ECLI:NL:RBOBR:2013:2987

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 juli 2013
Publicatiedatum
19 juli 2013
Zaaknummer
01-840415-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in verkeersdelicten met middelengebruik en mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 22 juli 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere verkeersdelicten, waaronder het veroorzaken van een dodelijk ongeval onder invloed van drugs, diefstal van brandstof en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 22 maart 2012 een verkeersongeval plaatsvond waarbij de verdachte met zijn auto een fietser, genaamd [slachtoffer 1], aanreed, die als gevolg daarvan overleed. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat het ongeval mede was veroorzaakt door de aan de auto van de verdachte geconstateerde gebreken, de gereden snelheid of het middelengebruik van de verdachte. De verdachte werd vrijgesproken van de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, maar de rechtbank achtte wel bewezen dat hij onder invloed van GHB en amfetamine reed en dat zijn auto in onvoldoende staat van onderhoud verkeerde. Dit leidde tot een bewezenverklaring van de overtredingen van artikel 5 en artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor diefstal van benzine en mishandeling van een agent, [slachtoffer 2], die hem probeerde te stoppen tijdens het verwisselen van kentekenplaten. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op van 10 maanden, een voorwaardelijke hechtenis van 2 maanden, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren. De bijzondere voorwaarden omvatten een klinische behandeling van maximaal anderhalf jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een groot risico voor de verkeersveiligheid had gecreëerd door herhaaldelijk onder invloed van drugs te rijden en dat er een hoge kans op recidive bestond. De uitspraak benadrukt de ernst van het verkeersgedrag van de verdachte en de noodzaak van behandeling voor zijn verslavingsproblematiek.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: 01/840415-12 [verdachte]
Strafrecht
Parketnummer: 01/840415-12
Datum uitspraak: 22 juli 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1984],
wonende te [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 juli 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 juni 2013.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 8 juli 2013 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
Feit 1.
hij op of omstreeks 22 maart 2012 te Grave als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de
[straat 1], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer,
althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te handelen als volgt:,
verdachte is
* terwijl hij verkeerde onder invloed van GHB (Gamma-hydroxyboterzuur) en/of
amfetamine en/of
* terwijl zijn auto in onvoldoende, althans matige, staat van onderhoud
verkeerde, in elk geval ten aanzien van het remsysteem, ophanging en/of
stuurinrichting niet voldeed aan de eisen van de Regeling Voertuigen,
met - gezien de situatie ter plaatse - te hoge, althans met aanmerkelijke,
snelheid gaan rijden,
en/of
(vervolgens) terwijl er een fietster ( genaamd [slachtoffer 1]) op die [straat 1]
reed en/of doende was die [straat 1] over te steken,
onvoldoende tijdig zijn snelheid heeft aangepast en/of heeft geremd en/of is
uitgeweken en/of
(vervolgens) niet staat is geweest zijn voertuig tot stilstand te brengen over
de afstand die hij kon overzien,
en/of
(vervolgens) tegen die fietster is gebotst,
waardoor een ander (namelijk die [slachtoffer 1]) werd gedood;
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of
tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
[artikel 6 Wegenverkeerswet 1994]
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
1.
hij op of omstreeks 22 maart 2012 te Grave als bestuurder van een voertuig
(auto), daarmee rijdende op de weg, [straat 1], heeft gehandeld als volgt:
verdachte is
* terwijl hij verkeerde onder invloed van GHB en/of amfetamine en/of
* terwijl zijn auto in onvoldoende, althans matige, staat van onderhoud
verkeerde, in elk geval ten aanzien van het remsysteem, ophanging en/of
stuurinrichting niet voldeed aan de eisen van de Regeling Voertuigen,
met - gezien de situatie ter plaatse - te hoge, althans met aanmerkelijke,
snelheid gaan rijden,
en/of
(vervolgens) terwijl er een fietster ( genaamd [slachtoffer 1]) op die [straat 1]
reed en/of doende was die [straat 1] over te steken,
onvoldoende tijdig zijn snelheid heeft aangepast en/of heeft geremd en/of is
uitgeweken en/of
(vervolgens) niet staat is geweest zijn voertuig tot stilstand te brengen over
de afstand die hij kon overzien,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
[artikel 5 Wegenverkeerswet 1994]
2.
hij op of omstreeks 22 maart 2012 te Grave als bestuurder van een voertuig,
(auto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige
invloed van een stof, te weten GHB (Gamma-hydroxyboterzuur) en/of amfetamine,
waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al
dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid
kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden
geacht;
[artikel 8 Wegenverkeerswet 1994]
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
[parketnummer 01/840415-12]
Feit 2.
hij op of omstreeks 11 maart 2012 te Grave als bestuurder van een voertuig,
((personen)auto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder
zodanige invloed van een stof, te weten gamma-hydroxyboterzuur en/of
amfetamine en/of benzodiazepinen, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest
weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van
een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot
behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
[artikel 8 Wegenverkeerswet 1994]
parketnummer 01/840748-12]
Feit 3.
primair:
hij op of omstreeks 29 februari 2012 te Veghel met het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid benzine (45,32 liter Euro 95). in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan[benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], in elk geval een een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 februari 2012 te Veghel met het oogmerk om zich en/of
(een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse
naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige
kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 2]
heeft bewogen tot de afgifte van brandstof, in elk geval van
enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk
weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met
de waarheid gehandeld als volgt:
* hij heeft op zijn auto gestolen kentekenplaten aangebracht,
* hij is met zijn auto naar het tankstation ([straat 2]) gereden,
* hij is met zijn auto naast de benzinepomp gaan staan en/of brandstof heeft
getankt,
* hij zich (aldus) heeft voorgedaan als een normale klant, althans als een
klant ter goeder trouw,
* hij is (vervolgens) weggereden zonder de getankte brandstof af te rekenen,
waardoor [benadeelde 2] werd bewogen tot bovenomschreven
afgifte;
[artikel 326 Wetboek van Strafrecht]
parketnummer 01-840790-12
Feit 4.
