ECLI:NL:RBOBR:2013:4257

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
29 juli 2013
Zaaknummer
241053 / HA ZA 11-1759
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders van Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant voor niet-marktconforme huurovereenkomsten

In deze zaak vorderde de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (BJZ) een verklaring voor recht dat de bestuurders [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hun taken onbehoorlijk hebben vervuld door huurovereenkomsten aan te gaan met huurprijzen die hoger waren dan marktconform. De rechtbank Oost-Brabant oordeelde dat [gedaagde 1], als directeur beheer, verantwoordelijk was voor het huisvestingsbeleid en dat hij niet voldoende onderzoek had gedaan naar de marktconformiteit van de huurprijzen. De rechtbank stelde vast dat de aanvangshuren voor de panden in 's-Hertogenbosch en Roosendaal aanzienlijk hoger waren dan de gebruikelijke markthuren, en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet de nodige zorgvuldigheid in acht hadden genomen. De rechtbank verklaarde dat [gedaagde 1] aansprakelijk was voor de schade die BJZ had geleden als gevolg van deze onbehoorlijke bestuurshandeling. De vorderingen tegen [gedaagde 2] werden afgewezen, omdat BJZ onvoldoende had onderbouwd dat hij als feitelijk bestuurder had gehandeld. De rechtbank veroordeelde [gedaagde 1] tot schadevergoeding en in de proceskosten, terwijl BJZ in de kosten van [gedaagde 2] werd veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/241053 / HA ZA 11-1759
Vonnis van 17 juli 2013
in de zaak van
de stichting
STICHTING BUREAU JEUGDZORG NOORD-BRABANT,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres,
advocaat mr. B.A. Bendel te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [woonplaats],
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.G. Princen te Rotterdam
en de gevoegde partijen

1.[gevoegde partij 1],

wonende te [woonplaats],
2.
[gevoegde partij 2],
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. A. Youssuf te Rotterdam,
en

4.[gevoegde partij 4],

wonende te [woonplaats]
5.
[gevoegde partij 5],
wonende te [woonplaats],
6.
[gevoegde partij 6],
wonende te [woonplaats],
7.
[gevoegde partij 7],
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. R.A.D. Blaauw te Rotterdam..
Partijen zullen hierna BJZ, [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gevoegde partij 1], [gevoegde partij 2], [gevoegde partij 4], [gevoegde partij 5], [gevoegde partij 6] en [gevoegde partij 7] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 oktober 2012
  • de voeging in het geding door [gevoegde partij 1], [gevoegde partij 2], [gevoegde partij 4], [gevoegde partij 5], [gevoegde partij 6] en [gevoegde partij 7]
  • de conclusie van antwoord van [gevoegde partij 1] en [gevoegde partij 2]
  • de akte tot referte van [gevoegde partij 4], [gevoegde partij 5], [gevoegde partij 6] en [gevoegde partij 7]
  • het proces-verbaal van comparitie van 7 februari 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
BJZ is op 1 januari 2003 ontstaan uit een fusie van 5 stichtingen gericht op de jeugdzorg, waaronder de Stichting Jeugdzorg Noord-Brabant (verder SJNB). BJZ kent een Raad van Bestuur en een Raad van Toezicht. De Raad van Bestuur bestond vanaf 1 januari 2003 tot 1 januari 2005 uit drie leden, te weten een directievoorzitter, een directeur beheer en een directeur inhoudelijk beleid. Per 1 januari 2005 bestond het bestuur uit twee leden, de directievoorzitter en de directeur beheer. Met ingang van 1 oktober 2008 is er sprake van een eenhoofdig bestuur. De bestuursfuncties werden als volgt vervuld:
  • directievoorzitter:
  • de heer [A] van 1 februari 2003 tot 19 april 2004
  • [gevoegde partij 1] van 19 april 2004 tot 31 juli 2006
  • [gevoegde partij 2] van 31 juli 2006 tot 31 januari 2007
  • algemeen directeur: mevrouw[B] van 1 februari 2007 tot heden
  • directeur beheer: [gedaagde 1] van 1 januari 2003 tot 1 oktober 2008
  • directeur inhoudelijk beleid: mevrouw [C] van 1 januari 2003 tot 31 december 2004
De Raad van Toezicht heeft steeds uit tenminste 5 natuurlijke personen bestaan. [gedaagde 2] is van 1 januari 2003 tot 16 december 2008 lid van de Raad van Toezicht en penningmeester geweest. [gevoegde partij 4] is vanaf 8 oktober 2003 voorzitter van de Raad van Toezicht geweest. [gevoegde partij 6] en [gevoegde partij 5] zijn lid geweest van de Raad van Toezicht van 1 januari 2003 tot 31 december 2012, [gevoegde partij 7] van 19 januari 2005 tot 31 december 2008.
Voor 1 januari 2003 waren zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] bestuurder van SJNB; [gedaagde 1] als directeur economische zaken, [gedaagde 2] als penningmeester.
2.2.
Als gevolg van de fusie en de veranderde taakstelling van BJZ, was BJZ genoodzaakt haar huisvestingsbeleid te herzien. In 2002 heeft het fusiebestuur aan RSP/Van Boxtel & Partners Makelaars BV (verder RSP) opdracht gegeven om een onderzoek te verrichten naar de mogelijkheden om de huisvesting van de nieuwe organisatie te optimaliseren. RSP heeft haar bevindingen vastgelegd in het Masterplan Herhuisvesting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant d.d. 24 mei 2002 (verder het Masterplan). In het Masterplan is als uitgangspunt neergelegd dat huisvestingslasten marktconform of lager dienen te zijn. Omdat de betaalde huren over het algemeen beneden marktniveau lagen, wordt BJZ geadviseerd niet over te gaan tot aankoop van bepaalde gebouwen. Het fusiebestuur heeft met de uitgangspunten van het Masterplan ingestemd, met dien verstande dat per geval dient te worden bekeken of kopen of huren aantrekkelijker is.
2.3.
