ECLI:NL:RBOBR:2013:4282

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2013
Publicatiedatum
30 juli 2013
Zaaknummer
260045 / FT RK 13/363
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inlichtingenplicht van gefailleerde in faillissementsprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ex artikel 67 van de Faillissementswet (Fw) dat is ingediend door de appellant, die op 16 april 2013 in staat van faillissement is verklaard. De rechtbank heeft mr. P.J. Neijt benoemd tot rechter-commissaris en mr. J.E. Stadig en Ph.W. Schreurs tot curatoren. Op 7 mei 2013 heeft de appellant beroep aangetekend tegen een beslissing van de rechter-commissaris over de reikwijdte van zijn inlichtingenplicht. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 21 mei 2013, waar de curatoren en de advocaat van de appellant aanwezig waren.

De appellant betwist de reikwijdte van de inlichtingenplicht en stelt dat hij niet verplicht is om informatie te verstrekken over vennootschappen waarvan hij bestuurder is, maar die geen onderdeel uitmaken van zijn privévermogen. De curatoren voeren verweer en stellen dat de inlichtingenplicht ruim moet worden uitgelegd. De rechtbank oordeelt dat de inlichtingenplicht ex artikel 105 lid 1 Fw ook betrekking heeft op informatie over vermogen van (rechts)personen die niet in staat van faillissement verkeren.

De rechtbank concludeert dat de appellant in zijn beroep kan worden ontvangen, maar dat er geen aanleiding is voor vernietiging van de beschikking van de rechter-commissaris. De rechtbank bekrachtigt de beschikking en verklaart het beroep ongegrond voor zover gericht tegen de beschikking van 2 mei 2013. De beslissing is openbaar uitgesproken op 28 mei 2013 door mr. M.G.A. Poelman.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Handelsrecht
Rekestnummer: C/01/260045 / FT RK 13/363
Faillissementsnummer: C/01/13/376 F
Hoger beroep ex artikel 67 van de Faillissementswet.
Deze beschikking wordt gegeven naar aanleiding van het op 7 mei 2013 ter griffie van deze rechtbank ingediende beroepschrift ex artikel 67 Faillissementswet (Fw) van:
[appellant],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats]
,
hierna: appellant,
advocaat mr. W.L.H. Aerts.

1.Procesverloop:

1.1.
Bij vonnis van deze rechtbank van 16 april 2013 is appellant in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. P.J. Neijt tot rechter-commissaris en
mrs. J.E. Stadig en Ph.W. Schreurs tot curatoren.
1.2. Op 23 april 2013 is appellant ex artikel 105 Fw voor de rechter-commissaris verschenen en verhoord.
1.3.
Bij faxbericht van 1 mei 2013, gericht aan de rechter-commissaris, heeft de advocaat van appellant medegedeeld dat appellant er recht op heeft dat de vraag omtrent de reikwijdte van de inlichtingenplicht van appellant door een onafhankelijke rechter wordt beslist.
1.4.
Bij faxbericht van 2 mei 2013, gericht aan de advocaat van appellant, heeft de rechter-commissaris op voormeld faxbericht van 1 mei 2013 een reactie gegeven.
1.5.
Op 2 mei 2013 is appellant ex artikel 105 Fw voor de rechter-commissaris verschenen en verhoord.
1.6.
Bij brief van 7 mei 2013, diezelfde dag ter griffie ontvangen, heeft appellant beroep ex artikel 67 Fw aangetekend tegen de bij faxbericht van 2 mei 2013 door de
rechter-commissaris gegeven reactie alsmede tegen een mondelinge beslissing van de rechter-commissaris tijdens het verhoor van 2 mei 2013 omtrent de reikwijdte van de op appellant rustende inlichtingenplicht.
1.7.
De curatoren hebben op 21 mei 2013 een verweerschrift ingediend.
1.8.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank d.d. 21 mei 2013, waar curator Schreurs voornoemd, bijgestaan door advocaat mr. R.J.C. Geelen, is verschenen. Mr. Geelen heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd. Appellant is ter zitting vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. Aerts voornoemd.