hij op of omstreeks 04 maart 2012 te Groesbeek ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2],
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet heeft
gehandeld als volgt:
verdachte is, zittende op de bestuurdersplaats van een auto
en/of terwijl die[slachtoffer 2] (gedeeltelijk) door een portiersraam (aan
bestuurderszijde) hing en/of zich (tegelijkertijd) gedeeltelijk buiten die
auto bevond/hing,
gaan rijden met die auto en/of is (vervolgens) met aanmerkelijke, althans
behoorlijke snelheid blijven rijden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
[artikel 302 en 45 van het Wetboek van Strafrecht]
[parketnummer 01/840747-12]
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 maart 2012 te Groesbeek opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer 2]) heeft mishandeld door, terwijl die [slachtoffer 2] door het geopende autoraam van verdachtes auto naar binnen hing, met zijn, verdachtes, auto is gaan rijden, waardoor die [slachtoffer 2] met de auto werd meegesleept/meegetrokken, waardoor die [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
[artikel 300 Wetboek van Strafrecht]
Ad informandum gevoegd strafbare feit:
1. diefstal van kentekenplaten, gepleegd omstreeks de periode 19 februari 2012
tot en met 22 februari 2012 te Ravenstein
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Bronnen.
1. Een dossier van de regiopolitie Brabant Noord, district Maas en Leijgraaf, met dossiernummer PL21Z3 2012 030976, afgesloten d.d. 6 juni 2012, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 tot en met 136. Dit dossier bevat een verzameling opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventuele) andere bescheiden (t.a.v. feit 1; hierna dossier 1);
2. Een dossier van de regiopolitie Brabant Noord, district Maas en Leijgraaf, met dossiernummer PL21Z3 2012026474, afgesloten d.d. 14 mei 2012, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 tot en met 25. Dit dossier bevat een verzameling opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventuele) andere bescheiden (t.a.v. feit 2; hierna dossier 2);
3. Een dossier van de regiopolitie Brabant Noord, district Maas en Leijgraaf, met dossiernummer PL21Z3 2012091641, afgesloten d.d. 6 september 2012, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 tot en met 18, met bijlagen. Dit dossier bevat een verzameling opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventuele) andere bescheiden (t.a.v. feit 3; hierna dossier 3);
4. Een dossier van regiopolitie Gelderland-Zuid, districtsrecherche Tweestromenland, met dossiernummer 2012036978, afgesloten d.d. 13 april 2012, aantal doorgenummerde bladzijden: 1 tot en met 82. Dit dossier bevat een verzameling opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventuele) andere bescheiden (t.a.v. feit 4; hierna dossier 4);

Ten aanzien van feit 1.

Inleiding.
Op 22 maart 2012 heeft omstreeks 20.53 uur een ongeval plaatsgevonden op de[straat 1]) te Grave. Terwijl [slachtoffer 1] op de fiets doende was [straat 1] schuin over te steken, is verdachte, als bestuurder van zijn personenauto, tegen [slachtoffer 1] aangereden. [slachtoffer 1] is ten gevolge van dit ongeval overleden.
In de eerste plaats dient de vraag te worden beantwoord of het - ten minste in aanmerkelijke zin - aan de schuld van verdachte te wijten is dat dit verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer 1] is gedood.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Samengevat heeft de officier van justitie betoogd dat verdachte reed in een auto die in slechte staat van onderhoud verkeerde en niet voldeed aan de eisen van de Regeling Voertuigen. Verdachte was zwaar onder invloed van GHB en amfetamine en reed met een snelheid die minimaal 18 kilometer te hoog was. Verdachte heeft verschillende wettelijke normen overtreden. Gelet op de vastgestelde feitelijke gedragingen van verdachte is volgens de officier van justitie onder de gegeven omstandigheden sprake van roekeloos rijgedrag.
Er is sprake van enige mate van schuld van [slachtoffer 1], doordat zij op een plaats is overgestoken waar dit niet is toegestaan. Dit heft de schuld van verdachte echter niet op.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank wijst allereerst op het volgende.Voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is een tweeledig causaal verband vereist. Er dient een causaal verband te zijn tussen de verweten gedragingen van verdachte en het verkeersongeval. Daarbij is het criterium of het verkeersongeval in redelijkheid is toe te rekenen aan de schuld van verdachte. Bij de beoordeling of de schuld aan het verkeersongeval kan worden afgeleid uit de bewijsmiddelen komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Onder schuld als bedoeld in dit artikel wordt verstaan een min of meer grove, aanmerkelijke schuld.
Daarbij geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Het tweede causaal verband betreft de relatie tussen het verkeersongeval en de dood van het slachtoffer. De causaliteit tussen de aanrijding en de dood van het slachtoffer [slachtoffer 1] is in deze geen onderwerp van geschil: op grond van het dossier staat vast dat haar overlijden door de aanrijding is veroorzaakt.
Om te kunnen beoordelen of sprake is van causaal verband tussen de aan verdachte verweten gedragingen en het verkeersongeval stelt de rechtbank op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vast.
De omstandigheden van het ongeval.
Op 22 maart 2012 omstreeks 20.53 uur reed verdachte met zijn personenauto (Opel) op [straat 1]) te Grave, komende uit de richting van Nijmegen en gaande in de richting van Velp. [1] Het was na zonsondergang, de wegverlichting brandde en het was droog weer.
Het slachtoffer [slachtoffer 1] reed op haar fiets over het vrijliggende fietspad behorend bij [straat 1], eveneens komende vanuit de richting van Nijmegen en gaande in de richting van Velp.
Ter hoogte van de brug over de [straat 3] stak de fietsster van links naar rechts de rijbaan over op het moment dat verdachte in zijn personenauto die plaats naderde.
De rijbaan van [straat 1] heeft een breedte van circa 6,40 meter en was door middel van een ononderbroken dubbele witte streep verdeeld in twee rijstroken, bestemd voor het verkeer in beide richtingen.
Het ongeval vond, gezien de rijrichting van verdachte, plaats op het rechter weggedeelte van de N324, op een recht stuk weg, dat gelegen was direct na een langgerekte bocht naar rechts.
Verdachte raakte met de linkervoorzijde van zijn personenauto de fietsster. Hierbij sloeg het slachtoffer op de voorruit en het dak van de Opel. De fietsster werd weggeslingerd en kwam op het wegdek van [straat 1] terecht.
