Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
wonende te [woonplaats]
,
hierna: appellant,
1.Procesverloop:
mrs. J.E. Stadig en Ph.W. Schreurs tot curatoren.
rechter-commissaris gegeven reactie alsmede tegen een mondelinge beslissing van de rechter-commissaris tijdens het verhoor van 2 mei 2013 omtrent de reikwijdte van de op appellant rustende inlichtingenplicht.
2.Het beroep en het verweer
belang – hierna nader worden ingegaan.
3.De beoordeling
rechter-commissaris genomen in het kader van de uitoefening van zijn in artikel 105 lid 1 Fw gegeven bevoegdheid om een gefailleerde op te roepen voor hem te verschijnen en aan hem alle inlichtingen te verschaffen. Gelet daarop heeft deze beslissing te gelden als een beschikking.
alle inlichtingente verschaffen. Bij een gefailleerde natuurlijke persoon, zoals appellant, doet het niet ter zake of gefailleerde de inlichtingen heeft verkregen respectievelijk kan verkrijgen als privé-persoon dan wel als persoon handelend in het kader van een bedrijf of een beroep dan wel als persoon handelend als direct respectievelijk indirect bestuurder van een stichting of rechtspersoon. Dit brengt, anders dan appellant betoogt, met zich mee dat de op hem rustende inlichtingenplicht ook ziet op inlichtingen die betrekking hebben op het vermogen van (rechts)personen die niet in staat van faillissement verkeren. De verplichting tot het verstrekken inlichtingen reikt echter niet verder dan hetgeen noodzakelijk is voor een behoorlijke taakuitoefening door de rechter-commissaris, de curator of de eventuele commissie uit schuldeisers. De rechter-commissaris heeft, gezien zijn hiervoor onder 3.1.1. weergeven beschikking, in gelijke zin omtrent de op appellant rustende inlichtingenplicht overwogen.
Blijkens een door de curatoren overgelegde notariële akte van 19 december 2012,
houdende overdracht van certificaten/aandelen en vestiging pandrecht op certificaten/aandelen, heeft appellant op 19 december 2012 tegen betaling van een koopsom van in totaal € 18,- de tot zijn vermogen behorende certificaten en aandelen in het kapitaal van vier tot voormeld concern behorende holdings verkocht aan een vijftal stichtingen. Deze vier holdings zijn de moeder van een zeer aanzienlijk deel van de eerder genoemde 157 vennootschappen.
Verder hebben de curatoren een tweetal overeenkomsten
‘tot overdracht van rechten en verplichtingen uit hoofde van een overeenkomst’van 31 december 2009 respectievelijk 22 januari 2010 overgelegd, waaruit blijkt dat de levenspartner van appellant en een stichting waarvan appellant de bestuurders kan benoemen en ontslaan, aan appellant vorderingen op één van de 157 vennootschappen hebben overgedragen. Ter zekerheid van betaling van de voor deze overgedragen vorderingen overeengekomen koopsom van € 14.351.104,- hebben de levenspartner van appellant en bedoelde stichting (gezamenlijke) pandrechten op vermogensbestanddelen van appellant verkregen. Volgens opgaaf van appellant heeft hij gedurende de jaren 2010 tot en met 2012 een totaalbedrag van € 11.765.789,93 op de koopsom voortvloeiende uit voormelde overeenkomsten van 31 december 2009 respectievelijk 22 januari 2010 afgelost.
Voorts heeft appellant aangegeven dat hij in zijn hoedanigheid van indirect respectievelijk indirect bestuurder van de 157 vennootschappen al ruim één jaar doende is om een herfinanciering van deze vennootschappen uit te onderhandelen en te verkrijgen. Deze herfinanciering kan rechtstreeks van invloed zijn op de schuldenlast van appellant, aangezien, zoals curatoren onweersproken hebben gesteld, diverse crediteuren van de 157 vennootschappen via borgtochten respectievelijk hoofdelijkheid vorderingen op appellant in privé pretenderen.
Verder komt uit de gedingstukken alsmede het verhandelde ter zitting naar voren dat appellant privé veelvuldig en exclusief gebruik maakt van een aantal auto’s met een hoge financiële waarde die in de periode gelegen voor zijn faillissement aan hem in eigendom toebehoorden en voor faillissement in eigendom zijn overgedragen aan een stichting, waarvan hij de bestuurders kan benoemen en ontslaan en waarmee hij de hiervoor bedoelde rekening-courant verhouding heeft.
rechter-commissaris, zoals weergegeven in het faxbericht van 2 mei 2013, geen aanleiding. De beschikking wordt mitsdien bekrachtigd.