2.Het beroep en het verweer

2.1.
Appellant kwalificeert het faxbericht van de rechter-commissaris van 2 mei 2013 als een beschikking waartegen ex artikel 67 Fw hoger beroep openstaat en heeft daartegen – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Appellant is niet gehouden vragen te beantwoorden of stukken te overleggen betreffende vennootschappen en stichtingen, waarvan appellant direct of indirect bestuurder is, maar die geen onderdeel uitmaken van het (privé)vermogen van appellant. De inlichtingenplicht van appellant betreft uitsluitend het vermogen van appellant zelf ten tijde van de faillietverklaring alsmede het vermogen dat appellant gedurende dat faillissement verwerft.
Appellant verzoekt de rechtbank voormelde beschikking te vernietigen alsmede de door appellant eveneens als beschikking gekwalificeerde mondelinge beslissing van de rechter-commissaris tijdens het verhoor van appellant op 2 mei 2013 omtrent de reikwijdte van de op appellant rustende inlichtingenplicht.
2.2. De curatoren voeren verweer. Op het verweer van de curator zal – voor zover van
belang – hierna nader worden ingegaan.

3.De beoordeling

Ontvankelijkheid
3.1.
Allereerst is aan de orde de vraag of appellant in zijn beroep kan worden ontvangen. Deze vraag dient bevestigend te worden beantwoord. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.1.1.
Uit de thans beschikbare gedingstukken is niet voldoende kenbaar dat de rechter-commissaris tijdens de verhoren van appellant van 23 april 2013 en 2 mei 2013 expliciet een beslissing heeft gegeven omtrent de reikwijdte omtrent de ingevolge artikel 105 lid 1 Fw op appellant rustende informatieverplichting. Een dergelijke beslissing komt echter wel duidelijk naar voren in het faxbericht 2 mei 2013, dat de rechter-commissaris op voormelde datum voorafgaande aan het verhoor van appellant aan de advocaat van appellant heeft doen toekomen. Het faxbericht luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Uw cliënt vraagt een beslissing omtrent de reikwijdte van zijn inlichtingenplicht. Tijdens het vorige verhoor heb ik op dit punt al een beslissing gegeven. Daartegen werd geen beroep ingesteld. Op grond van artikel 105 Faillissementswet (“Fw”) is de heer [appellant] gehouden inlichtingen te verschaffen en zijn boekhouding te overleggen aan curatoren, zo dikwijls hij daartoe wordt opgeroepen. Het is daarbij niet van belang of de heer [appellant] inlichtingen heeft verkregen in het kader van zijn functie van bestuurder, of als privépersoon. De enige begrenzing in de omvang van de inlichtingenplicht, is gelegen in de taakuitoefening van de rechter-commissaris, de curator en een eventuele commissie van schuldeisers. Tot op heden heeft de heer [appellant] – hoewel ik hem daartoe heb uitgenodigd – geen feiten of omstandigheden aangevoerd, op basis waarvan kan worden geoordeeld dat hij bepaalde informatie niet zou hoeven te verstrekken.
Een hernieuwd verzoek omtrent de reikwijdte van de inlichtingenplicht dat, zoals in het onderhavige geval, wordt ingediend kort nadat op een eerder verzoek werd beslist, komt slechts voor een nieuwe beslissing in aanmerking wanneer er sprake is van gewijzigde omstandigheden. Dit kan anders zijn als de heer [appellant] aannemelijk maakt dat hij om verschoonbare redenen de termijn van hoger beroep van de eerdere beslissing niet heeft kunnen benutten. Deze laatste situatie doet zich niet voor. Het verzoek van de heer [appellant] om bepaalde informatie niet te hoeven verschaffen, wordt derhalve opnieuw afgewezen.”
3.1.2. Nu, gezien het voorgaande, op grond van de thans beschikbare stukken enkel voldoende kenbaar is dat de rechter-commissaris bij het faxbericht van 2 mei 2013 omtrent de reikwijdte van de op appellant rustende inlichtingenplicht een beslissing heeft genomen, wordt de door appellant gestelde beslissing van de rechter-commissaris daaromtrent ter zitting van 2 mei 2013 buiten beschouwing gelaten. Het beroep van appellant, voor zover gericht tegen voormelde beslissing ter zitting van 2 mei 2013, zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.1.3. De beslissing, zoals weergegeven in het faxbericht van 2 mei 2013, heeft de
