ECLI:NL:RBOBR:2013:2708

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 juli 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
01/845177-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot zware mishandeling en bewezenverklaring bedreiging met gasdrukpistool

Op 4 juli 2013 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 mei 2012 in Veghel met een gasdrukpistool kogeltjes op een bestelbus heeft afgevuurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet heeft geprobeerd om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan de inzittenden van de bus, omdat ballistisch onderzoek heeft aangetoond dat de kogeltjes niet door de ruiten dringen. Hierdoor was er geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot zware mishandeling, maar heeft wel de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht bewezen verklaard. De bedreiging van een vijfjarige inzittende werd niet bewezen geacht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het delict ontoerekeningsvatbaar was, wat werd ondersteund door rapporten van psychologen en psychiaters. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en heeft de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank heeft ook een vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding voor materiële en immateriële schade. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte voor dat deel van de tenlastelegging werd vrijgesproken.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de verdachte lijdt aan een ernstige psychiatrische aandoening, wat zijn handelen ten tijde van het delict heeft beïnvloed. De rechtbank heeft de maatregel van tbs noodzakelijk geacht om de veiligheid van anderen te waarborgen, gezien het recidivegevaar en het gebrek aan ziektebesef bij de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, die de ernst van de zaak en de noodzaak van behandeling in een gestructureerde omgeving heeft onderstreept.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [01/845177-12]
Strafrecht
Parketnummer: 01/845177-12
Datum uitspraak: 04 juli 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te[geboorteplaats]op [1979],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van onderzoeken ter terechtzitting van 17 augustus 2012, 12 november 2012, 17 januari 2013, 2 april 2013 en 20 juni 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 juli 2012.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 17 januari 2013 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 mei 2012 te Veghel ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een gasdrukpistool een of meer kogeltje(s) heeft afgevuurd/verschoten op het voertuig, waarin voornoemde personen zich bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
[artikel 302 jo. 45 Wetboek van Strafrecht]
en/of
hij op of omstreeks 30 mei 2012 te Veghel, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk dreigend met een gasdrukpistool een of meer kogeltje(s) afgevuurd/verschoten op het voertuig, waarin voornoemde personen zich
bevonden;
[artikel 285 Wetboek van Strafrecht]
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht op basis van de stukken in het dossier de poging tot zware mishandeling en de bedreiging wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman bepleit de vrijspraak van verdachte voor de gehele tenlastelegging.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Op 30 mei 2012, rond 8.40 uur reed de heer [slachtoffer 2] met zijn bestelbus in Veghel om zijn zoontje naar de basisschool te brengen. Op de achterbank van de bestelbus zat zijn zoontje van toen vijf jaar oud. De heer [slachtoffer 2] zag ineens een man de straat op lopen. Hij ontweek hem. Even later hoorde hij een klap tegen zijn bus. Hij zag dat de ruit van de schuifdeur aan de bijrijderskant was versplinterd. [2] Getuige de heer [getuige 1] heeft verklaard dat hij een rijdende bestelbus zag. Hij zag dat zijn buurjongen, [verdachte], achter de bus aanrende. Hij zag dat de buurjongen een rood voorwerp op de bus richtte en hij hoorde 8 tot 10 maal het geluid van een klappertjespistool. [3] Getuige mevrouw [getuige 2] zag een man met een vuurwapen lopen, zijn pas versnellen en op een rijdend busje richten. Zij hoorde 4 à 5 knallen. Zij zag dat de man met het vuurwapen dicht bij het busje stond toen hij schoot. Zij heeft een signalement van de man gegeven. [4] Ook getuige mevrouw [getuige 3] zag op het moment dat de bus de hoek omging, plots een man staan met een wapen in hand schieten. Volgens haar leek het op een vuurwapen maar klonk het niet als een vuurwapen. Ongeveer 10 minuten na het voorval zag ze dezelfde man weer staan.