De koplamp van de fiets brandde ten tijde van het aantreffen van de fiets door de politie. Gelet op het feit dat er geen schade zat aan de koplamp en ook geen beschadigingen aan het stuur van de fiets zijn geconstateerd, is het zeer waarschijnlijk dat de koplamp van de fiets brandde ten tijde van het ongeval.
De fiets was voorzien van een rode retroreflector aan de achterzijde van het voertuig, witte retroreflectoren aan de wielen en vier gele reflectoren aan de trappers.
Verdachte heeft verklaard dat hij reed met ingeschakelde verlichting van zijn auto.De politie heeft niet kunnen achterhalen welke verlichting verdachte voerde ten tijde van het ongeval.
De fietsster is [straat 1] overgestoken op een plaats waar oversteken niet was toegestaan: op de plaats waar zij overstak, was midden op de rijbaan een dubbele ononderbroken streep aangebracht.
Door de plaatselijke bevolking wordt op deze plaats veelvuldig overgestoken tussen de aan beide zijden gelegen fietspaden. Verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat hij daarvan op de hoogte was. Hij was goed op de hoogte van de situatie ter plaatse.
Met betrekking tot het gebruik van GHB en amfetamine.
Op 22 maart 2013 is na het ongeval omstreeks 23.00 uur bij verdachte bloed afgenomen. [2] Blijkens het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) d.d. 18 april 2012 zijn in het bloed van verdachte onder meer 0,37 mg/l amfetamine, 218 mg/l GHB en lage concentraties benzodiazepinen aangetroffen. De gemeten concentratie GHB was zodanig dat daarbij volgens het deskundigenrapport bij een gemiddelde gebruiker (matige) slaap kon optreden. De gemeten concentratie amfetamine kon als hoog worden gekwalificeerd. [3] [4]
In het rapport van het NFI wordt voorts geconcludeerd dat op grond van de aangetroffen hoge concentraties GHB en amfetamine in het bloed van verdachte dat ten tijde van de bloedafname de rijvaardigheid van verdachte waarschijnlijk nadelig was beïnvloed. [5]
Ter terechtzitting van 8 juli 2013 is de deskundige, R. van der Hulst, toxicoloog/apotheker bij het NFI, gehoord. Deze deskundige heeft verklaard dat, bij concentraties zoals hier zijn gemeten, de nadelige beïnvloeding van de rijvaardigheid ook waarschijnlijk is bij ervaren gebruikers bij wie sprake is van gewenning aan deze middelen. [6]
Op grond van voormelde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat in het bloed van verdachte ten tijde van het ongeval een forse hoeveelheid GHB en amfetamine aanwezig was, waardoor de rijvaardigheid van verdachte ten tijde van het ongeval negatief is beïnvloed.
Met betrekking tot de snelheid van de auto van verdachte.
Op [straat 1] gold ter plaatse voor motorvoertuigen een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur. [7] De politie heeft berekend dat verdachte ter plaatse met zijn auto een snelheid van minimaal 98 km per uur en maximaal 100 km per uur heeft gereden. [8]
Verdachte wist dat hij daar maximaal 80 kilometer per uur mocht rijden en hij erkent ook harder te hebben gereden dan de ter plaatse toegestane snelheid. [9]
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten tijde van het ongeval minimaal 18 kilometer te hard heeft gereden.
De technisch rechercheurs hebben onderzocht of een aanrijding vermeden had kunnen worden als verdachte met de maximaal toegestane snelheid van 80 kilometer uur zou hebben gereden.
Uit dit onderzoek is gebleken dat de fiets ook geraakt zou zijn bij een snelheid van 80 kilometer per uur. In deze berekening is er kennelijk uitgegaan dat de remming ook dan zou beginnen op de plaats waar het remspoor begon. De eventuele invloed van de verdovende middelen op het reactievermogen van verdachte is hierin niet betrokken.
Met betrekking tot de staat van onderhoud van de auto.
Uit onderzoek van de auto van verdachte is gebleken dat het remsysteem, de ophanging en de stuurinrichting niet voldeden aan de eisen van de Regeling Voertuigen.
Op een deel van de schijven op de achterwielen bevond zich corrosie. Er zat speling in het stangenstelsel van de stuurverbindingen. De luchtbanden aan de voorzijde hadden op een deel van het loopvlak onvoldoende profilering en het karkas/de koordlaag van de luchtbanden kwamen naar buiten. [10]
Deze mankementen aan de banden, de ophanging en de stuurinrichting zijn echter, aldus de conclusie van de technisch rechercheurs, niet de oorzaak van of van invloed op het ontstaan en het verloop van het ongeval.
In het proces-verbaal Verkeers Ongeval Analyse wordt geconcludeerd dat het (niet) werken van het ABS-systeem van invloed zou kunnen zijn geweest op het verloop van het ongeval. Op het moment dat er wordt geremd met een reminrichting waarvan het ABS-systeem niet werkt, blokkeren bij een noodremming de wielen, aldus de verbalisanten. Hierdoor wordt het voertuig onbestuurbaar. Indien het ABS-systeem wel werkt, blokkeren de wielen niet en blijft het voertuig bestuurbaar. Voor een eventueel obstakel zou men dan kunnen uitwijken door te sturen.
De rechtbank stelt vast dat de banden, de ophanging en stuurinrichting van verdachtes auto kennelijk niet voldeden aan de eisen van de Regeling Voertuigen. Uit het proces-verbaal Verkeers Ongeval Analyse blijkt echter ook dat deze mankementen niet zodanig waren dat zij de oorzaak waren van of van invloed waren op het ontstaan en/of het verloop van het ongeval. Met betrekking tot de schuldvraag in verband met het primair ten laste gelegde laat de rechtbank deze omstandigheden dan ook buiten beschouwing.
Met betrekking tot het niet werkende ABS-systeem is door de politie vastgesteld dat dit van invloed zou kunnen zijn geweest op het verloop van het ongeval.
Ter plaatse is op de rechter rijstrook van de N324 het begin van een blokkeerspoor aangetroffen. Dit blokkeerspoor had een lengte van totaal ongeveer 59,50 meter. Na een afstand van 33,7 meter liep dit spoor over een lengte van 20,50 meter door de rechterberm.
