Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[gedaagde 4],
[gedaagde 5],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 12 december 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 4 maart 2013
- de brief van 14 februari 2013 van mr. J.H.C. Van Hövell tot Westerflier namens ACE
- de akte houdende overlegging aanvullende producties 13 tot en met 15 namens ACE
- de faxbrief d.d. 20 februari 2013 van mr. Stendahl namens [gedaagde 2], met een toelichting op producties 27 tot en met 31
- een akte houdende overlegging producties 27 tot en met 31 van [gedaagde 2]
- de producties 6 tot en met 8 ten behoeve van comparitie van partijen namens [gedaagde 3 t/m 5]
- de spreekaantekeningen van mrs. D. Horeman en J.H.C. Van Hövell tot Westerflier namens ACE
- de spreekaantekeningen van mr. R. Gruben namens Egemin
- de spreekaantekeningen van mr. A. Stendahl namens [gedaagde 2].
2.De feiten
“property”en
“business interruption”bij ACE, een in de Verenigde Staten gevestigde verzekeraar (producties 1 en 2 bij dagvaarding).
“koopovereenkomst”, waarin Egemin is aangeduid als
“Leverancier”, staat dat het systeem zal worden geleverd en geïnstalleerd voor € 748.000,-- exclusief b.t.w. In artikel 7 van deze overeenkomst staat:
- In de ochtend heeft [D] een pijpje van een silo afgeslepen. Hierbij is de inhoud van de silo gaan smeulen waarna [E], een medewerker van Deli-HTL, dit heeft gedoofd. - [gedaagde 4] en [D] hebben die middag (omstreeks 13.00 uur) door middel van lassen een hijsoog boven het bordes in de malerij aangebracht.
- Later diezelfde middag (omstreeks 16.00 uur) hebben [gedaagde 4] en [D] een stalen bint doorgeslepen. Omstreeks 17.00 uur hebben [gedaagde 4] en [D] die dag het bedrijfspand van Deli-HTL verlaten.
3.Het geschil
4.De beoordeling
“uiterst onzorgvuldig en zelfs bewust roekeloos”handelen van [D] en [gedaagde 4] (dagvaarding, onder 44). Biesboer concludeert in haar eerste rapport, p. 21-24, dat
“de oorzaak voor het ontstaan van deze brand vrijwel zeker in relatie staat tot de door of namens de firma [gedaagde 2] uitgevoerde las- en/of slijpwerkzaamheden”. Biesboer baseert deze conclusie op, kort gezegd, de volgende bevindingen. Het ontstaansgebied van de brand bevindt zich
“gezien het aangetroffen algemene brandbeeld, alsmede gelet op de mededelingen van de heer[F]”(eerste rapport Biesboer, p. 6) ergens boven het niveau van de vloer van het bordes in de malerij. De exacte ontstaansplaats van de brand in technische zin kon niet meer worden vastgesteld. In dit ontstaansgebied hebben [D] en [gedaagde 4] op de dag van het ontstaan van de brand las- en slijpwerkzaamheden uitgevoerd. Na het zagen van een gat in de houten aftimmering werd weliswaar deze plek met water nat gespoten, maar waarschijnlijk is dat niet al het materiaal boven het plafond nat werd in verband met de aanwezigheid van stof en spinrag van vele jaren. [gedaagde 4] heeft vervolgens (in strijd met de veiligheidsvoorschriften) in een brandbare omgeving laswerkzaamheden uitgevoerd, zonder gebruik te maken van een lasdeken of de brandbare materialen te verwijderen. Hierna zijn slijpwerkzaamheden (waarbij vonken worden verspreid) uitgevoerd op het bordes in de directe omgeving van brandbare materialen, te weten pallets met kartonnen dozen en papieren zakken. Diezelfde dag had [D] ’s ochtends al een smeulbrand in een silo veroorzaakt na het uitvoeren van slijpwerkzaamheden. De oorzaak van de brand is niet gelegen in de elektrotechnische installatie in het pand. Weliswaar kon hieraan geen onderzoek worden gedaan omdat de installatie door de brand geheel verloren is gegaan, maar de verlichting functioneerde in de dagen voorafgaande aan de brand naar behoren en was bovendien uitgeschakeld ten tijde van het ontstaan van de brand. Daarnaast waren de 400 Volt verdelers afgeschakeld waardoor de installaties in de malerij en mengerij spanningloos waren. Ook zijn geen sporen van braak geconstateerd. Evenmin is gebleken dat medewerkers in het pand hebben gerookt, aldus het eerste rapport van Biesboer.