Verbalisanten kregen via de meldkamer de opdracht om naar de [basisschool] te Veghel te gaan omdat meerdere personen gezien zouden hebben dat een negroïde man op een busje had geschoten. Toen de verbalisanten ter plaatse waren werden zij aangesproken door twee vrouwen die vertelden dat zojuist een man met een wapen op een busje had geschoten. De vrouwen wezen een negroïde man aan. Zij verklaarden afzonderlijk van elkaar dat zij voor 100% procent zeker wisten dat dit de man was die had geschoten. Verbalisanten spraken vervolgens de man aan en gaven hem de cautie. Ze hoorden dat de man enigszins verward reageerde. Hij zei dat er allerlei personen langs zijn woning liepen en reden en dat dat maar eens afgelopen moest zijn. Verbalisanten hoorden hem zeggen dat hij een busje had vernield, Deze man is vervolgens aangehouden. In de broekzak van verdachte hebben verbalisanten een CO2 patroon en losse koperen kogeltjes gevonden. In de woning van verdachte – welke op ongeveer 50 meter afstand was gelegen van de plaats van het delict – werd op de kapstok in de hal een rood gasdrukwapen (CO2) aangetroffen. [5] In het wapen werden in totaal 16 koperen kogeltjes, kaliber 4,5 millimeter, aangetroffen, alsmede een CO2-patroon.
De rechtbank acht - gelet op bovenstaande bewijsmiddelen – bewezen dat verdachte met een gasdrukwapen op de bestelbus van de heer[slachtoffer 2] heeft geschoten. De vraag is of verdachte daarmee heeft geprobeerd om de heer [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de tenlastelegging niet kan worden bewezen en overweegt daartoe het navolgende.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel het ballistisch onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 31 mei 2013. Uit dit onderzoek komt naar voren dat uit de schotproeven blijkt, dat met het in beslag genomen gasdrukpistool, gebruik makend van de in beslag genomen CO2 patronen en de ronde, stalen, koperkleurige balletjes, BB’s genoemd, achter- en zijruiten van personenauto’s kunnen worden gebroken vanaf 10, 5, 3 en 1 meter afstand, maar dat hierbij de verschoten BB’s niet door de ruiten heen dringen. Wel springt een kleine hoeveelheid glasgruis en fijne glassplinters vanaf de achterzijde van de ruit weg.
De rechtbank overweegt dat er tijdens het onderzoek ter terechtzitting en uit het dossier onvoldoende omstandigheden aan het licht zijn gekomen waaruit blijkt dat de aanmerkelijke kans heeft bestaan dat voornoemd klein/fijn glasgruis ook daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel zou kunnen veroorzaken bij de heer [slachtoffer 2] en/of zijn zoontje. Mede gelet daarop acht de rechtbank niet voldoende aannemelijk geworden dat verdachte de opzet heeft gehad – al dan niet in voorwaardelijke zin – om de heer [slachtoffer 2] of zijn zoontje zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van de heer [slachtoffer 2]. Voornoemde [slachtoffer 2] heeft tijdens het rijden een klap gehoord en gezien dat de ruit versplinterd is. Vrijwel meteen erna heeft hij vernomen dat er op zijn bus geschoten is met een wapen. Het is evident dat het schieten met een (gasdruk)pistool op een rijdende bus bedreigend is voor de bestuurder daarvan. De bedreiging is naar het oordeel van de rechtbank van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij [slachtoffer 2] de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Dat later blijkt dat met een gasdrukpistool is geschoten, doet aan het vorenstaande niet af. Verdachte wordt vrijgesproken van de bedreiging van de toen 5-jarige [slachtoffer 1], omdat uit het dossier onvoldoende is gebleken dat [slachtoffer 1] zich ten tijde van het voorval of nadien bewust is geweest van de gedragingen van verdachte, waardoor hij zich bedreigd heeft gevoeld.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang gezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 30 mei 2012 te Veghel [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een gasdrukpistool kogeltjes afgevuurd op het voertuig, waarin voornoemd persoon zich bevond