Op een afstand van ongeveer 12,6 meter na de 0-lijn is op de rechterrijstrook van de N324 een tweede blokkeerspoor aangetroffen. Dit tweede blokkeerspoor liep links van het eerste blokkeerspoor, evenwijdig aan het eerste blokkeerspoor.
Beide aangetroffen blokkeersporen waren gelet op de inpassing en later gehouden remproeven afkomstig van de Opel van verdachte. De technisch rechercheurs hebben geconcludeerd dat beide sporen naar rechts liepen en dat het linkerspoor later aftekende dan het rechterspoor. Dit was mogelijk een gevolg van het feit dat de bestuurder van de Opel direct voor de aanrijding naar rechts probeerde te sturen ter voorkoming van een aanrijding.
Dit sluit aan bij de verklaring van de verdachte bij de politie en ter terechtzitting dat hij, toen hij het slachtoffer op zijn rijbaan zag, de auto naar rechts heeft gestuurd om haar te ontwijken.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de beschrijving van de remsporen en de verklaring van verdachte niet dat de auto van verdachte onbestuurbaar is geweest tijdens het remmen. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet vast komen te staan dat het niet functionerende ABS-systeem van invloed is geweest op het ontstaan of het verloop van het ongeval.
De verklaringen van verdachte.
In eerste instantie heeft verdachte op 23 maart 2012 om 00.45 uur bij de politie verklaard dat hij links van hem, ongeveer 20 meter van hem vandaan, een donker schimmetje zag. Hij zag dat het een meisje was. Hij zag dat ze links van hem op de rijbaan reed. Hij zag dat het meisje naar links keek en zag dat het meisje schuin de weg over stak. Hij dacht dat het meisje al naar rechts gekeken had en hem had gezien. Toen hij het meisje op zijn rijbaan zag komen, heeft hij geprobeerd te remmen en naar rechts gestuurd.
Op 23 maart 2012 om 09.43 uur heeft verdachte verklaard dat hij een donkere schim aan de linkerzijde zag. Toen hij dichterbij kwam, zag hij dat het een fietsster was. Hij zag dat de fietsster naar links keek en vervolgens de weg op fietste. Hij is gaan remmen toen hij zag dat de fietsster de weg op reed.
Op 23 mei 2012 te 15.08 uur heeft verdachte verklaard dat hij het slachtoffer zag toen ze al midden op de weg fietste. Hij zag haar naar links kijken. De fietsster schoot in één keer door. Het ging in een split second.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij het slachtoffer pas voor het eerst zag toen ze de rijbaan was opgegaan. Hij zag haar naar links kijken. Hij dacht dat ze op hem zou wachten. Toen hij zag dat ze door bleef fietsen, heeft hij voluit geremd en naar rechts uitgeweken.
Er bevinden zich in het dossier geen verklaringen van getuigen die iets over de toedracht van het ongeval kunnen verklaren.
De causaliteit.
Resumerend stelt de rechtbank het volgende vast.
Het voertuig van verdachte voldeed niet aan de eisen van de Regeling Voertuigen. Deze gebreken hebben geen invloed gehad op de toedracht of het verloop van het ongeval.
Verdachte reed harder dan de toegestane snelheid van 80 kilomter per uur. Uit onderzoek is gebleken dat het ongeval ook zou hebben plaatsgevonden wanneer verdachte de toegestane snelheid van 80 kilometer zou hebben gereden.
Ten tijde van het ongeval was het donker. Het slachtoffer stak over op een plek waar dit verboden was.
Verdachte heeft kort voor de aanrijding hard geremd voor het slachtoffer en is naar rechts uitgeweken.
Ten tijde van het ongeval had verdachte een forse hoeveelheid GHB en amfetamine in zijn bloed. Deze stoffen hebben vrijwel zeker de rijvaardigheid van verdachte ten tijde van het ongeval negatief beïnvloed.
Aan de orde is de vraag of de omstandigheid dat verdachte verkeerde onder invloed van GHB en amfetamine van invloed is geweest op het ontstaan van het ongeval, omdat verdachte door het gebruik van de GHB en de amfetamine minder alert reageerde.
In het algemeen valt te verwachten dat de invloed van verdovende middelen het risico op niet adequaat reageren in het verkeer vergroot.
Naar het oordeel van de rechtbank kan echter op grond van het dossier, de verklaringen van verdachte bij de politie en de verklaring van verdachte ter terechtzitting niet worden vastgesteld dat verdachte meer adequaat had kunnen handelen en daardoor een aanrijding had kunnen voorkomen. Uit niets blijkt dat verdachte het slachtoffer, dat kort na de bocht overstak, eerder had kunnen zien of dat verdachte, nadat hij zag dat het slachtoffer de weg opreed, te laat heeft geremd. Er bevinden zich ook onvoldoende aanwijzingen in het dossier om te kunnen concluderen dat verdachte anderszins eerder of anders had kunnen en moeten reageren, dan hij heeft gedaan.
Op grond van het vorenstaande blijft naar het oordeel van de rechtbank de reële mogelijkheid bestaan dat de aanrijding tussen verdachte en de fietsster ook zou zijn ontstaan indien verdachte niet onder invloed van verdovende middelen was geweest en/of niet harder dan de toegestane snelheid had gereden.
De rechtbank acht, gelet op het hiervoor overwogene, niet bewezen dat het ongeval mede is veroorzaakt door de aan de auto van verdachte geconstateerde gebreken en/of de door verdachte gereden snelheid en/of zijn middelengebruik. De rechtbank zal verdachte daarom van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijspreken.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair onder 1 en 2 voorts:
De rechtbank acht op grond van de hiervoor (in de voetnoten) vermelde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte verkeerde onder invloed van GHB en amfetamine. Ook verkeerde de auto van verdachte in onvoldoende staat van onderhoud, in elk geval ten aanzien van het remsysteem, de ophanging en de stuurinrichting.