Op 1 mei 2003 is het huisvestingsbeleid besproken in de vergadering van de Raad van Toezicht aan de hand van een notitie van [gedaagde 1]. In die notitie is vermeld dat besloten is de conclusies en aanbevelingen uit het Masterplan te volgen, maar in voorkomende gevallen de voor- en nadelen van huur en koop nader te analyseren. Met betrekking tot het pand Alleenhouderstraat te Tilburg (verder het pand Tilburg) staat in de notitie dat de Provincie heeft besloten dat de eigendom van dit pand dient over te gaan van Kompaan naar BJZ. Tot dat moment huurde BJZ dit pand van Kompaan, wat door de Provincie niet wenselijk werd geacht. Voor de overdracht hanteert BJZ als uitgangspunt dat de kosten van overdracht niet boven de marktprijs mogen liggen en de exploitatiekosten niet mogen stijgen ten opzichte van de huursituatie.
2.4.
[gedaagde 1] had als directeur beheer huisvesting in zijn portefeuille. [gedaagde 1] liet zich hierin bijstaan door [gedaagde 2] vanwege diens ruime financiële expertise en omvangrijke netwerk. BJZ heeft via [gedaagde 1] en [gedaagde 2] drie panden (in respectievelijk Tilburg, 's-Hertogenbosch en Roosendaal) gehuurd van de heer [D](verder [D]) of diens onderneming. [D] kocht telkens het pand aan, verbouwde het geheel naar de wensen van BJZ en verhuurde het vervolgens aan BJZ. De hoogte van de aanvangshuur werd bepaald op 9% van de totale investeringen, welke huur jaarlijks met 2,5% werd geïndexeerd. De investeringen werden begroot door [E] Bouwcontrol, later geheten Facta Bouwmanagement BV (verder Facta), die was aangezocht door [D].
Pand Tilburg
2.5.
Het pand Tilburg is op 8 juli 2004 geleverd aan BJZ. Op 14 februari 2005 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen enerzijds [gedaagde 1] en [gedaagde 2] namens BJZ en anderzijds [D] over een sale-and-leasebackconstructie voor het pand Tilburg (productie 11 bij dagvaarding). Op 27 februari 2005 heeft [gedaagde 2] een notitie opgesteld waarin wordt berekend dat de huur voor het pand Tilburg uitgaande van 2.246 m2 verhuurbaar vloeroppervlak (VVO) en een jaarlijkse huur van € 289.271,- (exclusief btw, btw-schade en parkeren) € 128,79 per m2 VVO bedraagt. [gedaagde 2] stelt in die notitie dat een gebruikelijke huurprijs exclusief btw € 140,- tot € 150,- per m2 bedraagt (productie 12 bij dagvaarding). Op 16 maart 2005 is het pand Tilburg in de vergadering van de Raad van Toezicht besproken. [gedaagde 1] heeft de sale-and-leasebackconstructie toegelicht en gemeld dat de provincie onder voorwaarden akkoord is. Aan de Raad van Toezicht heeft [gedaagde 1] gemeld dat de huurprijs € 148,- per m2 zal bedragen en dat dit lager is dan de marktprijs van € 170,- m2. De Raad van Toezicht is in dit kader akkoord gegaan met de verkoop van het pand Tilburg aan [D]. De Raad van Toezicht adviseert het bestuur de duur van de huurovereenkomst zoveel mogelijk te beperken. Bij voorkeur tot 12 jaren (productie 53 bij dagvaarding). Op verzoek van [gedaagde 1] heeft RSP de sale-and-leasebackconstructie geanalyseerd. Bij brief van 25 maart 2005 heeft RSP onder meer laten weten dat het beoogde aanvangsrendement van 9% voor BJZ zeer aantrekkelijk is en het indexeringspercentage van 2,5% zeer reëel gelet op het scherpe aanvangsrendement (productie 42 bij conclusie van antwoord). Op 27 juni 2005 tekenen [gevoegde partij 1] en [gedaagde 1] namens BJZ een huurovereenkomst met [D] met betrekking tot het pand Tilburg voor de duur van 15 jaren met een jaarlijkse huur van € 353.606,-, excl. BTW, die elk jaar met 2,5% geïndexeerd wordt (productie 13 bij dagvaarding). Op 30 juni 2005 heeft BJZ het pand Tilburg geleverd aan [D].
Pand 's-Hertogenbosch
2.6.
BJZ was in 's-Hertogenbosch gevestigd in een huurpand aan de Oude Vlijmenseweg dat voor haar te klein was, maar overigens wel aantrekkelijk. In april 2006 heeft [gedaagde 1] namens BJZ aan [D] een zoekopdracht verstrekt om te komen tot de keuze en realisatie van de nieuwe huisvesting voor BJZ te 's-Hertogenbosch. In de daartoe door de advocaat van [D] opgestelde concept-overeenkomst is bepaald dat zowel casco huur alsook verhuur inclusief specifieke huurderswensen tot de mogelijkheden zal behoren en dat de huurprijs voor de nieuwe huisvesting marktconform zal zijn (productie 15 bij dagvaarding). Deze overeenkomst is door partijen niet ondertekend. Zoals blijkt uit een wel door [D] en [gedaagde 1] namens BJZ ondertekende overeenkomst van 18 mei 2006 zijn de afspraken tussen partijen vastgelegd in een brief van 12 april 2006, die terug te vinden is als bijlage 4 bij bijlage 16 van het deskundigenbericht. In deze brief stelt BJZ dat ieder voorstel moet inhouden dat de huurlasten zo laag mogelijk moeten zijn, doch zeker niet hoger mogen uitvallen dan het in de markt voor vergelijkbare panden gebruikelijke huurniveau. Uit de overeenkomst blijkt verder dat [D] een dertiental panden heeft geselecteerd, waaruit een shortlist resulteerde van vier panden. BJZ heeft gekozen voor het pand aan de Oude Vlijmenseweg, waar zij al gevestigd was (verder het pand 's-Hertogenbosch). Overeengekomen is dat [D] het pand zal verwerven en zorg zal dragen voor de verbouwing/renovatie tot een voorzieningen- en kwaliteitsniveau overeenkomstig het pand Tilburg. Dit niveau is ook de basis van de kostencalculatie d.d. 16 mei 2006 van Facta ad € 3.669.202,-, waarop de aanvangshuur is gebaseerd. De aanvangshuur zal 9% van de totale investering bedragen, maar ten hoogste € 330.228,-. Indien de kosten van voorzieningen waarvoor een verrekenbare post is opgenomen hoger uitvallen dan begroot, worden de meerkosten in de huurprijs verwerkt. De huurovereenkomst zal een looptijd van 13 jaar hebben. (productie 16 bij dagvaarding)
2.7.