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Op 4 december 2012 heeft de psycholoog drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog, een rapport omtrent verdachte uitgebracht. De conclusie en het advies luiden:
“(…) Er is sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van een psychotische stoornis NAO. (…) Daarnaast is er sprake van het misbruik van cannabis en het misbruik van cocaïne. (…) Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was betrokkene psychotisch en was het contact met de realiteit verstoord. (…) De ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. (…) Het is aannemelijk dat betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde zo paranoïde en angstig was dat hij het gevoel heeft gehad dat hij zich moest verdedigen en bewapenen. (…) Door zijn psychose was betrokkene zeer impulsief en was het contact met de realiteit ernstig verstoord. Op basis hiervan is het advies om hem als ontoerekeningsvatbaar te beschouwen. (…)”
Op 3 december 2012 heeft de psychiater A.H.A.C. van Bakel, in samenwerking met M.L. Notenboom, psychiater in opleiding, een rapport omtrent verdachte uitgebracht. De conclusie en het advies luiden:
“(…) Onderzochte is lijdende aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. (…) Betrokkene lijdt aan een psychotische stoornis die zijn grond vindt in een schizofrenie van het paranoïde type. (…) Ook ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde (…) speelde een schizofrenie, die zich toen ook uitte door middel van een paranoïde psychotisch toestandsbeeld. (…) De ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde onderzochte’s gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. (…) Betrokkene verkeerde door het psychotische beeld in de veronderstelling dat er een aanslag op zijn leven werd gepleegd, waardoor hij zich ernstig bedreigd voelde. (…) De ziekelijke stoornis bepaalde betrokkene’s handelen ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde (…) volledig. Door zijn psychotische realiteitsbeleving had hij feitelijk geen andere keuze dan zichzelf te verdedigen en agressief te handelen. Wij adviseren om betrokkene ten aanzien van het hem ten laste gelegde feit (…) ontoerekeningsvatbaar te achten. (…)”
De psychiater, A.C. Bruijns, en klinisch psycholoog, B.H. Boer, van het Pieter Baan Centrum hebben in hun rapport van 23 mei 2013 onder meer geconcludeerd en geadviseerd:
“(…) Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een chronische psychotische stoornis, waarvan waandenkbeelden het kernsymptoom vormen. Er zijn, ondanks de weigering van betrokkene, voldoende gegevens beschikbaar die aangeven dat er ook ten tijde van het ten laste gelegde feit sprake was van een psychotische stoornis. (…) Ondergetekenden gaan ervan uit dat zijn handelen tijdens het plegen van het ten laste gelegde feit (…) volledig werd bepaald door waan waardoor het hem aan iedere wilsvrijheid ontbroken heeft. Ondergetekenden adviseren de rechtbank derhalve om betrokkene ontoerekeningsvatbaar te achten voor het ten laste gelegde feit. (…)”
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies en adviezen over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet strafbaar is, omdat het ten laste gelegde hem wegens een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend. Op grond hiervan zal de rechtbank verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie acht verdachte ten tijde van het ten laste gelegde volledig ontoerekeningsvatbaar en eist een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman verzoekt primair om vrijspraak van verdachte. Subsidiair verzoekt de raadsman om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar wordt geacht ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte dient behandeld te worden in een Forensisch Psychiatrische Kliniek of middels een TBS met voorwaarden.
De op te leggen maatregel.
Bij de beslissing over de maatregel die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum alsmede met de uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheid dat verdachte reeds eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Bij de beslissing over de op te leggen maatregel heeft de rechtbank voorts acht geslagen op onderstaande rapportages.