Verdachte reed 98 kilometer per uur op een weg waar 80 kilometer per uur was toegestaan . Daarmee reed verdachte met een gezien de situatie ter plaatse te hoge snelheid. Door deze gedragingen van verdachte kon, naar het oordeel van de rechtbank, gevaar op die weg worden veroorzaakt. De rechtbank acht de overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 dan ook bewezen.
Nu naar het oordeel van de rechtbank het causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en het verkeersongeval niet is bewezen, zoals hiervoor onder 1 primair is overwogen, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van dat deel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op de aanrijding met de fietsster [slachtoffer 1].
Het ten aanzien van feit 1 subsidiair onder 2 ten laste acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen.
Gezien de hoge concentraties GHB en amfetamine in zijn bloed en het feit dat verdachte, zoals hij erkent, die middelen toen al veelvuldig gebruikte, had verdachte redelijkerwijs moeten weten dat het gebruik daarvan, al dan niet in combinatie met het gebruik van een of meer andere stoffen, de rijvaardigheid zodanig kon verminderen dat hij niet tot behoorlijk besturen van zijn auto in staat moest worden geacht.

Ten aanzien van feit 2.

Inleiding.
Op 11 maart 2012 reed verdachte in een personenauto op de [straat 4]. Verdachte is gecontroleerd door de politie. Omdat er verdenking bestond dat verdachte onder invloed was van verdovende middelen, is verdachte onderworpen aan een bloedonderzoek. [11] In het bloed van verdachte zijn onder meer 0,51 mg/l amfetamine, 253 mg/l GHB, 0,059 mg/l diazepam, 0,10 mg/l desmethyldiazepam en 0,15 mg/l oxazepam aangetroffen. De laatste drie genoemde stoffen vallen onder de stof(groep) benzodiazepinen. [12] [13]
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. In het bloed van verdachte zijn GHB, amfetamine en benzodiazepinen aangetroffen. Op grond van de resultaten van het uitgevoerde toxicologisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat ten tijde van de bloedafname de rijvaardigheid waarschijnlijk nadelig was beïnvloed.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak van feit 2 bepleit. Bij het toxicologisch rapport is uitgegaan van een gebruiker bij wie geen gewenning is opgetreden. Er is onvoldoende bewijs voorhanden om te kunnen concluderen dat verdachte onder zodanige invloed verkeerde dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht.
Het oordeel van de rechtbank.
Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 18 april 2012 blijkt dat in het bloed van verdachte een concentratie van GHB is gemeten waarbij doorgaans een diepe, coma-achtige slaap op kan treden. Tevens is een hoge concentratie amfetamine gemeten.
Op grond van de resultaten van het uitgevoerde toxicologische onderzoek heeft het NFI geconcludeerd dat ten tijde van de bloedafname de rijvaardigheid waarschijnlijk nadelig was beïnvloed. [14]
Ter terechtzitting van 8 juli 2013 is de deskundige, R. van der Hulst, toxicoloog/apotheker bij het NFI, gehoord. Deze deskundige heeft verklaard dat, gelet op de gemeten concentraties GHB (betreft de meting m.b.t. 22 maart 2012 van 218 mg/l), de nadelige beïnvloeding van de rijvaardigheid ook waarschijnlijk is bij ervaren gebruikers van deze middelen, bij wie sprake is van gewenning. [15] Nu de op 11 maart 2012 gemeten hoeveelheid 253 mg/l betreft en derhalve 35 mg/l hoger is dan de gemeten hoeveelheid op 22 maart 2012, geldt deze conclusie ten aanzien van de rijvaardigheid zeker ook voor de op 11 maart 2012 gemeten hoeveelheid.
Tijdens het eerste directe contact met verdachte tijdens de controle hebben de verbalisanten waargenomen dat verdachte zonder enige reden meerdere malen zijn tong uit zijn mond deed. Hij had opvallend grote pupillen en maakte rare bewegingen met zijn handen en benen. [16]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard kort voor de aanhouding op 11 maart 2012
GHB te hebben gebruikt, dat hij in die tijd dagelijks gebruikte en dat hij momenteel om de 2 à 3 uur GHB te gebruikt. [17]
Bij de politie heeft verdachte verklaard de dag ervoor een lijntje speed te hebben genomen. [18]
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte op 11 maart 2012 verkeerde onder zodanige invloed van GHB, amfetamine en benzodiazepinen, en dat hij redelijkerwijs moest weten dat het gebruik daarvan, al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof, de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen van zijn auto in staat moest worden geacht.

Ten aanzien van feit 3.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie achter de onder 3 primair ten laste gelegde diefstal wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte heeft feit 3 erkend. De raadsman van verdachte heeft zich ten aanzien van feit 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de onder 3 primair ten laste gelegde diefstal wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte van [benadeelde 1] [19] en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting. [20]
De rechtbank volstaat ten aanzien van feit 3 met een opgave van bewijsmiddelen gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering.

Ten aanzien van feit 4.

Inleiding.
Op 4 maart 2012 was verdachte op [straat 5], zijnde een bospad, te Groesbeek bezig met het verwisselen van kentekenplaten op zijn auto.[slachtoffer 2], hoofdagent van politie, was ter plaatse aanwezig. Hij was daar in zijn vrije tijd en niet in uniform gekleed. [slachtoffer 2] kwam met een groep mensen uit het bos en zag dat verdachte kentekenplaten verwisselde.[slachtoffer 2] riep tegen verdachte dat hij van de politie was en dat verdachte moest stoppen. Hierop is verdachte in zijn auto gesprongen en met zijn auto weggereden. Terwijl verdachte wegreed, probeerde [slachtoffer 2] de auto tegen te houden en de sleutel van de auto te pakken. [21] [22]
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de onder 4 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
[slachtoffer 2] is door verdachte een aantal meters meegesleurd/meegesleept, terwijl hij nog in de auto hing. Gelet op deze handelswijze was er een aanmerkelijke kans dat die [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Deze aanmerkelijke kans heeft verdachte ook willens en wetens aanvaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak van feit 4 primair en subsidiair bepleit.
Een persoon komt in camouflagekleding op verdachte afgerend. Verdachte schrikt en probeert zich op de minst schadelijke wijze te redden uit deze dreigende situatie door in te stappen en weg te rijden.