Op 21 juni 2006 is een huurovereenkomst met een looptijd van 13 jaar getekend door [D] en namens BJZ door [gedaagde 1] met betrekking tot het pand 's-Hertogenbosch. Daarin is de huur bepaald op € 330.228,- en is tevens bepaald dat het pand met maximaal 245 m2 zal worden uitgebreid, als gevolg waarvan de huurprijs zal worden verhoogd tot maximaal € 345.000,-. De huurprijs zal jaarlijks met 2,5% worden geïndexeerd (productie 17 bij dagvaarding). Op 7 februari 2007 is een huurovereenkomst na uitbreiding getekend door [D] en [gedaagde 1] waarin de aanvangshuurprijs is bepaald op € 416.822,-. Op 15 november 2007 is een laatste huurovereenkomst ondertekend waarbij de aanvangshuurprijs is bepaald op € 429.222,-. (producties 18 en 19 bij dagvaarding). Per 1 mei 2008 is de huur vastgesteld op € 436.291,- (€ 429.222,- + € 7.069,- huurplus) (productie 20 bij dagvaarding).
Pand Roosendaal
2.8.
[gedaagde 1] schrijft op 21 juni 2006 naar aanleiding van een gehouden bespreking namens BJZ aan [D] dat BJZ in Roosendaal een huisvestingsprobleem heeft en verzoekt [D] een inventarisatie te maken van mogelijkheden in de lokale markt, waarbij dient te worden uitgegaan van een zelfde niveau van afwerking als in Tilburg en 's-Hertogenbosch. Ook beleggingsformule en rendementsberekening zullen gelijk zijn aan Tilburg en 's-Hertogenbosch, wat dient te resulteren in een marktconform aanbod (productie 22 bij dagvaarding).
Bij brief van 27 november 2006 schrijft [gedaagde 1] aan [D] dat gebleken is dat er geen dan wel nauwelijks geschikte panden zijn te vinden in Roosendaal en dat gebleken is dat het mogelijk is het thans gehuurde pand van de GGD technisch aan te passen aan de wensen van BJZ. Omdat BJZ geen eigenaar van de panden wil zijn, is overeengekomen dat [D] eigenaar van het pand zal worden, direct nadat BJZ de eigendom van de GGD heeft gekregen (A-B-C-constructie). Vervolgens zal [D] het pand geheel aanpassen aan de wensen van BJZ. Uitgangspunten voor de vaststelling van de huur zullen gelijk zijn aan de uitgangspunten die gelden voor Tilburg en 's-Hertogenbosch. Het pand zal op marktconforme condities door BJZ worden gehuurd (productie 24 dagvaarding). In december 2006 is een koopovereenkomst gesloten tussen BJZ en de GGD. Het pand Roosendaal is vervolgens in december 2007 geleverd aan BJZ en direct doorgeleverd aan (een onderneming van) [D]. In februari 2007 is een eerste huurovereenkomst met een looptijd van 15 jaar gesloten waarin de huur is bepaald op € 456.000,-. In de tweede huurovereenkomst van 15 november 2007 die zal ingaan na oplevering van de renovatiewerkzaamheden is de huur bepaald op € 474.025,-. (producties 26 en 27 bij dagvaarding).
Pand Breda
2.9.
[gedaagde 1] heeft in 2008 namens BJZ verregaand onderhandeld met De Oude Veste C.V. (verder DOV) over een huurovereenkomst met betrekking tot een pand in Breda. Nadat BJZ die huurovereenkomst voor zover nodig heeft ontbonden, is DOV een gerechtelijke procedure tot schadevergoeding begonnen. BJZ is daarin veroordeeld de (nog vast te stellen) schade die DOV heeft geleden te vergoeden.
2.10.
In het najaar van 2008 zijn bij BJZ, met name bij algemeen directeur [B], vragen gerezen over de uitvoering van het huisvestingsbeleid van BJZ. Eind november/begin december is een Quick Scan uitgevoerd door GIBO Groep, accountants en adviseurs (verder GIBO), waarvan de bevindingen zijn vastgelegd in een rapport van 16 januari 2009. De conclusies van GIBO waren voor BJZ aanleiding een onderzoek te laten uitvoeren door [F] Bedrijfsrecherche BV (verder [F]). Dit onderzoek is afgerond in april 2009.
2.11.
Op verzoek van BJZ heeft de rechtbank een voorlopig deskundigenonderzoek met betrekking tot de panden 's-Hertogenbosch en Roosendaal gelast en daarbij ing. M.C.M. van Tilborg, verbonden aan BBN Adviseurs, en G.J.M. van Heck RMT/RT, verbonden aan RSP Makelaars ’s-Hertogenbosch, als deskundigen benoemd. Op 20 december 2010 hebben de deskundigen hun rapport aan de rechtbank uitgebracht (productie 52 bij dagvaarding).

3.Het geschil

3.1.
BJZ vordert
een verklaring voor recht dat [gedaagde 1] zijn taak als bestuurder van BJZ onbehoorlijk heeft vervuld, zodat hij gehouden is de schade die BJZ dientengevolge lijdt te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
een verklaring voor recht dat [gedaagde 2] onrechtmatig jegens BJZ heeft gehandeld, zodat hij gehouden is de schade die BJZ dientengevolge lijdt te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling aan BJZ van de tot dusverre gemaakte kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid, te vermeerderen met wettelijke rente,
hoofdelijke veroordeling van BJZ en [gedaagde 2] in de proceskosten, inclusief de nakosten.
3.2.