rechter-commissaris genomen in het kader van de uitoefening van zijn in artikel 105 lid 1 Fw gegeven bevoegdheid om een gefailleerde op te roepen voor hem te verschijnen en aan hem alle inlichtingen te verschaffen. Gelet daarop heeft deze beslissing te gelden als een beschikking.
3.1.4.
In artikel 67 lid 1 Fw is bepaald dat van alle beschikkingen van de rechter-commissaris, met uitzondering van de in de derde zin genoemde gevallen, hoger beroep mogelijk is. Voornoemde beschikking van de rechter-commissaris valt niet onder voormelde uitzonderingsgevallen, zodat deze vatbaar is voor hoger beroep.
3.1.5.
De bij het faxbericht van 2 mei 2013 door de rechter-commissaris gegeven beschikking heeft, blijkens de gedingstukken alsmede het verhandelde ter zitting, betrekking op informatie die curatoren bij het verhoor van appellant van 23 april 2013 van appellant hebben trachten te verkrijgen. Anders dan curatoren betogen is voor de beoordeling van de ontvankelijkheid niet relevant of appellant bij dat verhoor curatoren heeft toegezegd dat hij deze informatie zou verstrekken. Gezien het hierna overwogene valt deze informatie immers onder de op appellant rustende informatieverplichting en heeft appellant deze informatie te verstrekken ongeacht de daaromtrent door hem al dan niet gedane toezeggingen.
3.1.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat appellant in zijn beroep, voor zover gericht tegen de bij faxbericht van 2 mei 2013 genomen beschikking, kan worden ontvangen.
Inhoudelijk
3.2.
Voorop wordt gesteld dat de inlichtingenplicht ex artikel 105 lid 1 Fw ruim dient te worden uitgelegd. De gefailleerde dient ingevolge dit artikel
alle inlichtingente verschaffen. Bij een gefailleerde natuurlijke persoon, zoals appellant, doet het niet ter zake of gefailleerde de inlichtingen heeft verkregen respectievelijk kan verkrijgen als privé-persoon dan wel als persoon handelend in het kader van een bedrijf of een beroep dan wel als persoon handelend als direct respectievelijk indirect bestuurder van een stichting of rechtspersoon. Dit brengt, anders dan appellant betoogt, met zich mee dat de op hem rustende inlichtingenplicht ook ziet op inlichtingen die betrekking hebben op het vermogen van (rechts)personen die niet in staat van faillissement verkeren. De verplichting tot het verstrekken inlichtingen reikt echter niet verder dan hetgeen noodzakelijk is voor een behoorlijke taakuitoefening door de rechter-commissaris, de curator of de eventuele commissie uit schuldeisers. De rechter-commissaris heeft, gezien zijn hiervoor onder 3.1.1. weergeven beschikking, in gelijke zin omtrent de op appellant rustende inlichtingenplicht overwogen.
3.3.
Er is in dit geval aanleiding voor een ruime toepassing van artikel 105 lid 1 Fw. Daarbij wordt het na volgende in aanmerking genomen.
3.3.1.
Het gaat hier om een gefailleerde natuurlijke persoon die in de periode voorafgaande aan zijn faillietverklaring en/of in de daarop volgende periode direct dan wel indirect bestuurder is respectievelijk is geweest van een concern van 157 niet gefailleerde vennootschappen alsmede van een aantal daaraan gelieerde stichtingen.
Blijkens een door de curatoren overgelegde notariële akte van 19 december 2012,
houdende overdracht van certificaten/aandelen en vestiging pandrecht op certificaten/aandelen, heeft appellant op 19 december 2012 tegen betaling van een koopsom van in totaal € 18,- de tot zijn vermogen behorende certificaten en aandelen in het kapitaal van vier tot voormeld concern behorende holdings verkocht aan een vijftal stichtingen. Deze vier holdings zijn de moeder van een zeer aanzienlijk deel van de eerder genoemde 157 vennootschappen.
Uit de gedingstukken, waaronder recente uittreksels uit het Handelsregister en statuten van de stichtingen waaraan de certificaten en de aandelen zijn verkocht, alsmede uit het verhandelde ter zitting volgt onder meer dat deze stichtingen kort voor 19 december 2012 zijn opgericht en dat appellant van één of meer van deze stichtingen bestuurder is dan wel de bestuurders daarvan kan benoemen en ontslaan. Verder blijkt daaruit dat het bestuur van twee van deze stichtingen wordt gevormd door de levenspartner van appellant respectievelijk de financieel directeur van het concern van de 157 vennootschappen, tevens in dienst bij en statutair bestuurder van één van de concernvennootschappen.