Dat op het slachtoffer er het moment van starten voor kiest om – zonder deugdelijke wijze van identificatie – in de auto te springen en cliënt zelfs met geweld tot stoppen te dwingen is een keuze van het slachtoffer. Het gevaar is veroorzaakt door het handelen van deze persoon zelf en niet door het gedrag van cliënt. Verdachte stelt zich op het standpunt dat hij niet wist dat hij te maken had met een politieman en dat hij niet weet hoe hij anders had moeten reageren in deze dreigende situatie. Derhalve is geen sprake van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin.
Het oordeel van de rechtbank.
Op 4 maart 2012 te 14.12 uur was aangever [slachtoffer 2], hoofdagent van politie, in zijn vrije tijd in de bossen te Groesbeek. Hij hoorde over [straat 5] een auto rijden. Hij zag dat verdachte kentekenplaten op zijn auto aan het verwisselen was. Verdachte keek schichtig om zich heen. [slachtoffer 2] zag dat het niet klopte en heeft op een afstand van vijf meter met luide stem gezegd: ‘staan blijven politie’. Verdachte sprong direct op en ging achter het stuur van zijn auto zitten. [slachtoffer 2] hoorde hem gas geven.[slachtoffer 2] dook via het raam aan de bestuurderszijde met zijn bovenlichaam in de auto om de autosleutel om te draaien en verdachte te beletten om weg te rijden. Hij zei nogmaals dat hij van de politie was en dat verdachte moest stoppen. Verdachte begon te rijden. [slachtoffer 2] hing daarbij in de auto. De auto reed met hoge snelheid weg. [slachtoffer 2] voelde dat zijn benen werden meegesleept. Toen hij meer grip kreeg met zijn benen, kon hij los komen van de auto.
Ten gevolge van dit voorval heeft [slachtoffer 2] pijn in zijn rug en zijn liezen. [23]
Op 5 maart 2012 is [slachtoffer 2] naar de huisarts gegaan die een spierkneuzing aan het rechterbovenbeen en een verrekking van de liezen heeft geconstateerd. [24]
Verdachte heeft verklaard dat hij bezig was met het verwisselen van kentekenplaten op zijn auto. Een man kwam met een aantal andere mensen uit de struiken. De man zei: ‘stop politie’. De man kwam langs het raam van de bestuurderskant van de auto staan. Verdachte wilde wegrijden. De man probeerde de sleutel van de auto te pakken. Hij probeerde de auto tegen te houden. Hij hing met zijn arm in de auto om de sleutel te pakken. Verdachte is toen weggereden. [25]
Diverse personen zijn getuige geweest van dit voorval.
De getuigen verklaren dat [slachtoffer 2] tegen verdachte zei dat hij van de politie was en dat verdachte moest stoppen. Terwijl [slachtoffer 2] met zijn armen in de auto van verdachte hing, reed verdachte weg. [slachtoffer 2] rende met de auto mee. [26]
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de verklaringen van deze getuigen.
De rechtbank acht, gelet op het hiervoor overwogene, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 4 maart 2012 met zijn auto is gaan rijden, terwijl [slachtoffer 2] gedeeltelijk door het portiersraam aan de bestuurderszijde van de auto hing.
De rechtbank is van oordeel dat dit geen poging tot zware mishandeling oplevert.
De rechtbank acht wel enige kans aanwezig dat [slachtoffer 2] zwaar letsel zou oplopen doordat hij werd meegesleept of meegetrokken door de rijdende auto waar hij deels in hing, maar de rechtbank is van oordeel dat er geen omstandigheden zijn gebleken waaruit volgt dat die kans ook aanmerkelijk was, zoals voor het bewijs van dit delict is vereist. De rechtbank zal verdachte dan ook van het onder 4 primair ten laste gelegde vrijspreken.
De rechtbank acht wel de subsidiair ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen. Verdachte is gaan rijden terwijl hij zag dat[slachtoffer 2] werd meegesleept / meegetrokken en het is duidelijk dat het geconstateerde letsel daardoor is veroorzaakt.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
feit 1subsidiair onder 1:
op 22 maart 2012 te Grave als bestuurder van een voertuig
(auto), daarmee rijdende op de weg, [straat 1], heeft gehandeld als volgt:
verdachte is
* terwijl hij verkeerde onder invloed van GHB en amfetamine en
* terwijl zijn auto in onvoldoende staat van onderhoud verkeerde, in elk geval ten aanzien van het remsysteem, ophanging en stuurinrichting niet voldeed aan de eisen van de Regeling Voertuigen,
met - gezien de situatie ter plaatse - te hoge snelheid gaan rijden,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg kon worden veroorzaakt.
feit 1subsidiair onder 2:
op 22 maart 2012 te Grave als bestuurder van een voertuig, (auto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten GHB (Gamma-hydroxyboterzuur) en amfetamine, waarvan hij redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid
kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
op 11 maart 2012 te Grave als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten gamma-hydroxyboterzuur en amfetamine en benzodiazepinen, waarvan hij redelijkerwijs moest
weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Primair:
op 29 februari 2012 te Veghel met het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid benzine (45,32 liter Euro 9), toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2].
Subidiair:
op 04 maart 2012 te Groesbeek opzettelijk een persoon te weten [slachtoffer 2] heeft mishandeld door, terwijl die [slachtoffer 2] door het geopende autoraam van verdachtes auto naar binnen hing, met zijn, verdachtes, auto is gaan rijden, waardoor die [slachtoffer 2] met de auto werd meegesleept/meegetrokken, waardoor die [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1 primair (roekeloos), feit 2, feit 3 primair en feit 4 primair en de ad informandum gevoegde zaak:
- een gevangenisstraf van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en de bijzondere voorwaarden van toezicht door de reclassering, opname in een Detox-kliniek van Novadic-Kentron te Breda en een aansluitende klinische opname in de Woenselse Poort.