BJZ legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2], respectievelijk als directeur beheer en feitelijk bestuurder, op grond van artikel 2:9 en/of 6:162 BW aansprakelijk zijn voor schade die BJZ heeft geleden, onder meer omdat zij huurovereenkomsten voor BJZ hebben afgesloten met huurprijzen die hoger waren dan marktconform. Daarnaast wordt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verweten dat zij de Raad van Toezicht onvoldoende hebben geïnformeerd en niet om toestemming hebben gevraagd voor het afsluiten van de huurovereenkomsten, dat zij de provincie niet om toestemming hebben gevraagd en dat onvoldoende administratie is bijgehouden waardoor niet aan subsidieregels is voldaan. De schade die BJZ heeft geleden bestaat uit de teveel (meer dan marktconform) betaalde huur voor de panden Tilburg, 's-Hertogenbosch en Roosendaal en de mogelijk door BJZ aan DOV te vergoeden schade.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Kernverwijt dat BJZ aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] maakt is dat [gedaagde 1] huurovereenkomsten voor BJZ heeft afgesloten, daarbij ondersteund door [gedaagde 2], met door BJZ te betalen huren die ruim hoger dan marktconform zijn. Tussen partijen is niet in geschil dat het beleid van BJZ was dat niet meer huur zou worden betaald dan marktconform was. [gedaagde 1] was voor de uitvoering van dit beleid verantwoordelijk en heeft zich daarin laten bijstaan door [gedaagde 2]. BJZ verwijt [gedaagde 1] onder meer dat hij het huisvestingsbeleid niet overeenkomstig het Masterplan heeft uitgevoerd en heeft nagelaten de meest elementaire controlehandelingen te verrichten teneinde de huisvestingskosten op marktconformiteit te toetsen, waardoor BJZ met huisvestingslasten ver boven de daarvoor geldende normen is geconfronteerd. [gedaagde 2] wordt hetzelfde verwijt gemaakt, in welk verband BJZ heeft aangevoerd dat hij feitelijk heeft gehandeld als ware hij bestuurder.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat een bestuurder als [gedaagde 1] eerst aansprakelijk is jegens BJZ indien aan hem van zijn handelen een ernstig verwijt van worden gemaakt. Of dat zo is hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de door de rechtspersoon uitgeoefende activiteiten, de in het algemeen daaruit voortvloeiende risico’s, de taakverdeling van het bestuur, de eventueel voor het bestuur geldende richtlijnen, de gegevens waarover de bestuurder beschikte of behoorde te beschikken ten tijde van de aan hem verweten beslissingen of gedragingen, en het inzicht en de zorgvuldigheid die mogen worden verwacht van de bestuurder die voor zijn taak berekend is en deze nauwgezet vervult. Tussen partijen staat vast dat [gedaagde 1] eerstverantwoordelijke was voor het huisvestingsbeleid en bij de uitvoering daarvan gebonden was aan het uitgangspunt dat de huren marktconform dienden te zijn. [gedaagde 1] stelt dat hij zich daaraan ook heeft gehouden.
Breda en Tilburg
4.3.
Ten aanzien van het pand Breda heeft BJZ in de dagvaarding niet gesteld welke feitelijke verwijten zij aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] maakt. Ter comparitie heeft BJZ vervolgens ten aanzien van [gedaagde 1] het verwijt geuit dat hij zijn bevoegdheid heeft overschreden. BJZ is er toen op gewezen dat een vermeerdering van grondslag schriftelijk dient te gebeuren. BJZ heeft haar grondslag niet vermeerderd.
De vordering met betrekking tot het pand Breda zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
4.4.
BJZ heeft ter onderbouwing van haar stelling dat door haar niet marktconforme huren worden betaald het deskundigenrapport in het geding gebracht. Het deskundigenonderzoek heeft zich beperkt tot de panden 's-Hertogenbosch en Roosendaal. Ten aanzien van het pand Tilburg heeft BJZ niet (voldoende) onderbouwd dat ook daar een niet marktconforme huur wordt betaald, zodat geenszins is uitgesloten dat de huur ten aanzien van dit pand wel marktconform was. Verder staat tussen partijen vast dat door [gedaagde 1] vooraf het oordeel van RSP makelaars is gevraagd over deze transactie en dat RSP daarover zeer positief was. In dat licht bezien had het op de weg van BJZ gelegen meer specifiek aan te geven wat er in dit opzicht schortte aan het handelen van [gedaagde 1] (en [gedaagde 2]), hetgeen zij heeft nagelaten. BJZ heeft derhalve ten aanzien van het pand Tilburg niet onderbouwd dat [gedaagde 1] (en [gedaagde 2]) onzorgvuldig hebben gehandeld. Nu de schadevordering is gebaseerd op de stelling dat te hoge, niet marktconforme huurverplichtingen zijn aangegaan en daartoe ten aanzien van het pand Tilburg niets wezenlijks is gesteld, komt de rechtbank niet meer toe aan de andere verwijten, voor zover betrekkelijk op de gang van zaken rond dit pand. De vordering met betrekking tot pand Tilburg zal daarom worden afgewezen.
's-Hertogenbosch en Roosendaal
4.5.
De deskundigen komen tot de conclusie dat de door BJZ in 's-Hertogenbosch en Roosendaal betaalde huren niet marktconform zijn. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben dit gemotiveerd bestreden. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben voor wat betreft hun argumenten verwezen naar hun bij brief van 9 november 2010 gegeven reactie op het conceptrapport, die als bijlage 18 bij het deskundigenrapport is gevoegd. Op deze opmerkingen hebben de deskundigen gereageerd in hun definitieve rapport. Daarnaast hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verwezen naar bijlage 13 bij het deskundigenrapport. De rechtbank begrijpt dat daarmee bedoeld is bijlage 13 bij bijlage 10, de brief van mr. Princen van 17 september 2010 aan de deskundigen. Hieronder zal de rechtbank de argumenten bespreken.
Marktconforme huur
4.6.
De deskundigen gaan uit van een gebruikelijke huur van tussen de € 100,- en € 130,- excl. btw per m2 VVO voor vergelijkbare panden in 's-Hertogenbosch in de periode dat de huurovereenkomsten werden aangegaan (pagina 8 van het rapport). In de berekening is een gebruikelijke huur van gehanteerd van € 130,- (pagina 26 van het rapport). Ten aanzien van pand Roosendaal hebben de deskundigen vermeld welke bronnen zij hebben geraadpleegd en in de berekening gaan zij uit van een gebruikelijke huur van € 125,- voor oudbouw en € 130,- voor uitbreiding/nieuwbouw (pagina 21 van het rapport). [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geven aan dat moet worden uitgegaan van een gebruikelijke huur van tussen de € 135,- en € 160,- voor 's-Hertogenbosch en voor Roosendaal van tussen de € 90 en € 145,-. De deskundigen hebben in hun reactie aangegeven dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onjuiste referentieprijzen hebben gehanteerd, namelijk die voor A1-locaties en niet voor kantoren in woonwijken. Daarnaast hebben zij op pagina 42 onder 2.9.3 nog verwezen naar bijlage 24 bij het rapport waarin staat dat de gemiddelde huur in Roosendaal tussen 1 januari 2006 en 1 januari 2007 € 98,- per m2 was. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben verder aangevoerd dat de deskundigen er ten onrechte aan voorbijgaan dat de panden van BJZ nieuw verbouwde turn-key panden betroffen, wat logischerwijze leidt tot een hogere huurprijs per m2. Hierop hebben de deskundigen geantwoord dat door hen bij de bepaling van de markthuur voor de panden rekening is gehouden met de huurwaarde die kan worden toegerekend aan de extra investering in de panden. Verder hebben zij op dit punt op pagina 40 onder ad 5 opgemerkt dat de bouwkundige aanpassingen afgezien van de aanpassingen aan installaties en het afwerkniveau niet zo afwijkend zijn ten opzichte van wensen van kantoorgebruikers als wordt gesteld en op pagina 42 onder 2.9.3 dat de panden in ‘s-Hertogenbosch en Roosendaal niet zo specifiek zijn als wordt gesteld.
