In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant werd behandeld, vorderde eiseres, werkzaam als supervisor buitendienst bij Crito B.V., betaling van achterstallig loon en vergoeding van buitengerechtelijke kosten na een ontslag op staande voet. Eiseres was op 27 september 2010 in dienst getreden en had een arbeidsovereenkomst die per 1 oktober 2012 was verlengd. Op 10 april 2013 werd zij door Crito ontslagen omdat zij weigerde te werken in de functie van balansmedewerker, een functie die haar eenzijdig was opgelegd. Eiseres betwistte de rechtmatigheid van het ontslag en stelde dat zij zich beschikbaar had gehouden voor haar oorspronkelijke functie.
De kantonrechter oordeelde dat Crito niet voldoende had aangetoond dat het ontslag op staande voet gerechtvaardigd was. De rechter concludeerde dat eiseres recht had op haar functie als supervisor en dat haar weigering om als balansmedewerker te werken niet als werkweigering kon worden gekwalificeerd. Hierdoor had eiseres recht op loon, aangezien zij niet verantwoordelijk was voor het niet verrichten van haar werkzaamheden. De vordering tot betaling van loon werd toegewezen, evenals de wettelijke rente, maar de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten werd afgewezen. Crito werd veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering door de werkgever bij ontslag op staande voet en de rechten van werknemers om in hun functie te blijven werken, tenzij er voldoende bewijs is van onacceptabel functioneren. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat Crito onmiddellijk moest voldoen aan de betalingsverplichtingen.