Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2013 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Ook dient verweerder de volledige kosten van het in bezwaar overgelegde taxatierapport en de in bezwaar gemaakte kadasterkosten te vergoeden.
.De omstandigheid dat het tijdsbeslag van de behandeling van de zaak op een gecombineerde hoorzitting relatief kort is geweest en dat de hoeveelheid werk voor de kantoorgenoot van de gemachtigde – en daarmee de kosten – in dit geval wellicht bescheiden in omvang is geweest, vormt nog geen bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bpb. Het is immers een forfaitaire regeling, waarbij wordt geabstraheerd van de daadwerkelijk gemaakte kosten.
zaakis. In het onderhavige geval heeft verweerder in de bestreden uitspraak bij de toekenning van de kosten voor rechtsbijstand reeds gesteld dat de wegingsfactor 1 is gehanteerd. Verweerder heeft dit standpunt in beroep ook gehandhaafd, omdat ook volgens verweerder sprake is van een ‘gemiddelde’ zaak als bedoeld in het Bpb. De rechtbank ziet geen aanleiding daar anders over te oordelen. Aangezien de wegingsfactor van de zaak in bezwaar reeds is vastgesteld op 1, kan vervolgens door verweerder niet worden verdedigd dat diezelfde zaak tijdens de hoorzitting moet worden aangemerkt als zeer licht. Anders dan verweerder meent, gaat het gelet op het bepaalde in het Bpb bij de hantering van de wegingsfactor niet om het gewicht van de proceshandeling, in dit geval de hoorzitting, maar van de zaak zelf.
,dus een bedrag van € 242. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat eiser de omzetbelasting niet in aftrek kan brengen en dat deze ook daadwerkelijk op hem drukt.
€ 472 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 0,5 omdat het geschil zich beperkt tot de proceskosten).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aangevochten;
- stelt de hoogte van de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase vast op € 717,90;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten in beroep tot een bedrag van € 472, te betalen aan eiser.