- Rapport Efectis Nederland BV van juli 2012 (in opdracht van [gedaagde 2], productie 6 bij CvA [gedaagde 2], tevens productie 2 bij CvA [gedaagde 4] en productie 2 bij CvA Egemin);
- Rapport Crawford van 11 juli 2012 (in opdracht van [gedaagde 2], productie 5 bij CvA [gedaagde 2], tevens productie 3 bij CvA Egemin);
- Rapport Vanderwal & Joosten van 2 oktober 2010 (in opdracht van Abn Amro, verzekeraar van [gedaagde 3], productie 3 bij CvA [gedaagde 3 t/m 5]).
“Hete vonken kunnen, in de oorspronkelijke situatie op het bordes, gemakkelijk tussen brandbare materialen terechtkomen en kunnen aldaar een latent smeulproces doen ontstaan. Dit latente smeulproces kan eerst na uren overgaan in een merkbaar smeulproces, waarbij geur en eventueel rook vrijkomt”, en ten aanzien van de laswerkzaamheden, p. 25:
“Bovendien behoeft een smeulbrand (als gevolg van de uitgevoerde laswerkzaamheden) boven het houten plafond van de loods niet gedetecteerd te worden door melders van het brandmeldsysteem, welke juist onder het plafond zijn gesitueerd”. Biesboer merkt hierbij op dat
“een (latente) smeulbrand uren en soms dagen kan voortduren”. Ter onderbouwing hiervan verwijst Biesboer naar bijlage H bij haar tweede rapport. In dit stuk getiteld
“Van smeulproces tot volledige brand”staat op pagina 1 onder het kopje
“De beginfase”:
“De tijdsduur voor het ontstaan van een brand (smeulproces), kan variëren van een fractie van een seconde tot enkele uren of dagen”. Deze tijdsduur is volgens dit betoog afhankelijk van vele omgevingsfactoren.
“dagen”kan duren voordat uit een smeulproces een brand ontstaat en dat de brand van 4 augustus 2010, 23.15 uur het gevolg zou zijn van een latent smeulproces (hetgeen niet vaststaat), dan behoeft geen noodzakelijk verband te bestaan tussen de door [D] en [gedaagde 4] die dag om 13.00 uur en 16.00 uur uitgevoerde las- en slijpwerkzaamheden en de brand zoals die heeft plaatsgevonden. De aanzet tot het smeulproces zou immers ook kunnen zijn gelegen in werkzaamheden die op of rondom het bordes van de malerij zijn uitgevoerd op bijvoorbeeld de dagen voorafgaand aan de brand (maandag 2 en dinsdag 3 augustus 2010). Voor die periode staat echter niet vast of, en zo ja, door welke van de in de bedrijfshal werkzame aannemers (brandgevaarlijke) werkzaamheden zijn uitgevoerd. Het onderzoek van Biesboer heeft zich daar niet op gericht (zie de verklaring van[F] tijdens de comparitie van partijen). Aldus kan om deze reden niet met een redelijke mate van zekerheid worden vastgesteld dat de brand het gevolg is van een smeulproces dat is veroorzaakt door de las- en slijpwerkzaamheden van [D] en [gedaagde 4] in de middag van 4 augustus 2010.
“[h]et ontstaansgebied van de brand (…) juistboven het niveau van het bordes[is] gesitueerd”, (tweede rapport Biesboer, p. 12). Tijdens de comparitie heeft [F] verklaard dat
“het ontstaansgebied van de brand (…) niet op het bordes van de malerij [is] maar boven het bordes. Dus ergens in die hoogte van 3 meter”.
“stof en spinrag van vele jaren”bevatte. Biesboer heeft deze aanname ook niet onderbouwd. Dit ligt ook niet zonder meer voor de hand nu de dakconstructie boven de malerij kort daarvoor geheel open heeft gelegen en is vernieuwd (tweede rapport Biesboer, p. 8).