Op 4 december 2012 heeft de psycholoog drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog een rapport omtrent verdachte uitgebracht. De conclusie en het advies luiden:
“(…)Het gebrek aan ziektebesef en ziekte-inzicht is een belangrijke risicofactor. Betrokkene stelt zich op dit moment niet behandelbaar op en leeft in een, in zijn beleving, gevaarlijke wereld die hij goed in de gaten moet houden. Hierdoor zal hij het gedrag van anderen snel als kwaadwillend beschouwen en kan hij snel en onverwachts oninvoelbaar reageren op gebeurtenissen in zijn omgeving. Daarnaast zijn de slechte impulsbeheersing en de krenkbaarheid risicofactoren. (…) Uiteraard is het middelenmisbruik een bijkomende belangrijke risicofactor: zelfs het misbruik van kleine hoeveelheden cannabis kunnen een psychotische episode veroorzaken. (…) De problematiek van betrokkene behoeft zeker behandeling om de kans op recidive terug te dringen. Het meest aangewezen is om betrokkene in te stellen op antipsychotica en hem voor een langere periode te verplegen in een omgeving met veel structuur en weinig prikkels. (…) Dat vraagt om een stevig juridisch kader met mogelijkheden tot dwangmedicatie.(…)”
Op 3 december 2012 heeft de psychiater A.H.A.C. van Bakel, in samenwerking met M.L. Notenboom, psychiater in opleiding, een rapport omtrent verdachte uitgebracht. De conclusie en het advies luiden:
“(…) Van belang voor recidive is dat het actuele functioneren van betrokkene nog immer geheel beheerst wordt door zijn waanvoorstellingen, waarbij betrokkene in de overtuiging leeft dat hij wordt benadeeld en ernstig gevaar loopt, en dat het zijn missie is om tot een nieuwe wereldorde te komen waarbij geweld gerechtvaardigd is. Hij toont geen berouw over zijn daden, heeft geen ziektebesef en weigert ook ten tijde van zijn hechtenis behandeling voor zijn psychose, waardoor de realiteitsbeleving en de impulsregulatie progressief gestoord raken. Het is zeer onwaarschijnlijk dat het psychotische beeld zonder behandeling in remissie zal raken, en gezien het langdurige ziektebeloop, het ontbreken van ziektebesef, en de onsuccesvol verlopen behandelvoorgeschiedenis achten wij de prognose ten aanzien van de volledige remissie van het psychotische beeld ongunstig. Het psychotische beeld predisponeert naar de mening van de onderzoekers dermate sterk tot een recidief dat het risico op herhaling van een geweldsdelict vergelijkbaar met het tenlastegelegde delict als hoog wordt ingeschat. (…) Wij adviseren een klinische behandeling in een setting met een hoog zorg- en een hoog beveiligingsniveau. (…) Wij zien (…) geen andere mogelijkheid dan betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. (…)”
De psychiater, A.C. Bruijns, en klinisch psycholoog, B.H. Boer, van het Pieter Baan Centrum hebben in hun rapport van 23 mei 2013 onder meer geconcludeerd en geadviseerd:
“(…) Het recidivegevaar, op basis van de psychotische stoornis, wordt door het onderzoekend team van het PBC in een voldoende beveiligde en gestructureerde leefomgeving laag geacht. In een levenssituatie waarbij er weinig externe structuur bestaat, wordt het recidivegevaar van matig tot hoog ingeschat. Risicoverhogende factoren die aan de psychotische stoornis zijn gelieerd, worden gevormd door het feit dat betrokkene geen antipsychotische medicatie gebruikt en ook niet wil gebruiken, dat hij (tot in het PBC) het gebruik van cannabis continueert en dat er geen ziektebesef is, laat staan enig ziekte-inzicht. (…) Er zijn in behandeltechnische zin enkele zaken van cruciaal belang om het recidivegevaar te beperken: een duidelijk gestructureerd leefklimaat, abstinentie van drugs, antipsychotische medicatie, gedragstherapie en psycho-educatie. Ook is het van belang dat er wordt toegewerkt naar een verbetering van beschermende factoren zoals een goede dagbesteding, huisvesting en een sociaal netwerk. Het onderzoekend team van het PBC is van mening dat een forensisch psychiatrische kliniek (FPK), die gericht is op de behandeling van psychotische mensen, de meest geschikte plek is om bovengenoemde aspecten van behandeling te kunnen bieden. In de ogen van onderzoekers biedt een FPK daarbij het minimaal vereiste beveiligingsniveau. Het is de inschatting van het onderzoekend team dat een geschikte behandeling langer zal moeten duren dan een jaar (de periode die maximaal geboden wordt door een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis onder artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht). Gezien het feit dat betrokkene geen ziektebesef heeft en beslist niet gemotiveerd is voor behandeling, vervalt, naar de inzichten van het onderzoekend team van het PBC, de mogelijkheid om de noodzakelijke behandeling in het kader van een tbs met voorwaarden te laten plaatsvinden. Daarom adviseren ondergetekenden de rechtbank om aan betrokkene de maatregel van tbs met bevel tot verpleging op te leggen.(…)”
