ECLI:NL:RBOBR:2013:2847

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 juli 2013
Publicatiedatum
11 juli 2013
Zaaknummer
807893
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Europees civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie bij vertraagde vlucht door Ryanair en buitengewone omstandigheden

In deze zaak vorderden de eisers, bestaande uit meerdere passagiers, compensatie van Ryanair voor een vertraagde vlucht van Eindhoven naar Gerona op 14 februari 2010. De vlucht, oorspronkelijk gepland om 13.30 uur, vertrok met een vertraging van 4 uur en 45 minuten. De eisers beriepen zich op Verordening (EG) nr. 261/2004, die recht geeft op compensatie bij vertragingen van meer dan drie uur. Ryanair betwistte de vordering en voerde aan dat er sprake was van buitengewone omstandigheden, namelijk schade aan het vliegtuig door een onbekend object tijdens een voorafgaande vlucht. De kantonrechter te Eindhoven oordeelde dat de vordering van de eisers binnen het toepassingsbereik van de Europese procedure voor geringe vorderingen viel, en dat de kantonrechter bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechter bevestigde dat de eisers recht hadden op compensatie, maar oordeelde dat Ryanair zich terecht beriep op buitengewone omstandigheden. De schade aan het vliegtuig was een gebeurtenis die niet inherent was aan de normale uitoefening van de luchtvaartmaatschappij, en Ryanair had voldoende aangetoond dat de vertraging niet voorkomen had kunnen worden. De vordering van de eisers werd afgewezen en zij werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Kanton Eindhoven
Zaaknummer : 807893
Rolnummer : 12-1276
Uitspraak : 4 juli 2013
Beschikking op grond van Verordening (EG) nr. 861/2007
in de zaak van:

1.[eiseres 1],

wonende te [woonplaats],

2.[eiseres 2],

wonende te [woonplaats],
pro se en in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarige dochter:

3. [eiseres 3],

wonende te [woonplaats],

4.[eiser 4],

wonende te [woonplaats],

5.[eiser 5],

wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde: mr. F. Niemoller (EUclaim BV),
t e g e n :
de vennootschap naar Iers recht Ryanair Limited,
gevestigd te Dublin, Ireland,
gedaagde,
gemachtigde: mr. drs. R. van Benthum.
Partijen zullen hierna worden genoemd “[eisers c.s.]” en “Ryanair”.

1.Het verloop van het geding

Dit blijkt uit het volgende:
. het verzoekschrift, met producties;
. het verweerschrift, met producties;
. de schriftelijke reactie zijdens [eisers c.s.];
. de akte houdende overlegging producties van [eisers c.s.], zijnde een machtiging inzake minderjarigenbewind ex. artikel 1:345 BW;
. de schriftelijke reactie zijdens Ryanair;
. de akte uitlating producties zijdens [eisers c.s.].

2.De feiten

Tussen partijen staat het volgende vast:
[eisers c.s.] zijn met Ryanair overeengekomen dat zij vervoerd zouden worden van Eindhoven Airport, Nederland naar Costa Brava Airport, Gerona, Spanje met vlucht FR 9124. Zij zouden op 14 februari 2010 om 13.30 uur (lokale tijd) in Eindhoven vertrekken en om 15.25 uur (lokale tijd) aankomen in Gerona.
De vlucht van [eisers c.s.] op 14 februari 2010 is uiteindelijk in Eindhoven vertrokken om 18.34 uur en, met een vertraging van totaal 4 uur en 45 minuten, om 20.10 uur in Gerona aangekomen.

3.Het geschil

3.1.
[eisers c.s.] vorderen betaling van een bedrag van € 1.607,00, te vermeerderen met rente en (proces)kosten. Zij leggen – kort samengevat – het volgende aan hun verzoek ten grondslag.
Op grond van Verordening 261/2004 (hierna de Verordening), in combinatie met het Sturgeon-arrest hebben [eisers c.s.] recht op financiële compensatie van € 250,00 per passagier, zijnde € 1.250,00 in totaal. Ryanair weigert [eisers c.s.] financieel te compenseren, zodat zij zich genoodzaakt zagen onderhavige procedure te starten. De daarmee gepaard gaande buitengerechtelijke kosten ad € 357,00 en de proceskosten dient Ryanair te vergoeden.
3.2.
Ryanair voert – kort samengevat – het volgende verweer. Ryanair betwist dat zij tot betaling van de gevorderde vergoeding gehouden is. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de vordering dient te worden afgewezen omdat – kort gezegd – er weliswaar sprake is van vertraging, maar geen aanspraak bestaat op de betreffende compensatie. Subsidiair is zij van mening dat prejudiciële vragen dienen te worden gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna HvJ EU).
Daarnaast stelt Ryanair dat er sprake is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Op de vlucht voorafgaand aan de onderhavige vlucht is het vliegtuig beschadigd geraakt door een onbekend object. Het vliegtuig is om 10.26 uur vertrokken vanuit Gerona naar Eindhoven. Kort voor de landing heeft een onbekend object het vliegtuig geraakt. Het onbekend object is in motor nummer 2 terecht gekomen en heeft daarbij de motor beschadigd. De gezagvoerder heeft besloten door te vliegen naar Eindhoven. Bij aankomst moest eerst de beschadiging worden vastgesteld. Er is een engineer ingevlogen, die vaststelde dat er tien bladen van de propeller van motor nummer 2 waren beschadigd. In het kader van de vliegveiligheid kon het vliegtuig niet vertrekken voordat de beschadiging zou zijn verholpen. Omdat het afwachten van het herstel van de beschadiging geen optie was, heeft Ryanair een vervangend vliegtuig ingevlogen om de vertraging te beperken.
De beschadiging is geen ‘standaard’ technisch mankement, noch een gevolg van slecht onderhoud of onderdeel van gebruikelijk onderhoud.
De vorderingen van [eisers c.s.] dienen te worden afgewezen met veroordeling van hen in de proceskosten van Ryanair, waaronder de nakosten.