4.7.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben vervolgens noch in de conclusie van antwoord noch ter comparitie onderbouwd waarom de door de deskundigen gehanteerde basishuurprijs per m2 niet correct zou zijn. Door hen is niet weersproken dat de door hen genoemde gebruikelijke huur betrekking heeft op A1-locaties. De rechtbank volgt derhalve de deskundigen in hun oordeel met betrekking tot de hoogte van de gebruikelijke markthuren voor vergelijkbare panden.
4.8.
Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat om de huurprijs van de panden te kunnen vergelijken met de markthuurprijzen de prijs per vierkante meter verhuurbaar vloeroppervlak (VVO) vergeleken moet worden. Door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is niet bestreden dat het pand 's-Hertogenbosch een VVO heeft van 1.606 m2 voor uitbreiding en 1.952 m2 na uitbreiding en het pand Roosendaal een VVO van 1.570 m2 voor uitbreiding en 2.123 m2 na uitbreiding.
4.9.
Het moment waarop in ieder geval getoetst kon en moest worden of de door BJZ te betalen huren marktconform zouden zijn, is het moment van het aangaan van de eerste huurovereenkomsten met betrekking tot genoemde panden, dus voordat uitbreidingen en specifieke huurderswensen werden gerealiseerd. [gedaagde 1] stelt ook dat hij op dat moment die toetsing heeft uitgevoerd. De huur voor 's-Hertogenbosch bedroeg bij het aangaan van de huurovereenkomst € 330.228,-, zijnde 9% van de door Facta begrote investeringskosten, bestaande uit € 2.120.000,- aanschafkosten en € 1.549.202,- verbouwingskosten. Per vierkante meter VVO kwam de huur op € 205,-.
De huur voor Roosendaal bedroeg € 456.000,- bij het aangaan van de huurovereenkomst. Hierbij was al voorzien in de uitbreiding zodat de huur per vierkante meter VVO op € 215,- kwam. Op deze bedragen dienen nog btw-compensaties in mindering te worden gebracht om ze met de markthuur te kunnen vergelijken.
Aan de hand van de berekening waar [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich op beroepen (bijlage 13 bij bijlage 10 bij het deskundigenrapport) en de berekeningen van de deskundigen (pagina’s 21 en 26 van het rapport) heeft de rechtbank nagerekend tot welk bedrag toepassing van de btw-compensatie leidt. Daarbij volgt de rechtbank ten aanzien van de compensatie voor toekomstige btw-schade de deskundigen en hanteert een percentage van 2,5% . [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben niet onderbouwd waarom dit percentage niet juist zou zijn. Voorts houdt de rechtbank net als de deskundigen geen rekening met de in de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] overgelegde berekening opgenomen “btw in de aanvangshuur over de stichtingskosten”. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben enkel verwezen naar de overgelegde berekening waarin hiermee wel rekening wordt gehouden, zonder te onderbouwen waarom daarmee rekening moet worden gehouden. Ook ten aanzien van de prijs per parkeerplaats hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet onderbouwd waarom de door de deskundigen gehanteerde € 250,- respectievelijk € 275,- per parkeerplaats niet correct is. Evenmin is onderbouwd waarom in 's-Hertogenbosch van 41 in plaats van de door de deskundigen genoemde 35 plaatsen moet worden uitgegaan. Dit leidt dan voor 's-Hertogenbosch tot de volgende opstelling.
Aanvangshuur € 330.228
Compensatie voor toekomstige btw-schade 2,5% 8.255
Compensatie derving nominale investerings btw ad € 247.351 in 13 jaren 19.027
Parkeerplaatsen 35 x € 250 8.750
Vergelijkbare aanvangshuur € 294.196
Per m2 VVO (: 1.606) € 183
Voor Roosendaal geldt dan nog dat uit het deskundigenbericht naar voren komt dat de parkeerplaatsen om niet aan BJZ door de gemeente ter beschikking worden gesteld. Hier hoeft dus geen aftrek voor plaats te vinden. Dit leidt tot het volgende resultaat.
Aanvangshuur € 456.000
Compensatie van toekomstige btw-schade 2,5% 11.400
Compensatie derving nominale investerings-btw ad € 542.296 in 15 jaren 36.153
Vergelijkbare aanvangshuur € 408.447
Per m2 VVO (: 2.123) €  192
Indien wel rekening wordt gehouden met de kosten voor parkeerplaatsen, omdat die bij een ander, vergelijkbaar pand niet om niet ter beschikking zouden worden gesteld, leidt dit tot de volgende correctie:
Parkeerplaatsen 39 x € 275 €  10.725
Vergelijkbare aanvangshuur € 397.772
Per m2 VVO (:2.123) €  187
De door BJZ te betalen aanvangshuren waren derhalve flink hoger dan de vergelijkbare markthuren van maximaal € 130,-.
4.10.
