1.Een dossier van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, afdeling Eindhoven Woensel Zuid, registratienummer PL2210 2012161137, aantal doorgenummerde bladzijden: 56. Dit dossier bevat een verzameling opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede andere bescheiden.
2.Een verslag als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de Lijkbezorging d.d. 31 oktober 2012, opgemaakt en ondertekend door lijkschouwer A.H.T. Gieling.
Inleiding.
Op 31 oktober 2012, omstreeks 15:45 uur, rijdt verdachte als bestuurder in een personenauto over de Fakkellaan te Eindhoven in de richting van de Estafettelaan. Haar dochter, [persoon 1], zit naast haar op de bijrijderstoel. Op het kruisingsvlak met de Vijfkamplaan,
alwaar een fietsoversteekplaats is gelegen, verleent verdachte geen voorrang aan een van
rechts komende fietser waardoor een aanrijding ontstaat tussen de door verdachte bestuurde personenauto en de fietser.De fietser, [slachtoffer], overlijdt aan de gevolgen van de aanrijding.
Met betrekking tot de schuldvraag zijn de navolgende verklaringen van belang.
Verdachteheeft bij de politie verklaard (letterlijk):
‘Op de Fakkellaan ter hoogte van de Politieschool is een kruising, met een weg van rechts. Ik rijd daar vaker en ik weet dat daar altijd veel verkeer uitkomt en ik goed op moet letten. Ik rijd daar nooit hard. Ik weet dat ik moet stoppen voor het verkeer wat uit deze straat komt. Ter hoogte van deze kruising keek ik de straat in en zag op een behoorlijke afstand wel een auto aankomen. Ik zag ook een fietser aankomen; deze fietser bevond zich op het fietspad. Ik zag dat dit een flinke man was en ik zag dat deze man zich nog voor het kruisende fietspad bevond. Ik heb niet gezien of de man mijn auto zag, maar ik verwachtte niet dat de man door zou fietsen. Opeens hoorde ik een klap, waar ik erg van schrok. Door de klap remde ik en heb ik mijn auto gestopt.’
(bron 1, blz.31 onderaan en blz. 32 bovenaan)
[persoon 1](de dochter van verdachte) heeft bij de politie verklaard (letterlijk):
‘(..) Bij de kruising van de Fakkellaan met de Vijfkamplaan zag ik op het laatste moment pas dat er een man aan kwam fietsen vanuit de Vijfkamplaan. Mijn moeder wilde rechtdoor op die kruising in de richting van het kruis welke daar ligt. Op de kruising stak die man plotseling voor ons de weg over. Ik had niet verwacht dat die man nog zou oversteken omdat wij al zo dicht bij de kruising waren.’ (..)
(..) ‘Ik schrok van zijn verschijning en begon te roepen. Ik voelde dat mijn moeder voluit remde om een botsing met die man te voorkomen. De man stak plotseling over. Mijn moeder kon een aanrijding met die man niet meer voorkomen.’ (..)
(..) Ik begrijp niet waarom hij daar voor ons de weg overstak.’ (..)
(bron 1, blz. 27)
Verdachteheeft ter zitting verklaard dat zij nooit de fietser kan hebben aangereden waarover
zij bij de politie heeft verklaard en die zij heeft gezien voordat zij het kruisingsvlak opreed.
Die fietser bevond zich op dat moment namelijk op circa 20-25 meter afstand van het onder-havige kruisingsvlak op het fietspad van de Vijfkamplaan ter hoogte van de Politieschool. De fietser die verdachte toen heeft gezien kan nimmer zo snel het kruisingsvlak op zijn gereden. Aldus moet verdachte een andere fietser, een fietser die zij totaal over het hoofd heeft gezien, hebben aangereden. De laatstgenoemde fietser moet de fietser zijn geweest waarover de dochter van verdachte heeft verklaard. Volgens verdachte heeft de politie haar verklaring onjuist en niet volledig weergegeven, dit terwijl zij op dat moment nog helemaal overstuur
was en in shock verkeerde als gevolg van de aanrijding. Met name heeft verdachte niet verklaard dat zij ‘niet verwachtte dat de man door zou fietsen.’
Het standpunt van de officier van justitie.
Er is geen aanleiding om aan de juistheid van de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd te twijfelen. Daarvoor stemt deze verklaring op essentiële onderdelen te veel overeen met de verklaring van haar dochter. Echter, het enkele geen voorrang verlenen aan de van rechts komende [slachtoffer] is onvoldoende voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken
van het primair ten laste gelegde. Aangezien verdachte wel het verwijt kan worden gemaakt
dat zij geen voorrang heeft verleend aan genoemde [slachtoffer], kan het subsidiair ten laste gelegde worden bewezen.
Het standpunt van verdediging.
De versie van verdachte dat de fietser die zij heeft aangereden een andere fietser betreft dan
de fietser die zij heeft gezien voordat zij het kruisingsvlak opreed, wordt niet weerlegd door
de bewijsmiddelen en kan aldus niet zonder meer terzijde worden geschoven. Uitgaande van de versie van verdachte kan haar enkel het verwijt worden gemaakt dat zij de onderhavige fietser, [slachtoffer], niet heeft gezien. Dat is volgens bestendige jurisprudentie onvoldoende voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Vrij- spraak van het primair ten laste gelegde dient dan ook te volgen. Het subsidiair ten laste gelegde kan wel worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank.
Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken valt niet uit te sluiten dat verdachte een andere fietser heeft gezien dan degene die zij heeft aangereden en waarvan zij heeft verklaard dat zij deze níet heeft gezien. De versie van verdachte kan bezwaarlijk als onaannemelijk ter- zijde worden geschoven. Uitgaande van deze versie heeft verdachte geen voorrang verleend aan een verkeersdeelnemer die zij voorafgaande aan de aanrijding niet heeft gezien. Uit de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken van enig onverantwoord
verkeersgedrag van verdachte kort voor de onderhavige aanrijding. Het tegendeel blijkt
veeleer het geval te zijn geweest. Met inachtneming van bestendige jurisprudentie van de
Hoge Raad omtrent de beoordeling van de schuldvraag, komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de onderhavige enkele onoplettendheid van verdachte geen aanmerkelijke mate
van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 oplevert. Verdachte dient
dan ook te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Met de officier van justitie
en de verdediging acht de rechtbank op grond van de hiervoor onder het kopje ‘inleiding’ aangehaalde bewijsmiddelen het subsidiair ten laste gelegde wel bewezen, aangezien verdachte het verwijt kan worden gemaakt dat zij - kort gezegd - ten onrechte geen voorrang heeft verleend aan een van rechts komende fietser.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
(subsidiair)
op 31 oktober 2012 te Eindhoven als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Fakkellaan, gekomen ter hoogte van de kruising Fakkellaan met de Vijfkamplaan,
-over genoemde Fakkellaan heeft gereden en de kruising met de Vijfkamplaan is genaderd
-terwijl ter hoogte van genoemde kruising (op/over de Fakkellaan) een fietsoversteekplaats
is gelegen en
-terwijl zij, verdachte, zonder te stoppen en/of af te remmen de genoemde fietsoversteek-
plaats (geheel of gedeeltelijk) is opgereden en
-daarbij geen voorrang heeft verleend aan de op genoemde fietsoversteekplaats voor
verdachte (gezien haar rijrichting) van rechts komende fietser
-waardoor een aanrijding is ontstaan tussen het door haar, verdachte, bestuurde
motorrijtuig en laatstgenoemde fietser.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.