Ten aanzien van het toezicht en de bijzondere voorwaarden: uitvoerbaar bij voorraad;
  • een werkstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis;
  • een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel € 600,-- subsidiair 12 dagen hechtenis
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De belangrijkste persoonlijke omstandigheid is de ernstige drugsproblematiek waar verdachte mee heeft te kampen. Verzocht wordt om bij oplegging van een straf te komen tot een voorwaardelijke veroordeling met als bijzondere voorwaarde de klinische opname zoals geadviseerd door de reclassering. Dit geldt ook indien de rechtbank tot vrijspraak van drie van de vier feiten zou oordelen. Deze klinische opname wordt door verdachte en zijn familie gezien als een laatste mogelijkheid voor verdachte het juiste pad weer te vinden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft twee keer als bestuurder van een auto aan het verkeer deelgenomen, terwijl hij onder invloed was van een grote hoeveelheid verdovende middelen. De hoeveelheden waren zodanig dat hij niet tot behoorlijk besturen van een auto in staat moest worden geacht.
Op 11 maart 2012 is verdachte onder invloed van verdovende middelen aangehouden.
Elf dagen later is verdachte wederom aangehouden, waarbij is gebleken dat hij opnieuw onder invloed was van verdovende middelen. Hij reed harder dan de toegestane snelheid en daarnaast voldeed zijn auto technisch niet aan de eisen die de wet aan een motorvoertuig stelt. Verdachte heeft door dit volstrekt onverantwoorde verkeersgedrag een groot risico voor zijn medeweggebruikers in het leven geroepen.
Het lijkt erop dat verdachte zich niets aantrekt van de geldende verkeersregels, geen inzicht heeft in de risico’s van zijn gedrag voor de verkeersveiligheid en zich totaal niet bekommert om het welzijn van zijn medeweggebruikers. Zo heeft verdachte ook ter terechtzitting nog verklaard dat hij zich, als regelmatige gebruiker van drugs, goed in staat voelde een motorvoertuig te besturen en dat hij die mening nog steeds is toegedaan. Kennelijk heeft hij niets geleerd van wat er is gebeurd.
Naast voornoemde feiten heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een mishandeling en een diefstal van brandstof.
De rechtbank heeft in strafverhogende zin rekening gehouden met het ad informandum gevoegde feit, vermeld op de dagvaarding.
Verdachte heeft ter terechtzitting toegegeven dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan dit feit. Voor dit feit is of zal verdachte niet afzonderlijk worden vervolgd.
Uit de rapportages van Novadic-Kentron blijkt dat verdachte afhankelijk is van GHB en amfetamine. Verdachte gebruikt deze middelen dagelijks in grote hoeveelheden en daarnaast gebruikt hij nog cocaine en kalmeringsmiddelen (benzodiazepinen). In 2010 heeft verdachte contact gehad met een psychologe van Novadic-Kentron. Zij heeft vastgesteld dat er sprake is van afhankelijkheid van GHB, cocaïnemisbruik, een eenmalige depressieve periode en een sociale fobie. De diverse pathologische domeinen lijken elkaar te beïnvloeden en in stand te houden. Er lijkt met andere woorden sprake te zijn van een dubbel-diagnoseproblematiek. De kans op herhaling van gebruik en mede daaruit voortkomend delictgedrag bij verdachte wordt als hoog ingeschat. Tot op heden heeft er nog geen toereikende behandeling plaatsgevonden, die gericht is op een geïntegreerde behandeling van de bij betrokkene aanwezige complexe psychiatrische problematiek en het overmatige gebruik van middelen. De situatie rond verdachte wordt als zeer zorgelijk omschreven. De toestand van betrokkene lijkt steeds meer te verslechteren. Hij krijgt waanbeelden, lijkt psychotische trekken te hebben en gebruikt meerdere soorten drugs door elkaar. Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde een meldingsgebod en een opname in FPK de Woenselse Poort te Eindhoven of een soortgelijke instelling. Een intensieve klinische behandeling zal voor de duur van ten minste één jaar noodzakelijk zijn.
Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte op 22 of 27 juli 2013 kan worden opgenomen voor een behandeling van zijn verslavings- en psychiatrische problematiek, waarbij er eerst een Detox-opname zal zijn bij Novadic-Kentron te Breda en aansluitend een klinische behandeling bij de Woenselse Poort.
Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank een forse gevangenisstraf en hechtenis op zijn plaats.
De rechtbank zal de gevangenisstraf en hechtenis voorwaardelijk opleggen nu een langdurige behandeling noodzakelijk is en daarbij een forse voorwaardelijke detentiestraf als zogenoemde stok achter de deur, met als doel om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Met het stellen van de bijzondere voorwaarden van meldplicht bij en begeleiding door de reclassering en een verplichting om mee te werken aan klinische opname en behandeling wordt beoogd het gedrag van verdachte in positieve zin te beïnvloeden.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen acht de rechtbank het van belang dat verdachte zo snel mogelijk zal worden behandeld voor zijn verslavingsproblematiek en psychische problematiek en zal de rechtbank met toepassing van artikel 14e van het Wetboek van strafrecht (Sr), bevelen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
De mogelijkheid om de bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar te verklaren berust op de Wet van 17 november 2011 (Stb. 2011,545), welke wet in werking is getreden op 1 april 2012. De rechtbank stelt vast dat de bewezen verklaarde feiten dateren van vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet. De wet kent geen bijzonder overgangsrecht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de in artikel 14e Sr vervatte regeling betrekking op de executie van een opgelegde straf. De invoering van deze regeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een wijziging van wetgeving ten aanzien van de strafbaarstelling of de strafdreiging. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de toepassing van artikel 14e Sr als zodanig geen wijziging brengt in de aard en maximale duur van de mogelijk ten uitvoer te leggen straf, kan niet worden gezegd dat een onmiddellijke toepassing van deze bepaling in strijd is met het legaliteitsbeginsel als vervat in artikel 1 Sr.
Naast voornoemde straffen acht de rechtbank een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van in totaal drie jaren op zijn plaats. Deze bijkomende straffen zullen per delict worden opgelegd. Gelet op zijn verslavingsproblematiek en het door verdachte herhaaldelijk vertoonde onverantwoordelijke verkeersgedrag acht de rechtbank een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor langere duur op zijn plaats.