[gedaagde 1] was als directeur beheer gehouden het huisvestingsbeleid van BJZ uit te voeren conform de daarin vastgelegde uitgangspunten, zoals de eis dat huren marktconform diende te zijn. [gedaagde 1] stelt dat hij zelf heeft gecontroleerd op basis van openbare bronnen of de door BJZ te betalen huren marktconform waren, zonder daarbij een externe deskundige in te schakelen. [gedaagde 1], die naar hij zelf stelt onbekend was in de vastgoedwereld, is overeenkomsten aangegaan met [D], een ervaren partij op dat gebied, en beschikte daarbij niet over offertes van concurrenten. Het enkele feit dat de eerste overeenkomst met [D] door RSP als gunstig voor BJZ was beoordeeld, maakt niet dat volgende overeenkomsten met [D] die op vergelijkbare condities werden gesloten, niet meer kritisch beoordeeld dienden te worden door [gedaagde 1]. [gedaagde 1] stelt dat hij de begrotingen van Facta op hoofdlijnen door [G] heeft laten beoordelen. Wat daar ook van zij (de rechtbank vindt het opmerkelijk dat dit kennelijk niet bij de deskundigen naar voren is gebracht; die hebben op pagina 18 van het rapport vermeld dat volgens mededeling van partijen die begrotingen nimmer door derden zijn geverifieerd op juistheid noch op marktconformiteit. In de brief van mr. Princen aan de deskundigen van 9 november 2010 staat verder dat vanwege de opgedane positieve ervaringen met [D] en Facta een herhaalde toetsing door een onafhankelijke derde in geval van Roosendaal en 's-Hertogenbosch niet nodig was): het op hoofdlijnen laten beoordelen van de Facta begrotingen door [G] is onvoldoende, hierbij in aanmerking genomen dat begrotingen van (onder meer) bouwkosten en een daarop gebaseerde huurprijs nog niet zonder meer tot een marktconforme huurprijs behoeven te leiden. Bovendien is van belang dat de gang van zaken niet of nauwelijks risico’s voor [D] in zich bergde, omdat deze alle kosten, waaronder ook die van Facta, doorberekende. Dat zou alleszins tot een huurprijsopdrijvend effect kunnen leiden, zoals in ieder geval [gedaagde 1] had moeten onderkennen.
4.11.
[gedaagde 1] heeft bij de beoordeling van de aanvangshuurprijs aantoonbare fouten gemaakt door uit te gaan van onjuiste markthuurprijzen en VVO en BVO door elkaar te gebruiken. De in de eerste huurovereenkomsten met betrekking tot de panden 's-Hertogenbosch en Roosendaal overeengekomen huurprijzen liggen niet alleen boven de door deskundigen gehanteerde gebruikelijke marktprijzen maar ook ruim boven de door [gedaagde 1] genoemde gebruikelijke marktprijzen. Bij de beoordeling van de aanvangshuurprijzen was het pand nog niet voorzien van de zogenaamde huurderswensen, terwijl de verbouwing naar het oordeel van de deskundigen, dat door de rechtbank wordt gevolgd, niet huurderspecifiek was en daarmee niet van invloed mocht zijn op de huurprijs.
In dit verband merkt de rechtbank verder nog op dat volgens een brief van [D] aan [gedaagde 1] d.d. 10 januari 2007 (productie 46 bij dagvaarding) de geschoonde huursom per jaar voor het pand Roosendaal € 331.000,- en € 133,- per m2 bedroeg. [D] is daar echter uitgegaan van BVO in plaats van VVO. Dat had [gedaagde 1] moeten zien en aldus had hij uit de brief moeten opmaken dat - indien de berekening van [D] voor het overige zou moeten worden gevolgd - de huurprijs per m2 VVO geen € 133,- was, maar € 156,-, en derhalve relevant hoger dan [D] aangaf als de gemiddelde huurprijs per m2 van vergelijkbare kantoorgebouwen van € 145,- tot € 150,- voor Roosendaal. Niettemin noemt [gedaagde 1] in de vergadering van de Raad van Toezicht van 17 januari 2007 een “gunstige prijs” van € 133,- per m2.
4.12.
Naast het feit dat de aanvangshuur als gevolg van deze fouten hoger dan marktconform is gebleken, blijkt uit het deskundigenrapport dat de met [D] overeengekomen BAR van 9% gelet op de kwaliteit van de huurder en de lange looptijd van de huurovereenkomsten hoog is te noemen. Daarnaast is de overeengekomen indexering van 2.5% sterk afwijkend van de inschattingen van de inflatie over de betreffende periode (2.9.1 en 2.9.5 van het deskundigenrapport). [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben als verweer gevoerd dat zowel de indexering als de BAR positief zijn beoordeeld door RSP ten aanzien van het pand Tilburg en dat de Raad van Toezicht daarmee heeft ingestemd. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 1] niet had mogen volstaan met het eenmalig (in maart 2005, bij de transactie ter zake Tilburg) laten toetsen van de BAR en het indexeringspercentage. De andere transacties zijn minimaal ruim een jaar later aangegaan en [gedaagde 1] had er niet zonder meer vanuit mogen gaan dat wat in maart 2005 gold voor het pand Tilburg in juli 2006 en later nog steeds gold voor de andere panden. Ook ten aanzien van de overeengekomen BAR en indexering is de rechtbank derhalve van oordeel dat [gedaagde 1] onzorgvuldig heeft gehandeld.
4.13.
Bij de beoordeling van de vraag of dit onzorgvuldig handelen van [gedaagde 1] leidt tot diens aansprakelijkheid als bestuurder zal de rechtbank dit toetsen aan de onder r.o. 4.2. weergegeven norm. De aard van de door BJZ uitgevoerde activiteiten betroffen het verlenen van jeugdzorg, waaruit over het algemeen geen bijzondere financiële risico’s voortvloeien. Van het bestuur van een organisatie die handelt ter uitvoering van een overheidstaak en daarbij volledig van overheidsgeld afhankelijk is, mag een zekere voorzichtigheid bij het aangaan van financiële verplichtingen verwacht worden. Er was een duidelijke taakverdeling binnen het bestuur. Het was voor iedereen duidelijk dat [gedaagde 1] belast was met het huisvestingsbeleid. Het Masterplan hanteerde als uitgangspunt dat de huisvestingslasten marktconform of lager dienden te zijn en dat was dan ook een belangrijke richtlijn voor de handelen van [gedaagde 1]. Zijn inspanningen dienden er op gericht te zijn dat uitgangspunt zoveel mogelijk te volgen en daarvan alleen af te wijken indien dat noodzakelijk was. [gedaagde 1] beschikte in dit verband over de door BJZ voorheen feitelijk betaalde huren, die een referentiekader konden vormen. Verder diende hij, gelet op genoemd uitgangspunt, bij het aangaan van nieuwe huurverplichtingen zorgvuldig onderzoek te doen naar de marktconformiteit daarvan. Dat gold in casu te meer nu de huurverplichtingen hoger werden dan in de oude situatie. Volgens [gedaagde 1] heeft hij dat gedaan door, mede met hulp van [gedaagde 2], te bezien of de aanvangshuurprijs marktconform was. Hij heeft ter comparitie verklaard dat hij die heeft getoetst aan de cijfers van Dynamis, een samenwerkingsverband van 11 regionale makelaars met ruim dertig vestigingen, verspreid door heel Nederland (productie 8 bij conclusie van antwoord). De rechtbank constateert dat die productie geen cijfers inhoudt omtrent de huurprijzen c.q. huurprijsontwikkeling van panden in Roosendaal, zodat niet valt in te zien dat deze cijfers als een goede referentie konden dienen voor de aanvangshuur van het pand in Roosendaal. Verder geldt dat [gedaagde 1] niet duidelijk heeft gemaakt over welke cijfers van Dynamis hij precies beschikte met betrekking tot de huurprijzen in Den Bosch. Wat echter uit de overgelegde cijfers blijkt is dat voor 2006 en voor 2007 een huurprijs werd verwacht van € 140,- per m2 in het centrum en van € 143,- in het deelgebied Paleiskwartier en West. Hoewel vaststaat dat deze cijfers niet maatgevend zijn omdat dit zogenaamde A-1 locaties betreft, waar de huren hoger liggen, geldt in ieder geval dat de aanvangshuurprijs voor het pand Den Bosch veel hoger lag, zoals [gedaagde 1] had kunnen en ook moeten onderkennen.