4.De beoordeling

4.1.
De Europese procedure voor geringe vorderingen (hierna EPGV) is – zakelijk weergegeven – in grensoverschrijdende gevallen van toepassing in burgerlijke en handelszaken, indien de waarde van een vordering, alle rente, kosten en uitgaven niet meegerekend, op het tijdstip dat het vorderingsformulier ter griffie van de rechtbank wordt ontvangen, niet meer bedraagt dan € 2.000,00, en zowel verzoeker als verweerder in een lidstaat wonen waarvoor de EPGV geldt (artikel 2 lid 3 EPGV), een en ander behoudens de in artikel 2 lid 2 van de EPGV genoemde uitzonderingen.
4.2.
De kantonrechter stelt vast dat de vordering binnen het toepassingsbereik van de EPGV valt, nu [eisers c.s.] in Nederland wonen en Ryanair in Ierland gevestigd is, waarbij beide landen lidstaten zijn waarvoor de Verordening geldt.
4.3.
Voorts is de kantonrechter bevoegd als Nederlandse rechter van de vordering kennis te nemen op grond van artikel 5 lid 1 sub b tweede streepje Verordening EG/44/2001. Zie ook LJN: BJ2979, HvJ EU, 09-07-2009, C-204/08 (Rehder-arrest), waarin is bepaald dat dat artikel zó moet worden uitgelegd dat in het geval van luchtvervoer van personen van een lidstaat naar een andere lidstaat op grond van een overeenkomst die is gesloten met één enkele luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, het gerecht dat bevoegd is om kennis te nemen van een vordering tot compensatie gebaseerd op die vervoerovereenkomst en Verordening EG (261/2004), naar keuze van eiser het gerecht is in het rechtsgebied waarvan zich de plaats van vertrek of de plaats van aankomst van het vliegtuig bevindt, zoals deze plaatsen in die overeenkomst zijn overeengekomen.
4.4.
De kantonrechter te Eindhoven is de relatief bevoegde rechter nu Eindhoven de overeengekomen plaats van vertrek is.
4.5.
In deze zaak ligt voor de vraag of [eisers c.s.] aanspraak kunnen maken op de in artikel 7 van de Verordening bedoelde compensatie in het geval de vlucht langdurig is vertraagd. Artikel 6 van de Verordening regelt compensatie, bestaande in verzorging, voor door vertraging ontstane ongemakken. Artikel 5, juncto artikel 7 van de Verordening regelt een gestandaardiseerde compensatie in geval van annulering van een vlucht. Van een annulering is in de onderhavige zaak geen sprake.
4.6.
Ryanair voert aan dat het HvJ EU in de Sturgeon-uitspraak (hierna Sturgeon) een onjuiste en te ruime uitleg heeft gegeven van de Verordening. Het HvJ EU heeft, aldus Ryanair ten onrechte, overwogen dat de passagiers van wie de vlucht meer dan drie uur is vertraagd recht hebben op compensatie als bedoeld in art. 7 van de Verordening.
Forfaitaire regeling volgens Sturgeon in strijd met het Verdrag van Montreal
4.7.
Sturgeon is, aldus Ryanair, in strijd met het Verdrag van Montreal. Dat verdrag, dat exclusieve werking heeft, bepaalt immers dat een vordering tot schadevergoeding enkel kan worden toegewezen indien deze betrekking heeft op herstel van de geleden schade. In de uitleg die het HvJEU geeft in Sturgeon is sprake van een daarmee strijdige forfaitaire regeling.
4.8.
Met Ryanair is de kantonrechter van oordeel dat art. 29 van het Verdrag van Montreal bepaalt dat de vergoedingsplicht van de vervoerder is beperkt tot vergoeding van geleden schade. Anders dan Ryanair, acht de kantonrechter de thans gevorderde vergoeding niet in strijd met het Verdrag van Montreal, aangezien ook geleden tijdverlies, zoals het HvJ EU in Sturgeon heeft overwogen, kan worden aangemerkt als schade die voor vergoeding in aanmerking komt. De enkele omstandigheid dat de maatstaf voor begroting van de geleden schade is geobjectiveerd, brengt niet mee dat sprake is van een met het Verdrag van Montreal strijdige schadevergoeding. De kantonrechter verwerpt derhalve dit verweer van Ryanair.
Uitleg van Sturgeon in strijd met de bewoordingen van de Verordening en bedoeling van de uniewetgever
4.9.
Ryanair heeft in een goed gemotiveerd verweerschrift gesteld dat de door het HvJ EU gegeven uitleg in Sturgeon in strijd is met de duidelijke bewoordingen van de Verordening en de bedoeling van de uniewetgever. Dat klemt, aldus Ryanair, te meer omdat eerder in het zogenaamde IATA-arrest nog was overwogen dat art. 5 en 6 van de Verordening niet voor meer dan één uitleg vatbaar zijn. In de kern komt het betoog van Ryanair op het volgende neer:
