ECLI:NL:RBOBR:2013:2701

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 juni 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
SHE 13/3247
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake de Motorclub Satudarah en de APV 2012

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 24 juni 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van de Satudarah Motorclub Eindhoven. De motorclub werd door de burgemeester van Eindhoven aangesproken op het gebruik van een pand aan de Waldeck Pyrmontstraat 1a als clubhuis zonder de benodigde vergunning op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) 2012. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Motorclub Satudarah Eindhoven kan worden aangemerkt als een informele vereniging en daarmee als rechtspersoon. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de motorclub beschikt over een vast ledenbestand, een bestuur en een doel, en dat zij als entiteit deelneemt aan het rechtsverkeer.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het pand wordt gebruikt als een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, wat het aanmerkt als een clubhuis in de zin van de APV 2012. Ondanks dat alleen leden toegang hebben, is er voldoende bewijs dat er bedrijfsmatig dranken en spijzen worden verstrekt. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoekster, die stelde dat er geen sprake was van een horecabedrijf, verworpen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester bevoegd was om handhavend op te treden tegen de motorclub, omdat deze zonder vergunning opereerde.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat het bestreden besluit in bezwaar waarschijnlijk zal worden gehandhaafd. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van de APV en de noodzaak voor verenigingen om de juiste vergunningen te verkrijgen voor hun activiteiten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/3247
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 juni 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Satudarah Motorclub Eindhoven, te Eindhoven, verzoekster

(gemachtigde: mr. J.J.D. van Doleweerd),
en

de burgemeester van de gemeente Eindhoven, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Timmermans)

