ECLI:NL:RBOBR:2013:2685

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 juli 2013
Publicatiedatum
2 juli 2013
Zaaknummer
01-820261-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door niet verlenen van voorrang

Op 5 juli 2013 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een auto betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval. De zaak vond zijn oorsprong op 31 oktober 2012, toen de verdachte in Eindhoven, als bestuurder van een personenauto, geen voorrang verleende aan een van rechts komende fietser. Dit leidde tot een aanrijding waarbij de fietser, genaamd [slachtoffer], overleed. De verdachte verklaarde dat zij de fietser niet had gezien en dat de aanrijding het gevolg was van een moment van onoplettendheid. De rechtbank oordeelde dat de enkele onoplettendheid van de verdachte niet voldeed aan de criteria voor aanmerkelijke schuld zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, en sprak haar vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging. Echter, het subsidiair ten laste gelegde, het niet verlenen van voorrang, werd wel bewezen verklaard. De rechtbank legde een werkstraf van 60 uren op, subsidiair 30 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar blanco strafblad en de psychische gevolgen van het ongeval voor haar.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [01/820261-13]
Strafrecht
Parketnummer: 01/820261-13
Datum uitspraak: 05 juli 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1959],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 juni 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 juni 2013.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 31 oktober 2012 te Eindhoven als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende
over de weg, de Fakkellaan (gekomen ter hoogte van de (T-)kruising Fakkellaan
met de Vijfkamplaan),
zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend,
- over genoemde Fakkellaan te rijden en/of de (T-)kruising met de Vijfkamplaan

te naderen en/of

- terwijl op de Fakkellaan (in de (rij)richting van verdachte) (vlak voor de
(T-)kruising) bord model G11 (Verplicht fietspad), van Bijlage I van het RVV
1990 is geplaatst en/of terwijl ter hoogte van genoemde (T-)kruising (op/over
de Fakkellaan) een fietsoversteekplaats is gelegen en/of
- terwijl zij, verdachte, zag dat een fietser de fietsoversteekplaats (gelegen

op/over de Fakkellaan) naderde,

- zonder te stoppen en/of af te remmen de genoemde fietsoversteekplaats

(geheel of gedeeltelijk) op te rijden/te passeren en/of

- (daarbij) geen voorrang te verlenen aan een op genoemde fietsoversteekplaats

voor verdachte (gezien haar rijrichting) van rechts komende fietser en/of

- waardoor, althans mede waardoor, een aanrijding/botsing is ontstaan
met/tussen het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig en laatstgenoemde
fietser,
waardoor de fietser (genaamd [slachtoffer]) werd gedood;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 31 oktober 2012 te Eindhoven als bestuurder van een
voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Fakkellaan (gekomen
ter hoogte van de (T-)kruising Fakkellaan met de Vijfkamplaan),
- over genoemde Fakkellaan heeft gereden en/of de (T-)kruising met de

Vijfkamplaan is genaderd en/of

- terwijl op de Fakkellaan (in de (rij)richting van verdachte) (vlak voor de
(T-)kruising) bord model G11 (Verplicht fietspad), van Bijlage I van het RVV
1990 is geplaatst en/of terwijl ter hoogte van genoemde kruising (op/over de
Fakkellaan) een fietsoversteekplaats is gelegen en/of
- terwijl zij, verdachte, zag dat een fietser (genaamd [slachtoffer]) de