Nu, naast een viertal misdrijven, ook de overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet bewezen is verklaard, dient de rechtbank op grond van artikel 62 van het Wetboek van Strafrecht voor deze overtreding een aparte straf op te leggen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en onder 4 primair ten laste gelegde zal vrijspreken. De rechtbank zal geen werkstraf opleggen zoals door de officier van justitie is geëist.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering in haar geheel toewijsbaar.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft primair verzocht de vordering af te wijzen danwel de benadeelde niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. Subsidiair is verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag van € 200,-- betreffende immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van het resterende deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 18, 24c, 36f,
57, 60, 62, 300, 310
Wegenverkeerswet 1994 art. 5, 8, 176, 177, 179.
DE UITSPRAAK
T.a.v. feit 1 primair en feit 4 primair:
Vrijspraak.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor
bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de overtreding:
T.a.v. feit 1 subsidiair onder 1:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 subsidiair onder 2:
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994
T.a.v. feit 2:
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994
T.a.v. feit 3 primair:
diefstal
T.a.v. feit 4 subsidiair:
mishandeling
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. feit 1 subsidiair onder 1:
* Hechtenis voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3
jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar
feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan
het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d,
tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften
en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
-dat veroordeelde zich (uiterlijk) op 22 juli 2013 meldt bij de reclassering,
Novadic-Kentron, te Helmond, Zuidende 33. Hierna moet hij zich gedurende door
de reclassering bepaalde perioden blijven melden zo frequent als
Novadic-Kentron verslavingsreclassering gedurende deze perioden nodig acht;
- dat veroordeelde zich gedurende het eerste deel van de proeftijd voor de
totale duur van maximaal anderhalf jaar klinisch zal laten opnemen in een door de
reclassering aangewezen Detox-zorginstelling (Novadic-Kentron te Breda) en
aansluitend in FPK de Woenselse Poort te Eindhoven, althans een soortgelijke
intramurale instelling, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de
aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens
de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven.
waarbij de Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6,
5233 VG te ’s-Hertogenbosch (Novadic-Kentron), opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te
begeleiden.
- beveelt dat de gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht direct uitvoerbaar zijn.
T.a.v. feit 1 subsidiair onder 1:
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder
begrepen) voor de duur van 1 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 179 lid 6
Wegenverkeerswet 1994.
T.a.v. feit 1 subsidiair onder 2, feit 2, feit 3 primair, feit 4 subsidiair:
* Gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
3
jaren.
Stelt als algemene voorwaardendat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar
feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan
het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d,
tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-dat veroordeelde zich (uiterlijk) op 22 juli 2013 meldt bij de reclassering,
Novadic-Kentron, te Helmond, Zuidende 33. Hierna moet hij zich gedurende door
de reclassering bepaalde perioden blijven melden zo frequent als
Novadic-Kentron verslavingsreclassering gedurende deze perioden nodig acht;
- dat veroordeelde zich gedurende het eerste deel van de proeftijd voor de
duur van maximaal anderhalf jaar klinisch zal laten opnemen in een door de
reclassering aangewezen Detox-zorginstelling (Novadic-Kentron te Breda) en
aansluitend in FPK de Woenselse Poort te Eindhoven, althans een soortgelijke
intramurale instelling, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de
aanwijzingen die veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens
de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven.
-dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften
en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
waarbij de Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6,
5233 VG te 's-Hertogenbosch,opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de
naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te
begeleiden.
- beveelt dat de gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht direct uitvoerbaar zijn.
T.a.v. feit 1 subsidiair onder 2 voorts:
* Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder
begrepen) voor de duur van 1 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 179 lid 6
Wegenverkeerswet 1994.
T.a.v. feit 2 voorts:
* Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder
begrepen) voor de duur van 1 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 179 lid 6
Wegenverkeerswet 1994.
T.a.v. feit 4 subsidiair:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 200,00 subsidiair 4 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer[slachtoffer 2] van een bedrag van EUR 200,-- (zegge:
tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4
dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van
het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte
mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], van een bedrag van EUR 200,-- (zegge: tweehonderd euro), terzake immateriële schade.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de
datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering
(resterende deel immateriële schade) niet ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Lammers, voorzitter,
mr. A.M. Kooijmans-de Kort en mr. M.M.J. Nuijten, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 22 juli 2013.
Mr. Nuijten is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Verklaring verdachte ter terechtzitting
2.Bevindingen verbalisanten, dossier 1 pag. 93-97
3.Aanvraag toxicologisch onderzoek, dossier 1 pag. 99
4.Rapport NFI d.d. 18 april 2012, dossier 1 pag. 101-107
5.Rapport NFI d.d. 18 april 2012, dossier 1 pag. 107
6.Verklaring deskundige R. van der Hulst ter terechtzitting
7.Proces-verbaal Verkeers Ongeval Analyse, dossier 1, pag. 23
8.Proces-verbaal Verkeers Ongeval Analyse, dossier 1, pag. 80
9.Verklaring verdachte ter terechtzitting
10.Proces-verbaal Verkeers Ongeval Analyse, dossier 1 pag. 40, 42-44, 47
11.Bevindingen verbalisanten, dossier 2, pag. 4-5
12.Aanvraag toxicologisch onderzoek, dossier 2, pag. 25
13.Rapport NFI d.d. 28 maart 2012, dossier 2 pag. 19-23
14.Rapport NFI d.d. 28 maart 2012, dossier 2 pag. 21, 23
15.Verklaring deskundige R. van der Hulst ter terechtzitting
16.Bevindingen verbalisanten, dossier 2 pag. 12
17.Verklaring verdachte ter terechtzitting
18.Verklaring verdachte, dossier 2 pag. 11
19.Aangifte [benadeelde 1], dossier 3 pag. 3-4
20.Verklaring van verdachte ter terechtzitting
21.Bevindingen verbalisant [slachtoffer 2], dossier 4 pag. 35-36
22.Verklaring verdachte ter terechtzitting
23.Bevindingen verbalisant [slachtoffer 2], dossier 4 pag. 35-36
24.Medische verklaring betreffende [slachtoffer 2], dossier 4 pag. 44
25.Verklaring verdachte ter terechtzitting
26.Verklaringen [getuige 1], dossier 2 pag. 55-56, verklaring[getuige 2], dossier 2 pag. 58-59, Verklaring [getuige 3], dossier 2 pag. 60-61