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2013 heeft verweerder aan Satudarah Motorclub Eindhoven, ter attentie van de president de heer [president], verzonden een besluit van 1 mei 2013 tot het onder oplegging van een dwangsom gelasten om de exploitatie van het bouwwerk aan de [adres] als horecabedrijf binnen twee weken na verzending te beëindigen.
Verzoekster heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2013 waar de zaak gelijktijdig met de zaak SHE 13/2349 is behandeld. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.
Bij uitspraak van 10 juni 2013 (SHE 13/3110) heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van [president] met betrekking tot het besluit van 6 mei 2013 afgewezen. Bij besluit van 10 juni 2013 heeft verweerder Satudarah Motorclub Eindhoven gelast om de exploitatie van het bouwwerk aan de [adres] als horecabedrijf binnen twee weken na verzending te beëindigen. Het bezwaar van verzoekster richt zich ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook tegen dit besluit.
3.1
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij geen informele vereniging is in de zin van artikel 2:26 van het Burgerlijk Wetboek en daarom geen rechtspersoon. Volgens verzoekster kan zij daarom niet als overtreder kan worden aangemerkt en kan er geen last onder dwangsom worden opgelegd.
3.2
Volgens verweerder is verzoekster wel een informele vereniging.
3.3
Vast staat dat verzoekster niet is opgericht bij notariële akte. Van statuten is niet gebleken. Van een formele vereniging is geen sprake. Om een entiteit als een informele vereniging aan te merken, dient sprake te zijn van een vast ledenbestand, een algemene ledenvergadering en een bestuur, een organisatie met een bepaald doel die een eenheid vormt die als subject deelneemt aan het rechtsverkeer.
3.4
Verzoekster heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat zij een motorclub is en een afdeling (een zogenaamde chapter) vormt van de landelijke motorclub Satudarah. Dit blijkt ook uit de website van deze landelijke motorclub. Uit het Handboek Nederlandse 1%-motorclubs Politie Nederland (verder: het Handboek) blijkt dat de landelijke motorclub Satudarah beschikt over eigen afdelingen met een eigen bestuur. Verder is aangegeven dat de Satudarah leden hebben alsmede zogeheten prospects, hangarounds, support en security. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze informatie in het Handboek onjuist is.
3.5
Er zijn door verweerder meerdere onderzoeken ter plaatse uitgevoerd. Hiervan zijn rapporten opgemaakt gedateerd 18 december 2012 en 5 februari 2013. In het eerste rapport is vermeld dat door de heer [president] is verklaard dat hij niet precies weet hoeveel leden de motorclub heeft, naar schatting 15. In het tweede rapport is vermeld dat door de secretaris telefonisch is verklaard dat het pand tevens het postadres van de motorclub is. Desgevraagd heeft verzoekster ook ter zitting bevestigd dat de heer[president] lid is van verzoekster en de voorzitter (de zogeheten president) van verzoekster. Op foto’s bij de rapporten is ook een bord te zien met een activiteitenkalender.
3.6
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster een vast ledenbestand en is het niet slechts een losse vriendenclub. De leden onderscheiden zich van anderen door het dragen van kleding van Motorclub Satudarah Eindhoven (wat blijkt uit de opdruk van de kleding). Verzoekster heeft een postadres. Weliswaar is geen ledenadministratie voorhanden en wordt er volgens verzoekster geen contributie betaald, maar dit zijn slechts aanwijzigen en geen vereisten voor het bestaan van een informele vereniging. Ook is de voorzieningenrechter voldoende gebleken dat sprake van een eigen bestuur met in ieder geval een voorzitter en een secretaris. Dat de voorzitter volgens verzoekster slechts beperkte bevoegdheden bezit, maakt dit niet anders. Weliswaar zijn er geen aanwijzigen dat er een formele algemene ledenvergadering is gehouden maar verzoekster heeft wel aangegeven dat de leden het laatste woord hebben hetgeen naar het oordeel van de voorzieningenrechter feitelijk niet verschilt van een ledenvergadering van een vereniging met rechtspersoonlijkheid. Verder acht de voorzieningenrechter op basis van de hierboven genoemde rapporten voldoende aannemelijk dat verzoekster een bepaald doel heeft in de vorm van het organiseren van activiteiten voor haar leden en deelnemen aan activiteiten van derden. Het bestaan van deze activiteiten blijkt uit de bovengenoemde rapporten. Op basis van de hierboven genoemde informatie in het Handboek is de voorzieningenrechter verder van oordeel dat verzoekster zelf een entiteit vormt en niet slechts een afdeling is van de landelijke vereniging. Verzoekster neemt deel aan het rechtsverkeer reeds omdat haar is toegestaan van het pand gebruik te maken. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat verzoekster is aan te merken als een informele vereniging in de zin van artikel 2:26 van het Burgerlijk Wetboek en daarmee als een rechtspersoon. Verweerder heeft verzoekster daarom kunnen aanschrijven.
4.1
Verzoekster voert aan dat verweerder ten onrechte stelt dat sprake is van een horecabedrijf. Voor zover al sprake zou zijn van een clubhuis, volgt uit de tweede volzin van artikel 2.3.1.1, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven 2012 (verder: APV 2012) nog niet dat dit dan is aan te merken als een horecabedrijf. Volgens verzoekster kan dit pas als wordt voldaan aan de criteria van de eerste volzin van artikwl 2.3.1.1, eerste lid, van de APV 2012. Het pand is bovendien niet voor het publiek toegankelijk en iedereen neemt zijn eigen drank en spijzen mee zodat geen sprake is van het bedrijfsmatig verstrekken daarvan.
4.2
Verweerder legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat het bouwwerk in gebruik is als clubhuis en daarmee als horecabedrijf in de zin van artikel 2.3.1.1, eerste lid, van de APV 2012. Ook als geen sprake is van een clubhuis, is nog steeds sprake van een horecabedrijf. Verweerder baseert zich hierbij de controlerapporten waarin de inrichting van het pand is beschreven en verklaringen van aanwezigen zijn opgenomen. Verweerder heeft ter zitting een aantal aanwijzingen genoemd waarom volgens verweerder het pand als clubhuis in de zin van de APV 2012 is te kwalificeren:
  • De gehele bovenverdieping is ingericht als horeca/ontmoetingsruimte met onder andere een bar en 2 zithoeken;
  • De inrichting is voorzien van bijbehorende attributen zoals een betegeling van de bar met een lijfspreuk van de motorclub, een vitrinekast met fotolijsten van overleden leden, geschenken met felicitaties voor het nieuwe clubhuis, het bord met de activiteitenkalender;
  • de verklaring van de heer [president] dat verzoekster deze ruimte mag gebruiken van de huurder van het pand;
  • Er wordt met grote regelmaat, circa twee keer per week, van de ruimte gebruik gemaakt;