In de Verordening is uitdrukkelijk onderscheid gemaakt tussen enerzijds annuleringen (en instapweigeringen) en anderzijds (langdurige) vertragingen. Art. 5 in verbinding met art. 7 regelt het recht op schadevergoeding als gevolg van een geannuleerde vlucht en art. 6 regelt compensatie, bestaande uit verzorging, voor door vertraging ontstane ongemakken. Deze qua bewoordingen eenduidige regeling strookt ook met de bedoeling van de uniewetgever, aldus Ryanair. Voorts stelt Ryanair dat de door het HvJ EU voorgestane uitleg leidt tot rechtsonzekerheid en tot een disproportionele zware financiële last voor de luchtvaartmaatschappijen met als gevolg ticketprijsverhogingen voor passagiers.
4.10.
Hoewel de kantonrechter Ryanair kan volgen in haar duidelijk en redengevend betoog, neemt dat niet weg dat het HvJ EU in Sturgeon, kennelijk op basis van een afweging van alle betrokken belangen, waaronder het belang en de rechtspositie van een passagier op een lang vertraagde vlucht wiens belang het HvJ EU qua rechtspositie gelijk wenst te stellen met het belang van een passagier wiens vlucht is geannuleerd, is gekomen tot een ruimere interpretatie van de regeling van art. 5, 6 en 7 van de Verordening dan uit de bewoordingen daarvan blijkt en dan Ryanair voorstaat. Deze consistente lijn ten aanzien van de consumentenbescherming in het algemeen is door het HvJ EU bevestigd in zijn uitspraken d.d. 23 oktober 2012 in de gevoegde zaken C-581/10 (Nelson – Lufthansa) en C-629/10 (TUI c.s. – Civil Aviation Authority).
De nationale rechter is gebonden aan die eenduidige uitleg van het unierecht door het HvJ EU.
Dit leidt in de onderhavige zaak tot de conclusies, dat Sturgeon als geldend recht dient te worden beschouwd, dat ook bij vertraging aanspraak op compensatie kan bestaan en dat er geen aanleiding is tot het stellen van prejudiciële vragen of tot aanhouding.
4.11.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat [eisers c.s.] in beginsel recht hebben op schadevergoeding op grond van art. 7 van de Verordening.
Beroep van Ryanair op art. 5 lid 3 van de Verordening
4.12.
Voorts beroept Ryanair zich op artikel 5 lid 3 van de Verordening; zij stelt dat de door [eisers c.s.] gevorderde vergoeding dient te worden afgewezen omdat er sprake is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Hiertoe stelt Ryanair dat kort voor de landing het vliegtuig is geraakt door een onbekend object (
"foreign object damage") en zij uiteindelijk ervoor heeft gekozen een vervangend vliegtuig in te zetten om de vertraging te beperken.
4.13.
In reactie hierop stellen [eisers c.s.] - kort samengevat - dat er sprake is van een technisch mankement. Een dergelijk mankement is, volgens het Wallentin-arrest, geen buitengewone omstandigheid, zodat de vordering dient te worden toegewezen, aldus [eisers c.s.]
4.14.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Het HvJ Eu heeft in zijn uitspraak in de zaak Wallentin bepaald dat “een technisch probleem aan een luchtvaartuig dat annulering of de vertraging van een vlucht tot gevolg heeft, niet onder het begrip ‘buitengewone omstandigheden’ in de zin van deze bepaling valt, tenzij dit probleem voortvloeit uit gebeurtenissen die wegens hun aard of hun oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij, en deze hierop geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen.” Alvorens tot deze conclusie te komen overweegt het HvJ EU, in punt 14 van genoemde uitspraak, dat tot buitengewone omstandigheden die zelfs door het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden, onder meer onverwachte vliegveiligheidsproblemen kunnen behoren. In punt 24 en 25 wordt overwogen dat het oplossen van een technisch probleem dat werd veroorzaakt door onvolkomenheden bij het onderhoud van het toestel moet worden beschouwd als inherent aan de normale uitoefening van de activiteiten van een luchtvaartmaatschappij. Technische problemen die werden vastgesteld tijdens het onderhoud van luchtvaartuigen of die het gevolg zijn van onvolkomenheden bij een dergelijk onderhoud vormen geen ‘buitengewone omstandigheden’ zoals bedoeld in art. 5 lid 3 van de verordening.