Verder hebben de curatoren een tweetal overeenkomsten
‘tot overdracht van rechten en verplichtingen uit hoofde van een overeenkomst’van 31 december 2009 respectievelijk 22 januari 2010 overgelegd, waaruit blijkt dat de levenspartner van appellant en een stichting waarvan appellant de bestuurders kan benoemen en ontslaan, aan appellant vorderingen op één van de 157 vennootschappen hebben overgedragen. Ter zekerheid van betaling van de voor deze overgedragen vorderingen overeengekomen koopsom van € 14.351.104,- hebben de levenspartner van appellant en bedoelde stichting (gezamenlijke) pandrechten op vermogensbestanddelen van appellant verkregen. Volgens opgaaf van appellant heeft hij gedurende de jaren 2010 tot en met 2012 een totaalbedrag van € 11.765.789,93 op de koopsom voortvloeiende uit voormelde overeenkomsten van 31 december 2009 respectievelijk 22 januari 2010 afgelost.
Voorts heeft appellant aangegeven dat hij in zijn hoedanigheid van indirect respectievelijk indirect bestuurder van de 157 vennootschappen al ruim één jaar doende is om een herfinanciering van deze vennootschappen uit te onderhandelen en te verkrijgen. Deze herfinanciering kan rechtstreeks van invloed zijn op de schuldenlast van appellant, aangezien, zoals curatoren onweersproken hebben gesteld, diverse crediteuren van de 157 vennootschappen via borgtochten respectievelijk hoofdelijkheid vorderingen op appellant in privé pretenderen.
Verder komt uit de gedingstukken alsmede het verhandelde ter zitting naar voren dat appellant privé veelvuldig en exclusief gebruik maakt van een aantal auto’s met een hoge financiële waarde die in de periode gelegen voor zijn faillissement aan hem in eigendom toebehoorden en voor faillissement in eigendom zijn overgedragen aan een stichting, waarvan hij de bestuurders kan benoemen en ontslaan en waarmee hij de hiervoor bedoelde rekening-courant verhouding heeft.
3.3.2.
Gezien het vorenstaande concludeert de rechtbank dat zich in de periode gelegen voor de faillietverklaring van appellant diverse aanzienlijke vermogensverschuivingen hebben voorgedaan tussen appellant en door hem direct of indirect gecontroleerde stichtingen alsmede tussen appellant en zijn levenspartner. Verder blijkt uit het voorgaande dat de door appellant voorgenomen herfinanciering van het concern van 157 vennootschappen van belang kan zijn voor de op hem in privé rustende schuldenlast.
3.3.3.
Een behoorlijke taakuitoefening door de curator, de rechter-commissaris en eventuele commissie uit schuldeisers brengt, gelet op het hiervoor weergegeven feitencomplex, met zich mee dat zij ter vaststelling en reconstructie van de boedel van appellant kunnen beschikken over alle relevante informatie die bij appellant als privépersoon en/of in enig andere hoedanigheid aanwezig is en waarover appellant in die hoedanigheden kan en behoort te beschikken op het tijdstip van zijn faillissement alsmede in de daarna gelegen periode. Daartoe behoort onder meer alle informatie die noodzakelijk is ter controle van de rechtmatigheid van de hiervoor onder 3.3.2. bedoelde vermogensverschuivingen, waaronder alle informatie benodigd voor een waardebepaling van de voor faillissement overgedragen vermogensbestanddelen. Verder valt onder de informatieverplichting onder meer alle informatie omtrent de herfinanciering van het concern van 157 vennootschappen.
3.4.
Gezien het voorgaande bestaat voor vernietiging van de beschikking van de
rechter-commissaris, zoals weergegeven in het faxbericht van 2 mei 2013, geen aanleiding. De beschikking wordt mitsdien bekrachtigd.

4.De beslissing

De rechtbank,
4.1. verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de in het faxbericht van 2 mei 2013 neergelegde beschikking, ongegrond en bekrachtigt deze beschikking;
4.2.
verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de gestelde beslissing die de rechter-commissaris tijdens het verhoor van appellant van 2 mei 2013 zou hebben genomen, niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.G.A. Poelman in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier is buiten staat dit vonnis
te ondertekenen.