. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
Ten tijde van de laatste controle op 30 augustus 2012 waren er negentien honden in de woning aanwezig. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is aannemelijk geworden dat de kosten, die verband houden met het houden van de honden, zodanig zijn dat [derde-partij] met de verkoop van eventuele pups geen inkomsten verwerft. De stelling van [derde-partij] dat zij de honden hobbymatig houdt en zij geen beroepsmatige fokker is, is bovendien onweersproken gebleven.
Gelet op het aantal honden en de wijze van huisvesting, kan in dit geval ook niet worden gesproken van het houden van dieren in een omvang die kan worden gelijkgesteld met het bedrijfsmatig houden daarvan. Deze situatie laat zich vergelijken met de situatie, bedoeld in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 september 2001, ECLI:NL:RVS:2001: AL3052. Het betoog van eiser op dit punt faalt derhalve.
6.
Vervolgens is aan de orde of verweerder mocht afzien van handhavend optreden vanwege strijdigheid van de activiteit met de APV.
7.
Op grond van artikel 2:60 van de APV moet degene die de zorg heeft voor een dier voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving gevaar voor de verkeersveiligheid, hinder of overlast veroorzaakt.
8.
De rechtbank leidt uit de weergave van de controle in het, in het bestreden besluit gehandhaafde, primaire besluit en uit de brief van verweerder aan [derde-partij] van 12 november 2012 af dat verweerder van mening is dat er sprake is van overlast. Verweerder heeft die lezing ter zitting bevestigd.
Niettemin meent verweerder niet handhavend te kunnen optreden, zolang [derde-partij] gehoor geeft aan het verzoek om maatregelen te treffen waarmee de overlast wordt verminderd.
In aanvulling op dit standpunt heeft verweerder ter zitting verklaard dat het moeilijk is om op basis van artikel 2:60 van de APV op te treden, omdat dit artikel geen concrete norm bevat. Volgens verweerder is het wel mogelijk om op te treden, indien aan de hand van buurtonderzoek kan worden geobjectiveerd dat er sprake is van ondervonden overlast.
9.
Onder de gedingstukken bevindt zich een lijst met handtekeningen van bijna twintig buurtbewoners die, in het kader van een handtekeningenactie van eiser, hebben verklaard dagelijks overlast te hebben van de honden van [derde-partij]. Naar aanleiding van deze handtekeningenlijst hebben BOA's een buurtonderzoek gehouden, waarvan de resultaten als bijlage 7 bij de brief van verweerder van 17 mei 2013 aan de rechtbank zijn toegezonden.
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat, buiten eiser, bewoners van de woningen [adressen]hebben aangegeven, in belangrijke mate in de vroege ochtend en op de late avond, overlast te ondervinden van het geblaf van de honden van [derde-partij]. Een van de bewoners heeft aangegeven dat de ramen van de slaapkamer aan de achterzijde tijdens het slapen dicht moeten blijven en dat de honden al beginnen te blaffen als de achterdeur wordt geopend.
In het "mutatie rapport" van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost van 30 augustus 2012, dat is opgesteld naar aanleiding van de in rechtsoverweging 1 bedoelde controle op die datum, wordt melding gemaakt van het onderzoek door de BOA's en wordt aangegeven dat zij, tijdens de rondgang, de overlast van de honden hebben waargenomen.
Naar aanleiding van dit bezoek heeft verweerder [derde-partij] op 12 november 2012 schriftelijk aangeraden om, in verband met de geconstateerde overlast, het aantal honden terug te brengen tot een aantal van maximaal vijf honden en één nest pups. Ook is haar daarbij gevraagd om aan te geven welke passende maartregelen zij gaat treffen om de overlast te verminderen.
10.
De rechtbank concludeert, op basis hiervan, dat de overlast al in voldoende mate is geobjectiveerd in de door verweerder ter zitting bedoelde zin. Bij de conclusie, in de brief van 12 november 2012, dat er sprake is van overlast en dat maatregelen noodzakelijk worden geacht om die overlast te verminderen - bij gebreke waarvan verweerder handhavend zal optreden - valt niet te begrijpen waarom verweerder meent niet handhavend te kunnen optreden. Ondanks dat artikel 2:60 van de APV geen concrete norm bevat, op grond waarvan kan worden bepaald hoeveel honden [derde-partij] mag houden, heeft verweerder niet kunnen volstaan met een advies aan [derde-partij] om het aantal honden terug te brengen en haar te vragen om passende maatregelen te treffen.
Verweerder heeft nagelaten om in het bestreden besluit te vermelden welke concrete maatregelen [derde-partij] binnen welke termijn moet nemen. Bovendien is verweerder er, bij zijn standpuntbepaling, vanuit gegaan dat de honden niet in de tuin komen, maar enkele malen per dag in openbaar gebied worden uitgelaten. Ter zitting is echter gebleken dat de honden enkele malen per dag worden uitgelaten in de bij de woning van [derde-partij] behorende achtertuin.
11.
Het bestreden besluit is, gelet hierop, niet alleen onvoldoende gemotiveerd, maar berust dit deels op onjuiste feiten. Het besluit komt, in verband hiermee, vanwege strijdigheid daarvan met de artikelen 7:12 en 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, voor vernietiging in aanmerking. Het beroep is dan ook gegrond.
12.
Verweerder zal worden opgedragen om, met inachtneming van hetgeen de rechtbank heeft overwogen, een nieuw besluit te nemen. Voor het in stand laten van de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit is geen plaats.
13.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, begroot op in totaal € 944,00 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 472,00 en wegingsfactor 1).
14.
Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank tevens bepalen dat verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 944,00;
  • bepaalt dat verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht van € 160,00 dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. Spoormakers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2013.
De griffier is buiten staat om deze rechter
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.