In deze zaak vorderden de eisers, bestaande uit meerdere passagiers, compensatie van Ryanair voor een vertraagde vlucht van Eindhoven naar Gerona op 14 februari 2010. De vlucht, oorspronkelijk gepland om 13.30 uur, vertrok met een vertraging van 4 uur en 45 minuten. De eisers beriepen zich op Verordening (EG) nr. 261/2004, die recht geeft op compensatie bij vertragingen van meer dan drie uur. Ryanair betwistte de vordering en voerde aan dat er sprake was van buitengewone omstandigheden, namelijk schade aan het vliegtuig door een onbekend object tijdens een voorafgaande vlucht. De kantonrechter te Eindhoven oordeelde dat de vordering van de eisers binnen het toepassingsbereik van de Europese procedure voor geringe vorderingen viel, en dat de kantonrechter bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechter bevestigde dat de eisers recht hadden op compensatie, maar oordeelde dat Ryanair zich terecht beriep op buitengewone omstandigheden. De schade aan het vliegtuig was een gebeurtenis die niet inherent was aan de normale uitoefening van de luchtvaartmaatschappij, en Ryanair had voldoende aangetoond dat de vertraging niet voorkomen had kunnen worden. De vordering van de eisers werd afgewezen en zij werden veroordeeld in de proceskosten.