fietsoversteekplaats (gelegen op/over de Fakkellaan) naderde,

- zonder te stoppen en/of af te remmen de genoemde fietsoversteekplaats

(geheel of gedeeltelijk) is opgereden/is gepasseerd en/of

- (daarbij) geen voorrang heeft verleend aan de op genoemde
fietsoversteekplaats voor verdachte (gezien haar rijrichting) van rechts
komende fietser en/of
- waardoor, althans mede waardoor, een aanrijding/botsing is ontstaan
met/tussen het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig en laatstgenoemde
fietser,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Bronnen.
1.
Een dossier van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, afdeling Eindhoven Woensel Zuid, registratienummer PL2210 2012161137, aantal doorgenummerde bladzijden: 56. Dit dossier bevat een verzameling opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede andere bescheiden.
2.Een verslag als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de Lijkbezorging d.d. 31 oktober 2012, opgemaakt en ondertekend door lijkschouwer A.H.T. Gieling.
Inleiding.
Op 31 oktober 2012, omstreeks 15:45 uur, rijdt verdachte als bestuurder in een personenauto over de Fakkellaan te Eindhoven in de richting van de Estafettelaan. Haar dochter, [persoon 1], zit naast haar op de bijrijderstoel. Op het kruisingsvlak met de Vijfkamplaan,
alwaar een fietsoversteekplaats is gelegen, verleent verdachte geen voorrang aan een van
rechts komende fietser waardoor een aanrijding ontstaat tussen de door verdachte bestuurde personenauto en de fietser. [1] De fietser, [slachtoffer], overlijdt aan de gevolgen van de aanrijding. [2]
Met betrekking tot de schuldvraag zijn de navolgende verklaringen van belang.
Verdachteheeft bij de politie verklaard (letterlijk):
‘Op de Fakkellaan ter hoogte van de Politieschool is een kruising, met een weg van rechts. Ik rijd daar vaker en ik weet dat daar altijd veel verkeer uitkomt en ik goed op moet letten. Ik rijd daar nooit hard. Ik weet dat ik moet stoppen voor het verkeer wat uit deze straat komt. Ter hoogte van deze kruising keek ik de straat in en zag op een behoorlijke afstand wel een auto aankomen. Ik zag ook een fietser aankomen; deze fietser bevond zich op het fietspad. Ik zag dat dit een flinke man was en ik zag dat deze man zich nog voor het kruisende fietspad bevond. Ik heb niet gezien of de man mijn auto zag, maar ik verwachtte niet dat de man door zou fietsen. Opeens hoorde ik een klap, waar ik erg van schrok. Door de klap remde ik en heb ik mijn auto gestopt.’
(bron 1, blz.31 onderaan en blz. 32 bovenaan)
[persoon 1](de dochter van verdachte) heeft bij de politie verklaard (letterlijk):
‘(..) Bij de kruising van de Fakkellaan met de Vijfkamplaan zag ik op het laatste moment pas dat er een man aan kwam fietsen vanuit de Vijfkamplaan. Mijn moeder wilde rechtdoor op die kruising in de richting van het kruis welke daar ligt. Op de kruising stak die man plotseling voor ons de weg over. Ik had niet verwacht dat die man nog zou oversteken omdat wij al zo dicht bij de kruising waren.’ (..)
(..) ‘Ik schrok van zijn verschijning en begon te roepen. Ik voelde dat mijn moeder voluit remde om een botsing met die man te voorkomen. De man stak plotseling over. Mijn moeder kon een aanrijding met die man niet meer voorkomen.’ (..)
(..) Ik begrijp niet waarom hij daar voor ons de weg overstak.’ (..)
(bron 1, blz. 27)
Verdachteheeft ter zitting verklaard dat zij nooit de fietser kan hebben aangereden waarover
zij bij de politie heeft verklaard en die zij heeft gezien voordat zij het kruisingsvlak opreed.
Die fietser bevond zich op dat moment namelijk op circa 20-25 meter afstand van het onder-havige kruisingsvlak op het fietspad van de Vijfkamplaan ter hoogte van de Politieschool. De fietser die verdachte toen heeft gezien kan nimmer zo snel het kruisingsvlak op zijn gereden. Aldus moet verdachte een andere fietser, een fietser die zij totaal over het hoofd heeft gezien, hebben aangereden. De laatstgenoemde fietser moet de fietser zijn geweest waarover de dochter van verdachte heeft verklaard. Volgens verdachte heeft de politie haar verklaring onjuist en niet volledig weergegeven, dit terwijl zij op dat moment nog helemaal overstuur
was en in shock verkeerde als gevolg van de aanrijding. Met name heeft verdachte niet verklaard dat zij ‘niet verwachtte dat de man door zou fietsen.’
Het standpunt van de officier van justitie.
Er is geen aanleiding om aan de juistheid van de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd te twijfelen. Daarvoor stemt deze verklaring op essentiële onderdelen te veel overeen met de verklaring van haar dochter. Echter, het enkele geen voorrang verlenen aan de van rechts komende [slachtoffer] is onvoldoende voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken
van het primair ten laste gelegde. Aangezien verdachte wel het verwijt kan worden gemaakt
dat zij geen voorrang heeft verleend aan genoemde [slachtoffer], kan het subsidiair ten laste gelegde worden bewezen.
Het standpunt van verdediging.
De versie van verdachte dat de fietser die zij heeft aangereden een andere fietser betreft dan
de fietser die zij heeft gezien voordat zij het kruisingsvlak opreed, wordt niet weerlegd door
de bewijsmiddelen en kan aldus niet zonder meer terzijde worden geschoven. Uitgaande van de versie van verdachte kan haar enkel het verwijt worden gemaakt dat zij de onderhavige fietser, [slachtoffer], niet heeft gezien. Dat is volgens bestendige jurisprudentie onvoldoende voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Vrij- spraak van het primair ten laste gelegde dient dan ook te volgen. Het subsidiair ten laste gelegde kan wel worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank.
Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken valt niet uit te sluiten dat verdachte een andere fietser heeft gezien dan degene die zij heeft aangereden en waarvan zij heeft verklaard dat zij deze níet heeft gezien. De versie van verdachte kan bezwaarlijk als onaannemelijk ter- zijde worden geschoven. Uitgaande van deze versie heeft verdachte geen voorrang verleend aan een verkeersdeelnemer die zij voorafgaande aan de aanrijding niet heeft gezien. Uit de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken van enig onverantwoord
verkeersgedrag van verdachte kort voor de onderhavige aanrijding. Het tegendeel blijkt
veeleer het geval te zijn geweest. Met inachtneming van bestendige jurisprudentie van de
Hoge Raad omtrent de beoordeling van de schuldvraag, komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de onderhavige enkele onoplettendheid van verdachte geen aanmerkelijke mate
van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 oplevert. Verdachte dient
dan ook te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Met de officier van justitie
en de verdediging acht de rechtbank op grond van de hiervoor onder het kopje ‘inleiding’ aangehaalde bewijsmiddelen het subsidiair ten laste gelegde wel bewezen, aangezien verdachte het verwijt kan worden gemaakt dat zij - kort gezegd - ten onrechte geen voorrang heeft verleend aan een van rechts komende fietser.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
(subsidiair)
op 31 oktober 2012 te Eindhoven als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Fakkellaan, gekomen ter hoogte van de kruising Fakkellaan met de Vijfkamplaan,
-over genoemde Fakkellaan heeft gereden en de kruising met de Vijfkamplaan is genaderd
-terwijl ter hoogte van genoemde kruising (op/over de Fakkellaan) een fietsoversteekplaats
is gelegen en
-terwijl zij, verdachte, zonder te stoppen en/of af te remmen de genoemde fietsoversteek-
plaats (geheel of gedeeltelijk) is opgereden en
-daarbij geen voorrang heeft verleend aan de op genoemde fietsoversteekplaats voor
verdachte (gezien haar rijrichting) van rechts komende fietser
-waardoor een aanrijding is ontstaan tussen het door haar, verdachte, bestuurde
motorrijtuig en laatstgenoemde fietser.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen.