4.14.
Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 1] over specifieke deskundigheid beschikte om te kunnen beoordelen of de aanvangshuurprijzen in Den Bosch en Roosendaal al dan niet marktconform waren. [gedaagde 1] heeft ten aanzien van het pand Roosendaal kennelijk niet of nauwelijks specifiek onderzoek verricht naar de marktconformiteit van de aanvangshuur en heeft hij ook geen onderzoek doen verrichten door anderen op dat punt. Verder had hem uit de cijfers van Dynamis moeten blijken dat de aanvangshuur van het pand in den Bosch ruim hoger was dan de huurprijzen in de markt.
Dat [gedaagde 1] desondanks de huurovereenkomsten is aangegaan valt hem ernstig te verwijten, aangezien het nu eenmaal uitgangspunt was dat de huurprijzen marktconform dienden te zijn en dat zonder meer noopte tot (nader) gedegen onderzoek. Als hij zelf niet over de vereiste deskundigheid beschikte - wat kennelijk het geval was - had [gedaagde 1] gelet op de grote financiële belangen die er mee gemoeid waren, extern onafhankelijk advies moeten inwinnen. Dit zelfde geldt ten aanzien van BAR en indexeringspercentage. De rechtbank acht dit alles dermate onzorgvuldig dat de rechtbank concludeert dat [gedaagde 1] hiervan een ernstig persoonlijk verwijt valt te maken en dat hij aansprakelijk is voor de door BJZ als gevolg van dit onbehoorlijk bestuur geleden schade. Het verweer van [gedaagde 1] dat hij zijn medebestuurders steeds heeft betrokken bij de besluitvorming, gaat niet op. Dit doet immers niet af aan zijn eigen verantwoordelijkheid als bestuurder. Daarnaast heeft [gedaagde 1] hen niet de juiste informatie verstrekt. In de aan de medebestuurders verstrekte informatie werd immers ook BVO en VVO verward en werden onjuiste markthuren vermeld.
4.15.
Of dit onbehoorlijk bestuur tot schade heeft geleid, is afhankelijk van de vraag of de eindhuur, dus de huur na uitbreiding en na realisering huurderswensen, evenmin marktconform was. Hierbij geldt dat in beginsel moet worden aangenomen dat een te hoge aanvangshuur in het gevolgde systeem ook zal leiden tot een te hoge definitieve huur. Verder hebben de deskundigen hierover opgemerkt dat een marktconforme huur inclusief huurderswensen voor Roosendaal € 167,81 en voor 's-Hertogenbosch € 166,80 per m2 bedraagt (punt 4.7.1 van het rapport). Zelfs de betaalde aanvangshuren - voor realisering huurderswensen - zijn al hoger en de daadwerkelijke betaalde huren bedragen respectievelijk € 223,28 en € 223,51 (punt 4.7.3 van het rapport). Dat het handelen van [gedaagde 1] mogelijk tot schade heeft geleid is daarmee voldoende aannemelijk geworden.
4.16.
Naast het verwijt aan [gedaagde 1] dat hij in afwijking van het beleid huurovereenkomsten heeft gesloten voor BJZ waarin niet-marktconforme huren zijn overeengekomen, worden aan [gedaagde 1] nog een aantal andere verwijten gemaakt, daarin gelegen dat geen toestemming is gevraagd aan de Raad van Toezicht; dat de Raad van Toezicht onvoldoende is geïnformeerd; dat geen toestemming is gevraagd aan Gedeputeerde Staten en dat onvoldoende administratie is gevoerd. De rechtbank is van oordeel dat de vraag of deze verwijten terecht worden gemaakt in het midden kan blijven omdat deze los van het hiervoor gegrond verklaarde verwijt geen zelfstandige bijdrage leveren aan de hoogte van de door BJZ gestelde schade, bestaande uit teveel betaalde huur. Dat ten aanzien van de panden Roosendaal en 's-Hertogenbosch nog andere schade is geleden, is gesteld noch gebleken.
4.17.
[gedaagde 1] heeft zich erop beroepen dat aan hem decharge is verleend door de Raad van Toezicht telkens als de Raad van Toezicht de jaarrekening goedkeurde. Dit verweer wordt verworpen. In [H] (HR 10 januari 1997, NJ 1997, 360) is uitgemaakt dat zowel bij een impliciete als een expliciete decharge niet kan worden aanvaard dat deze zich ook uitstrekt tot gegevens die niet uit de jaarrekening blijken. In de jaarrekeningen die aan de Raad van Toezicht ter goedkeuring werden voorgelegd was telkens één post huisvesting opgenomen, niet uitgesplitst naar de kosten per pand. De Raad van Toezicht kan dus geen decharge hebben verleend voor de te hoge huurlasten in 's-Hertogenbosch en Roosendaal, hierbij in aanmerking genomen dat gesteld noch gebleken is dat de Raad van Toezicht ten tijde van die decharge van de onderhavige problematiek op de hoogte was.
4.18.
