ECLI:NL:RBOBR:2013:2668

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2013
Publicatiedatum
2 juli 2013
Zaaknummer
01-849291-11
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor bedrijfsmatig telen van hennep en deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 juni 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder het bedrijfsmatig telen van hennep, diefstal van elektriciteit, deelname aan een criminele organisatie en bijstandsfraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 1 september 2011 en 28 maart 2012 in 's-Hertogenbosch betrokken was bij de teelt van hennep in verschillende panden, waarbij hij samen met anderen handelde. De verdachte heeft opzettelijk een groot aantal hennepplanten geteeld en aanwezig gehad, wat in strijd is met de Opiumwet. Daarnaast heeft hij elektriciteit gestolen en deelgenomen aan een organisatie die zich bezighield met de hennephandel.

De rechtbank heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van de verdachte beoordeeld. De vordering was niet onverwijld ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in zijn belangen was geschaad. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, en gelast dat hij 400 dagen van de eerder opgelegde voorwaardelijke invrijheidsstelling moet ondergaan. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele organisatie meegewogen in de strafmaat. De verdachte heeft eerder voor soortgelijke feiten gevangenisstraffen opgelegd gekregen, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar beslissing.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

V.I. zaaknummer: 99-000054.28Parketnummer: [01/849291-11]
Strafrecht
Parketnummer: 01/849291-11
V.I. zaaknummer: 99-000054.28
Datum uitspraak: 28 juni 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te[geboorteplaats] op [1969],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 juni, 6 september 2012, 10, 11 en 14 juni 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 mei 2012.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 6 september 2012 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 september 2011
tot en met 28 maart 2012
te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
in de uitoefening van een bedrijf/beroep
  • in een pand gelegen aan de [adres 2] te 's-Hertogenbosch en/of
  • in een pand gelegen aan de [adres 3] te 's-Hertogenbosch en/of
  • in een pand gelegen aan de[adres 4] te 's-Hertogenbosch
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een (groot) aantal
hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van
meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel 3/B juncto 11 Opiumwet)
hij
op of omstreeks 28 maart 2012 te
's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
in de uitoefening van een bedrijf/beroep
opzettelijk aanwezig heeft gehad
- in een pand gelegen aan de [adres 2] te 's-Hertogenbosch 204,
althans een aanzienlijk aantal, hennepplanten en/of delen daarvan en/of
- in een pand gelegen aan de [adres 3] te 's-Hertogenbosch 171, althans
een aanzienlijk aantal, hennepplanten en/of delen daarvan
- in een pand gelegen aan de[adres 4] te 's-Hertogenbosch 114, althans
een aanzienlijk aantal, hennepplanten en/of delen daarvan,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde
hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel 3/C juncto 11 Opiumwet)
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september 2011
tot en met 28 maart 2012
te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
  • in een pand gelegen aan de [adres 2] te 's-Hertogenbosch en/of
  • in een pand gelegen aan de [adres 3] te 's-Hertogenbosch en/of
  • in een pand gelegen aan de[adres 4] te 's-Hertogenbosch
heeft weggenomen elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 1]., in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
(Artikel 310/311 Wetboek van Strafrecht)
hij
in of omstreeks de periode van 01 september 2011 tot en met 28 maart 2012
te 's-Hertogenbosch en/of (elders) in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke, naast verdachte, bestond uit een
samenwerkingsverband van een of meer natuurlijke perso(o)n(en), te weten
[medeverdachte 1]en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of
[medeverdachte 5],
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het
opzettelijk (in de uitoefening van een bedrijf/beroep) telen en/of bereiden
en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben, van een
(groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval
(telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal
bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst II;
(Artikel 11A Opiumwet)
hij
op één of meer tijdstippen gelegen in de periode van 01 september 2011 tot en
met 28 maart 2012,
te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans éénmaal, (telkens) een of meer voorwerp(en), te weten onder
meer
  • een) (aanzienlijke) hoeveelheid/hoeveelheden (contant) geld en/of
  • - een bankstel en/of
  • - een of meer slaapkamermeubel(s) en/of
  • - een kaptafel en/of spiegel en/of
  • - een dressoir en/of spiegel en/of
  • - een tv-meubel/kast en/of
  • - een vitrinekast en/of
  • - een salontafel en/of
  • - een eettafel en/of eetkamerstoelen en/of
  • - een tegelvloer en/of
  • - een blokhut en/of
  • - een horloge van het merk Rolex en/of
  • - een goudkleurige ketting en/of
  • - een Boedha-hanger en/of
  • - een goudkleurige Mickey Mouse en/of
  • - een armband en/of
  • - een ijzeren frame en/of
  • - een (personen)auto van het merk BMW, [kenteken 1] en/of
  • - een (personen)auto van het merk Renault, kenteken [kenteken 2] en/of
  • - een (personen)auto van het merk Fiat, kenteken [kenteken 3] en/of
  • - een (personen)auto van het merk Mercedes, kenteken [kenteken 4] en/of
  • - een bromfiets van het merk SYM, kenteken [kenteken 5] en/of
  • - een bromfiets van het merk Vespa, kenteken [kenteken 6],
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet,
althans van een of meer van die voorwerpen, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij
en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en) -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
(Artikel 420bis Wetboek van Strafrecht)
hij
in of omstreeks de periode van 01 september 2011 tot en met 28 maart 2012
te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
in strijd met een hem of zijn mededader(s) bij of krachtens wettelijk
voorschrift opgelegde verplichting, te weten (artikel 17 van) de Wet werk en
bijstand (WWB), opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te
verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf
en/of zijn mededader(s), althans een ander, terwijl verdachte en/of zijn
mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die
gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders
recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een bijstandsuitkering,
dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming,
immers heeft hij en/of zijn mededader(s) niet gemeld dat hij en/of zijn
mededader(s) andere inkomsten geno(o)t(en) (inkomsten uit georganiseerde
hennepteelt);
(Artikel 227b Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.