De eis van de officier van justitie.(bijlage)
Een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke rijontzegging van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging.
Gelet op het geringe verwijt dat verdachte kan worden gemaakt en haar blanco strafblad is een geheel voorwaardelijke sanctie afdoende.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte is met haar personenauto een kruising opgereden zonder een van rechts komende fietser op te merken en voorrang te verlenen. De fietser, de heer [slachtoffer], is als gevolg van de door verdachtes onoplettendheid ontstane aanrijding komen te overlijden. Hiermee is de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed aangedaan, zoals ook blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring. De rechtbank zal hiermee ten nadele van verdachte rekening houden.
Ten voordele van verdachte zal de rechtbank meewegen dat verdachte nooit eerder met politie en justitie in aanraking is geweest en zij tot op de dag van heden nog dagelijks
kampt met de (psychische) gevolgen van de door haar veroorzaakte fatale aanrijding.
Ook zal de rechtbank ermee rekening houden dat verdachte direct na het ongeval heeft getracht om met de nabestaanden in contact te treden en zij er blijk van heeft gegeven
dat zij de ernst van het door haar aan de nabestaanden aangedane leed inziet.
Alles overziende acht de rechtbank een werkstraf en een voorwaardelijke rijontzeggging overeenkomstig de vordering van de officier van justitie op zijn plaats. Laatstgenoemde straf dient verdachte ervan te weerhouden opnieuw een soortgelijk strafbaar feit te plegen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d;
Wegenverkeerswet 1994 art. 5, 177, 178 en 179.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

t.a.v. primair:
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de overtreding:
(subsidiair)
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straffen.

t.a.v. subsidiair:
*Werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis.
*Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder
begrepen) voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd
niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.M. de Klerk, voorzitter,
mr. S.J.O. de Vries en mr. N.I.B.M. Buljevic, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 5 juli 2013.

Voetnoten

1.Verklaring verdachte ter zitting van 21 juni 2013; relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (bron 1, blz. 21); de verkeersongevallenanalyse (bron 1, blz. 40 en 50)
2.relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (bron 1, blz. 22) en verklaring niet natuurlijke