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies en adviezen over. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Zoals hiervoor is overwogen stelt de rechtbank vast dat verdachte aan een ernstige psychiatrische ziekte met waandenkbeelden lijdt en voorts dat verdachte ten tijde van het plegen van het delict heeft gehandeld vanuit de waan dat hij in levensgevaar verkeerde (waardoor hij volledig ontoerekeningsvatbaar was). Deze waan lijkt thans enigszins te zijn verbleekt, maar niettemin merkt dat rechtbank op dat nog op de zitting van 17 januari 2013 verdachte heeft verklaard dat hij destijds zelf van de politie heeft vernomen dat hij in levensgevaar verkeerde, dat er allerhande vreemde figuren rond het flatgebouw hingen en dat het hem opviel dat het gebruikelijke intensieve politietoezicht ineens ontbrak. Tevens wijst de rechtbank er op dat de psycholoog van het PBC beschrijft dat verdachte tijdens de observatieperiode grootheidswanen naar voren brengt. Anders dan de raadsman, die het schieten met een balletjespistool typeert als een bagatel, is de rechtbank van oordeel dat verdachte door het gericht schieten op een auto -ook al geschiedde dat met een balletjespistool- na zijn eerdere veroordelingen voor geweldsfeiten, een grens is gepasseerd. Voorts overweegt de rechtbank dat verdachte vanaf 2010 twee maal psychiatrisch opgenomen is geweest met een inbewaringstelling. Tot slot benadrukken alle voornoemde rapporteurs dat behandeling noodzakelijk is om recidive te voorkomen, dat verdachte niet gemotiveerd is voor behandeling en dat ziektebesef en -inzicht ontbreekt. De rechtbank legt een verdergaande maatregel op dan door de officier van justitie geëist op grond van de – door de hiervoor aangehaalde deskundigen gedeelde - verwachting dat de door de officier geëiste maatregel van een jaar te kort is om verdachte succesvol te behandelen en het recidivegevaar afdoende te beperken. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden is evenmin aan de orde gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van ziekte-inzicht en behandelmotivatie.
De rechtbank rest derhalve geen andere mogelijkheid dan de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling.
De rechtbank overweegt voorts dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Het hierna te kwalificeren feit betreft een misdrijf waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
Met het oog op het bepaalde in art. 38e Sr, stelt de Rechtbank vast dat het bewezen feit een misdrijf betreft dat gericht is tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie eist de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman is van mening dat de vordering van de benadeelde partij primair niet ontvankelijk moet worden verklaard, subsidiair moet worden afgewezen en meer subsidiair moet worden gematigd.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag van in totaal EUR 1290,80. Dit bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 790,80 aan materiële schadevergoeding (eigen risico voor vervanging ruit en schade aan de bestelbus) en een bedrag van EUR 500,= aan immateriële schadevergoeding. Het totaalbedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de vordering voor wat betreft de materiële schadevergoeding voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie eist de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman is van mening dat de vordering van de benadeelde partij primair niet ontvankelijk moet worden verklaard, subsidiair moet worden afgewezen en meer subsidiair moet worden gematigd.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte ten aanzien van het gedeelte van de tenlastelegging dat betrekking heeft op de benadeelde partij wordt vrijgesproken. De benadeelde partij kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 37a, 37b, 285.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

- Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging, zijnde de verdachte niet strafbaar.
Legt op de volgende maatregel.
- Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging voor de duur van 2 jaar.
Benadeelde partijen:
- Gedeeltelijke toewijzing vordering benadeelde partij [slachtoffer 2].
Veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2]
van een bedrag van EUR 1290,80 (zegge: twaalfhonderdnegentig euro en
tachtig eurocent ), te weten EUR 500,= immateriële schadevergoeding en materiële
schadevergoeding EUR 790,80.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Wijst de vordering voor het overige af.
- Niet ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de vordering.
Veroordeelt benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden
begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. W. Schoorlemmer en mr. S.J.O. de Vries, leden,
in tegenwoordigheid van mr. B.J. van Vugt-Jansen, griffier,
en is uitgesproken op 4 juli 2013.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Brabant-Noord, genummerd PL21ZO2012056524.
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 30 mei 2012 (blz. 56-58)
3.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 30 mei 2012 (blz. 71-73)
4.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 31 mei 2012 (blz. 68-70)
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 mei 2012 (blz. 37-39)