ECLI:NL:RBOBR:2013:2705

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
SHE 12/3153
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep wegens ontbreken actuele machtiging in WOZ-zaak

Op 20 maart 2013 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door G. Gieben, en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant. De zaak betreft een beroep tegen de vastgestelde waarde van een onroerende zaak per 1 januari 2011, die door de verweerder was vastgesteld op € 211.000. Na bezwaar van eiser werd deze waarde verlaagd naar € 205.000. Eiser heeft beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet is voldaan aan de vereisten voor het in behandeling nemen van het beroep. In dit geval was er twijfel over de bevoegdheid van de gemachtigde, G. Gieben, om namens eiser op te treden. De rechtbank had eerder verzocht om een actuele schriftelijke machtiging, maar deze was niet tijdig overgelegd.

De rechtbank concludeert dat het verzuim niet binnen de gestelde termijn is hersteld en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn aangevoerd die het verzuim verschoonbaar maken. De rechtbank benadrukt dat het handelen of nalaten van een gemachtigde voor rekening en risico van eiser blijft. Daarom is het beroep niet-ontvankelijk verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y. van de Kraats, rechter, en is op dezelfde dag openbaar uitgesproken. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum van het proces-verbaal hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
Zaaknummer: SHE 12/3153

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

20 maart 2013 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant, verweerder,

(gemachtigde: J. Tammel).

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [adres] per waardepeildatum 1 januari 2011, voor het kalenderjaar 2012, vastgesteld op € 211.000. Daarbij zijn ook de aanslagen Onroerende zaakbelasting eigenaar woning en Watersysteemheffing Gebouwd bekend gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 27 augustus 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Daarbij is de waarde verlaagd naar € 205.000 en zijn de daarop gebaseerde aanslagen verminderd. Namens eiser heeft G. Gieben daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2013. Namens eiser is verschenen B.M.T. Claassen, kantoorgenoot van G. Gieben. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1.
De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2.
In artikel 6:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, dit niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Op grond van het bepaalde in artikel 8:24, tweede lid, van de Awb kan de rechtbank van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
3.
De rechter dient zich ervan te vergewissen dat degene die namens een ander beroep instelt daartoe krachtens de wet of een volmacht gerechtigd is. Uit de arresten van de Hoge Raad van 19 december 1984 en 18 maart 1987, LJN: AW8385 en LJN: AW7731, blijkt dat de rechter, indien hij reden heeft te twijfelen of iemand die een beroepschrift heeft ingediend, daarbij voor zichzelf heeft gehandeld dan wel namens een ander is opgetreden, en of in het laatste geval die ander wel volmacht heeft gegeven, de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid moet stellen van zijn bevoegdheid alsnog te doen blijken.
4.
Gebleken is dat bij het beroepschrift een machtiging is overgelegd waaruit blijkt dat
G. Gieben namens eiser gerechtigd is beroep in te stellen met een datum van vóór de bestreden uitspraak op bezwaar. Bij per gewone post verzonden brief van 5 oktober 2012 is mevrouw Gieben verzocht om binnen vier weken voornoemd verzuim te herstellen. Daarbij is verzocht om een schriftelijke machtiging toe te sturen waaruit blijkt dat de gemachtigde van eiser gerechtigd is beroep in te stellen met een datum gelegen ná de datum van de bestreden uitspraak op bezwaar (van 27 augustus 2012). Daarbij is zij er nadrukkelijk op gewezen dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren indien het geconstateerde verzuim niet tijdig wordt hersteld. Bij brief van 30 oktober 2012 heeft mevrouw Gieben gereageerd door dezelfde schriftelijke machtiging over te leggen, welke reeds bij het beroepschrift was overgelegd.
5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft mevrouw Gieben het geconstateerde verzuim niet binnen de gegeven periode hersteld. Redenen waarom dit verzuim verschoonbaar kan worden geacht, zijn niet gesteld of anderszins aannemelijk geworden. In het bijzonder overweegt de rechtbank daarbij dat handelen of nalaten van een gemachtigde voor rekening en risico van eiser blijft, behoudens uitzonderlijke omstandigheden. Mevrouw Gieben heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit zou moeten worden opgemaakt dat zij niet in staat was een dergelijke schriftelijke machtiging aan de rechtbank te sturen. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat mevrouw Gieben niet gemachtigd is om in beroep namens eiser op te treden.
6.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 20 maart 2013 door mr. J.Y. van de Kraats, rechter, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum van het proces-verbaal daarvan hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.