[gedaagde 2] wordt door BJZ aansprakelijk gehouden als feitelijk bestuurder en hem worden in belangrijke mate dezelfde verwijten gemaakt als [gedaagde 1]. Nog daargelaten dat artikel 2:9 BW niet ook de feitelijk bestuurder noemt, geldt dat BJZ onvoldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde 2] [gedaagde 1] opdrachten heeft gegeven of als bestuurder terzijde heeft gesteld. Dat [gedaagde 1] (mede) op [gedaagde 2] is afgegaan en niet (telkens) zelfstandig onderzoek heeft gedaan, was kennelijk de keuze van [gedaagde 1] en maakt niet dat [gedaagde 2] zich als feitelijk bestuurder heeft gedragen.
4.19.
BJZ stelt daarnaast dat ten aanzien van [gedaagde 2] is gebleken van een onaanvaardbare verstrengeling van belangen en dat [gedaagde 2] heeft verzuimd te melden dat hij een jarenlange relatie heeft gehad met de voornaamste opdrachtnemer van BJZ in het kader van de realisatie van de herhuisvesting. Uit de in de dagvaarding aangehaalde citaten uit het rapport van [F] leidt de rechtbank af dat BJZ hiermee doelt op het feit dat [gedaagde 2] tussen 1988 en 1999 commissaris is geweest van het bouwbedrijf van [D] en dat [gedaagde 2] ten tijde van de verstrekking van de opdracht aan RSP met betrekking tot het opstellen van het Masterplan afspraken met RSP heeft gemaakt over betaling van door [gedaagde 2] in een ander verband voor RSP verrichte werkzaamheden.
4.20.
De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat [gedaagde 2] commissaris is geweest bij het bouwbedrijf van [D], zonder nadere onderbouwing die niet is gegeven, onvoldoende is ter onderbouwing van de mogelijkheid dat BJZ daardoor schade heeft geleden. Daarnaast heeft [gedaagde 2] onweersproken gesteld dat BJZ ermee bekend was dat hij dit commissariaat heeft vervuld. Ten aanzien van de door [gedaagde 2] en RSP gelegde koppeling tussen de hoogte van de vergoeding van door [gedaagde 2] voor RSP verrichte werkzaamheden en het door RSP aan BJZ te factureren bedrag, is de rechtbank van oordeel dat ook hier onvoldoende is onderbouwd hoe dit tot benadeling van BJZ heeft geleid. BJZ heeft niet (voldoende) gemotiveerd betwist dat [gedaagde 2] werkzaamheden voor RSP heeft verricht die niet in verband stonden met zijn taken bij BJZ. [gedaagde 2] heeft onweersproken gesteld dat RSP de door hem verzonden declaraties te hoog vond en een vergelijking heeft gemaakt met het door haar gehanteerde uurtarief bij haar werkzaamheden voor BJZ; dat RSP en [gedaagde 2] vervolgens zijn overeengekomen dat [gedaagde 2] 10% van het door RSP aan BJZ te factureren bedrag als vergoeding voor zijn werkzaamheden zou krijgen en dat dit lager was dan het oorspronkelijk door [gedaagde 2] gedeclareerde bedrag. BJZ heeft niet gesteld dat [gedaagde 2] meer heeft ontvangen voor zijn werkzaamheden dan waar hij redelijkerwijze recht op had, zodat onvoldoende is onderbouwd dat tussen RSP en [gedaagde 2] gemaakte afspraken hebben geleid tot bevoordeling van [gedaagde 2] ten koste van BJZ.
4.21.
De vordering van BJZ jegens [gedaagde 2] zal worden afgewezen. BJZ zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 2] worden begroot op:
  • explootkosten €  0,00
  • griffierecht 260,00
  • getuigenkosten 0,00
  • deskundigen 0,00
  • overige kosten 0,00
  • salaris advocaat
Totaal €  1.164,00
4.22.
BJZ heeft als kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gevorderd de kosten van
het rapport GIBO ad €  9.835,35,
het rapport [F] ad €  98.013,96
het deskundigenrapport ad €  52.697,66
totaal. € 160.546,97
4.23.
De rechtbank is van oordeel dat BJZ onvoldoende heeft onderbouwd dat het rapport [F] is opgesteld ter vaststelling van de aansprakelijkheid van [gedaagde 1]. BJZ stelt dat de conclusies van GIBO aanleiding waren [F] te vragen onderzoek te doen, maar waartoe dit onderzoek zich uitstrekte is niet gesteld. Evenmin is duidelijk wat de conclusies van [F] zijn geweest. In elk geval zijn deze niet gebruikt ter onderbouwing van de vordering in deze.
4.24.
[gedaagde 1] heeft ten aanzien van dit deel van de vordering geen verweer gevoerd, zodat de gevorderde kosten voor het overige jegens hem zullen worden toegewezen. Over dit bedrag is wettelijke rente verschuldigd met ingang van datum dagvaarding, zoals gevorderd. Jegens [gedaagde 2] zal ook dit deel van de vordering worden afgewezen, nu zijn aansprakelijkheid niet is komen vast te staan.
4.25.
[gedaagde 1] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in de hoofdzaak en het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van BJZ worden begroot op:
  • dagvaarding €  79,16
  • overige explootkosten 0,00
  • griffierecht 560,00
  • getuigenkosten 0,00
  • deskundigen 0,00
  • overige kosten 0,00
  • salaris advocaat
Totaal €  1.995,16

5.De beslissing

De rechtbank
Ten aanzien van de vorderingen jegens [gedaagde 1]:
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] zijn taak als bestuurder van BJZ met betrekking tot de totstandkoming van de huurovereenkomsten ten aanzien van de panden Den Bosch en Roosendaal onbehoorlijk heeft vervuld, zodat hij gehouden is de schade die BJZ dientengevolge lijdt te vergoeden nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan BJZ te betalen een bedrag van € 62.533,01 (tweeënzestig duizendvijfhonderddrieëndertig euro en één eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag met ingang van 16 december 2011 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, aan de zijde van BJZ tot op heden begroot op € 1.995,16,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde 1] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart deze veroordelingen onder 5.2., 5.3. en 5.4. uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde
Ten aanzien van de vorderingen jegens [gedaagde 2]:
5.7.
wijst de vorderingen af,
5.8.
veroordeelt BJZ in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 2] tot op heden begroot op € 1.164,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.9.
veroordeelt BJZ in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat BJZ niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.10.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Bik, mr. M.F.M.T. Franke en mr. I.L. Rijnbout en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2013.