  • Er zijn mensen aanwezig met Satudarahkleding die dranken en spijzen nuttigen.
Volgens verweerder is sprake van een besloten, voor het publiek toegankelijke ruimte en worden bedrijfsmatig spijzen en dranken verstrekt.
4.3
Ingevolge artikel 2.3.1.1, eerste lid, van de APV 2012 wordt onder “horecabedrijf” verstaan: de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.
4.4
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter geeft de eerste volzin van artikel 2.3.1.1, eerste lid, van de APV 2012 algemene criteria voor het antwoord op de vraag wanneer een inrichting als horecabedrijf moet worden beschouwd. De tweede volzin geeft een opsomming van een aantal gevallen waarin in ieder geval sprake is van een horecabedrijf, los van de vraag of in het specifieke geval wel wordt voldaan aan de criteria uit de eerste volzin. Dit neemt echter niet weg dat het begrip clubhuis niet is gedefinieerd in de APV 2012 en dat verzoekster terecht opmerkt dat de enkele aanduiding van ‘clubhuis’ onvoldoende is. Om een clubhuis als horecabedrijf aan te merken dient het begrip te worden uitgelegd binnen de strekking van de APV 2012. Er zal daarom wel in zekere mate sprake moeten zijn van een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.
4.5
De voorzieningenrechter komt op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, waaronder de door verweerder overgelegde controlerapporten tot de conclusie dat sprake is van een clubhuis in de zin van de APV 2012. Er is sprake van een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte. De omstandigheid dat alleen leden van verzoekster naar binnen mogen en dat in het verleden onder meer de politie niet is toegelaten, leidt niet tot een ander oordeel. In het Handboek is immers aangegeven dat iedereen in beginsel lid kan worden van Satudarah. Gelet op de geconstateerde intensiteit van het gebruik van de ruimtes, de aanwezigheid van een bar en de geconstateerde hoeveelheid drank en spijzen acht de voorzieningenrechter tevens voldoende aannemelijk dat sprake is van een in een bedrijfsmatige omvang verstrekken van dranken of spijzen. Dat hiervoor niet wordt betaald en dat ieder zijn eigen spullen meeneemt acht de voorzieningenrechter niet relevant. De voorzieningenrechter neemt verder in aanmerking dat in het pand uitsluitend een groot aantal Satudarah-attributen is aangetroffen, waaronder een spiegel en een trofee met felicitaties voor de opening van het clubhuis en dat de inrichting van de eerste verdieping van het pand wijst op een clubhuis in de zin van de APV. Verweerder heeft er van uit kunnen gaan dat de ruimtes worden gebruikt door verzoekster zelf. Verzoekster heeft desgevraagd niet kunnen aangeven welk ander gebruik van de ruimtes wordt gemaakt. Vooral heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat het door verweerder geconstateerde gebruik van de ruimtes geheel dan wel grotendeels kan worden toegeschreven aan de Vereniging Steunpunt Maluku Kotalampu. Weliswaar is bij de tweede controle een pakket medische goederen aangetroffen maar in het betreffende rapport is eveneens aangegeven dat niemand hiermee bezig was. Verweerder heeft daarom terecht vastgesteld dat sprake is van een clubhuis in de zin van de APV 2012 van verzoekster.
5.
Doordat verzoekster het clubhuis in de zin van de APV2012 exploiteert zonder vergunning wordt gehandeld in strijd met artikel 2.3.1.2, eerste lid, van de APV 2012. Verweerder is daarom bevoegd handhavend op te treden.
6.1
Verzoekster heeft ter zitting aangevoerd dat niemand last heeft van het gebruik van de ruimte, te meer omdat er geen klachten zijn ingediend. Er is daarom geen belang bij handhavend optreden.
6.2
Verweerder heeft in reactie gesteld dat de ruimte is gelegen op een bedrijventerrein met bedrijven met een zware milieucategorie die in hun bedrijfsvoering kunnen worden beperkt.
6.3
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Dit laat onverlet dat het bestuursorgaan slechts onder bijzondere omstandigheden van het opleggen van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom mag afzien. Dergelijke omstandigheden kunnen zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat, of als het opleggen van een dergelijke last zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat in die concrete situatie van het opleggen van die last behoort te worden afgezien.
6.4
In de omstandigheid dat niemand heeft geklaagd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet had mogen optreden tegen het gebruik als clubhuis. Verweerder is in beginsel gehouden handhavend op te treden. Voorts is geen sprake van een geringe overtreding, gelet op de duur en de intensiteit van het gebruik van de ruimte. De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat verweerder het belang van de bedrijfsvoering van de bedrijven op het bedrijventerrein heeft kunnen laten prevaleren boven dat van verzoekster. Weliswaar heeft verweerder dit niet geconcretiseerd, maar daar tegenover staat dat verzoekster dit argument pas ter zitting heeft aangevoerd.
7.1
Verzoekster voert aan dat aan de hoogte van de dwangsom onvoldoende is gemotiveerd. Ook is de begunstigingstermijn onredelijk kort.
7.2
Verweerder stelt hierover dat de hoogte van de dwangsommen niet onredelijk kan worden genoemd en is bedoeld om een financiële prikkel te geven om de overtreding te beëindigen. Doordat de dwangsom na 2 weken is volgelopen, wordt geen onevenredig hoge dwangsom verbeurd. Ten aanzien van de begunstigingstermijn merkt verweerder op dat niet valt in te zien waarom het gebruik als clubhuis niet binnen twee weken beëindigd kan worden, aangezien dit eenvoudig bereikt kan worden door het pand niet als zodanig te gebruiken. De eventueel noodzakelijke vergaderingen kunnen elders plaatsvinden.
7.3
De voorzieningenrechter acht de dwangsom niet onredelijk hoog. In zijn algemeenheid hoeft de begunstigingstermijn niet langer te worden gesteld dan strikt noodzakelijk is om de overtreding te beëindigen. Door verzoekster is ongemotiveerd gesteld dat deze termijn te kort is. Reeds gelet hierop slaagt deze grond niet.
8.1
Ter zitting heeft verzoekster nog aangevoerd dat de last onduidelijk is en dat zij niet weet wat zij moet doen om de last te beëindigen.
8.2
Verweerder heeft ter zitting gereageerd en aangegeven dat kan worden volstaan met de omschrijving in het bestreden besluit.
8.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder ter zitting voldoende heeft gemotiveerd waarom sprake is van een clubhuis in de zin van de APV 2012. De voorzieningenrechter verwijst naar de in rechtsoverweging 4.2 genoemde door verweerder gegeven aanwijzingen. Door te gelasten de exploitatie als clubhuis te beëindigen, is de last voldoende duidelijk.
9.
Gelet op het bovenstaande acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat het bestreden besluit in bezwaar zal kunnen worden gehandhaafd. De voorzieningenrechter wijst de gevraagde voorlopige voorziening daarom af. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.