4.15.
Door Ryanair is onweersproken gesteld, dat het toestel dat de onderhavige vlucht zou uitvoeren kort voor de landing op Eindhoven Airport in aanraking is gekomen met een onbekend object waardoor een motor werd beschadigd en de vertraging van de onderhavige vlucht werd veroorzaakt. Vast staat dat een luchtvaartmaatschappij zoals Ryanair geen invloed kan uitoefenen op een beschadiging door een onbekend object dat tijdens de vlucht het vliegtuig raakt. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarmee sprake van een gebeurtenis die niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit van de luchtvaartmaatschappij. Het betreft hier immers een van buiten komende oorzaak waarop de luchtvaartmaatschappij wegens de oorsprong ervan geen invloed kan uitoefenen. Het onderhavige geval verschilt in zoverre van de door [eisers c.s.] genoemde kwestie die op 22 april 2009 beslist werd door de kantonrechter te Haarlem, dat in dat geval tussen de schadetoebrengende gebeurtenis (in dat geval blikseminslag) en het beoogde tijdstip van vertrek enkele dagen lag.
4.16.
Het HvJ EU heeft in de Wallentin-uitspraak overwogen dat, aangezien niet alle buitengewone omstandigheden aanleiding geven tot vrijstelling, de luchtvaartmaatschappij die zich op dergelijke omstandigheden beroept bovendien moet aantonen dat de genoemde omstandigheden hoe dan ook niet voorkomen hadden kunnen worden door het treffen van aan de situatie aangepaste maatregelen, dat wil zeggen maatregelen die op het tijdstip van de buitengewone omstandigheden met name voldoen aan voor de betrokken luchtvaartmaatschappij aanvaardbare technische en economische voorwaarden. De vervoerder dient aan te tonen dat hij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot annulering van de vlucht leidden. Dit geldt sinds Sturgeon ook bij langdurige vertraging. Uit de Eglitis-uitspraak van 12 mei 2011* [1] volgt dat aangezien de luchtvaartmaatschappij gehouden is alle redelijke maatregelen te treffen om buitengewone omstandigheden te kunnen ondervangen, zij in het stadium van de planning van de vlucht redelijkerwijs rekening moet houden met het risico op vertraging die het gevolg kan zijn van zulke omstandigheden. Daarom dient zij in een bepaalde reservetijd te voorzien om de vlucht zo mogelijk volledig te kunnen uitvoeren na afloop van de buitengewone omstandigheden.
4.17.
Het beroep van Ryanair op artikel 5 lid 3 van de Verordening slaagt. Gelet op hetgeen Ryanair heeft aangevoerd is de kantonrechter van oordeel dat zij voldoende heeft aangetoond dat de beschadiging van de motor hoe dan ook niet voorkomen had kunnen worden en dat zij de vertraging van de onderhavige vlucht niet heeft kunnen vermijden. Dat Ryanair onvoldoende reservetijd had ingepland is niet gebleken. Het feit dat de buitengewone omstandigheid zich niet op de vlucht in kwestie maar zich tijdens de direct voorafgaande vlucht heeft voorgedaan, doet in het onderhavige geval hieraan niet af.
4.18.
Op grond van het voorgaande zal de vordering van [eisers c.s.] worden afgewezen.
4.19.
De proceskosten komen voor rekening van [eisers c.s.] omdat zij in het ongelijk worden gesteld. Daarbij worden zij ook veroordeeld tot betaling van € 50,00 aan nasalaris voor zover daadwerkelijk nakosten door Ryanair worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eisers c.s.] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van Ryanair tot en met vandaag worden begroot op € 100,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde en
veroordeelt [eisers c.s.] in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 50,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers c.s.] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van de betekening van het vonnis;
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Deze beschikking is gewezen door mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter te Eindhoven, en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2013.

Voetnoten

1.*HvJEU 12 mei 2011, zaak C-294/10 inz. Eglitis en Ratnieks, LJN BQ5460