In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 13 juni 2013 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een betrokkene, die ter beschikking was gesteld na een veroordeling voor medeplegen van moord. De rechtbank heeft de terbeschikkingstelling met één jaar verlengd en de beslissing over de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege aangehouden. De betrokkene, geboren in 1986, verblijft in een kliniek en heeft een verleden van gedragsproblemen, verwaarlozing en middelenmisbruik. De rechtbank heeft het advies van de kliniek in overweging genomen, waarin werd gesteld dat de betrokkene zich positief heeft ontwikkeld, maar dat er nog steeds risico's zijn verbonden aan zijn terugkeer in de maatschappij zonder begeleiding.
De officier van justitie heeft gepleit voor verlenging van de terbeschikkingstelling, wijzend op het recidivegevaar en de noodzaak voor de betrokkene om een stabiele woonsituatie en werk te vinden. De deskundige van de kliniek heeft bevestigd dat de betrokkene op de goede weg is, maar dat er nog begeleiding nodig is om te voorkomen dat hij terugvalt in oud gedrag. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te schorsen en Reclassering Nederland te verzoeken om een rapport op te stellen over de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege.
De rechtbank heeft de beslissing genomen in het belang van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen, zoals vereist door de wet. De rechtbank heeft de ter beschikking gestelde en de deskundige opgeroepen voor een nadere zitting om de voortgang van de resocialisatie en de mogelijkheden voor een voorwaardelijke beëindiging te bespreken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter buiten staat was om het vonnis mede te ondertekenen.