“ernstig aangetast door hitte en vuur”(eerste rapport Biesboer, p. 5-6). Tijdens de comparitie heeft [F] verklaard dat de vervorming van de stalen dakconstructie doorslaggevend is geweest voor het bepalen van de ontstaanslocatie van de brand. Efectis (p. 13) en Crawford (p. 36-37) betogen dat uit de afwezigheid van de dakbeplating en vervorming van de dakconstructie boven het bordes van de malerij niet kan worden geconcludeerd dat de ontstaanslocatie daaronder moet zijn gelegen. Deze omstandigheden verklaren Efectis en Crawford vanuit de brandbestrijdingswerkzaamheden van de brandweer. Het bordes van de malerij grenst aan een brandmuur (tussen mengerij en malerij) waardoor de brandweer hier een opening in het dak heeft gemaakt om een stoplijn te creëren en de brand onder controle te krijgen, aldus Efectis en Crawford. Tijdens de comparitie heeft [F] verklaard dat door Biesboer hierover niet is gesproken met de brandweer. Aldus blijft onduidelijkheid bestaan of uit de afwezigheid van dakbeplating en de vervorming van de dakconstructie blijkt dat de brand is ontstaan op het bordes van de malerij. Deze twijfel wordt bovendien versterkt door het betoog van mr. Stendahl namens [gedaagde 2] tijdens de comparitie. Indien de brandhaard zich op/boven het bordes van de malerij heeft bevonden – zoals Biesboer stelt – dan laat dit onverklaard dat de (zich daarboven bevindende) elektromotor relatief weinig beschadigingen laat zien (foto 25 en 26 bij het eerste rapport van Biesboer). Gelet op de temperatuur van een gemiddelde brandhaard zou de aluminium behuizing van de elektromotor ernstiger vervormd moeten zijn, aldus dit betoog van [gedaagde 2]. Hiermee ter comparitie geconfronteerd heeft [F] verklaard dat als dit motorhuis van aluminium zou zijn dit
“veel ernstiger vervormd, in de zin van gesmolten, [zou] moeten zijn indien de brand op die plaats was ontstaan”.
“Er waren halverwege de hal aan de rechterzijde een paar mannen bezig met het slopen van dakbeplating. Deze gebruikten daar slechts een breekijzer voor ”, en [H]:
“Ik keek naar de slopers die halverwege de loods aan de rechterzijde, bezig waren met het dak”. De aanwezigheid van deze slopers wordt ook bevestigd door de verklaringen van [gedaagde 4] en [D] (bijlagen P en Q bij het eerste rapport van Biesboer). [gedaagde 4] verklaart:
(…) “Tijdens onze werkzaamheden die dag waren er ook slopers aan het werk. Zij waren bezig met het dak. Ik heb niet op hun werkzaamheden gelet. Toen wij weg gingen waren er nog diverse mensen aanwezig in het bedrijf. De mensen die het plafond aan het slopen waren heb ik op het moment van vertrek niet gezien. Ik weet wel dat er op het dak nog mensen aan het werk waren.”(p. 3)
“het niet beschikbaar zijn van 380V”. Zoals hiervoor overwogen staat vast dat op de dag van de brand (4 augustus 2010) [D] en [gedaagde 4] wel de beschikking hebben gehad over een functionerende brandslang. Mogelijk is een deel van de 380 Volt-installaties dus wel ingeschakeld geweest. Dit brengt mee dat niet uitgesloten kan worden dat de oorzaak van de brand is gelegen in deze 380 Volt-installaties in de bedrijfshal. Verder staat vast dat in de middag van 4 augustus 2010 na een stortbui water in de bedrijfshal is binnengedrongen omdat het dak open lag (verklaring [G], bijlage F bij eerste rapport Biesboer). Aldus kan dan ook niet met zekerheid worden uitgesloten dat de brand is veroorzaakt door het binnendringen van water in 220 Volt- of 380 Volt installaties (vgl. rapporten Crawford, p. 42-43, Efectis, p. 19-20 en Vanderwal & Joosten, p. 13-14). Nader onderzoek hiernaar was niet mogelijk vanwege het geheel verloren gaan van de elektrische installatie.
5.De beslissing
- aan de zijde van Egemin begroot op € 10.043,00, te vermeerderen – in het geval deze proceskosten niet binnen twee weken na datum van dit vonnis zijn voldaan – met de wettelijke rente vanaf de dag na deze termijn tot aan de dag van algehele voldoening,
- aan de zijde van [gedaagde 2] begroot op € 10.043,00, vermeerderd met de nakosten begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen zeven dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
- aan de zijde van [gedaagde 3 t/m 5]begroot op € 10.043,00, vermeerderd met de nakosten begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen zeven dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,