De zaak met v.i. zaaknummer 99-000054.28 is aangebracht bij vordering van 13 november 2012.
Deze vordering heeft betrekking op de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van 420 dagen van de gevangenisstraf van 42 maanden, opgelegd bij arrest van het gerechtshof van 31 mei 2010.
De veroordeelde is op 6 juni 2011 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3.
De officier van justitie stelt dat de in haar requisitoir vermelde bewijsmiddelen voldoende bewijs leveren dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Het standpunt van de verdediging ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3.
De raadsman heeft met betrekking tot de kwekerij [adres 2] voor zijn cliënt vrijspraak bepleit voor feit 1 wat betreft de periode januari 2012 tot 28 maart 2012 omdat gebleken is dat de bedrijfsvoering van de kwekerij in die periode in handen van anderen was en de pleeghandelingen in die periode onvoldoende zijn geweest om aan de eis van medeplegen te kunnen voldoen. De raadsman heeft om dezelfde redenen vrijspraak bepleit voor de aanwezigheid van hennep op 28 maart 2012 op die locatie [adres 2].
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3.
De rechtbank acht op grond van de in bijlage “bewijsmiddelenoverzicht hennepkwekerijen” omschreven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken was bij de hennepkwekerijen op de [adres 2] (samen met o.a. [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] als medepleger), de [adres 3] (samen met o.a.[medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]) en de[adres 4] (samen met o.a. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]) en tevens dat hij zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan diefstal van electriciteit op de genoemde adressen.
Het verweer van de raadsman over de [adres 2] wordt verworpen. Gebleken is dat verdachte het hennephok heeft opgebouwd en dat hij zowel in de periode januari tot en met maart 2012, als op de dag voor de doorzoeking en aanhouding, nog ter plaatse was. In relatie tot de diefstal van stroom op de [adres 2] overweegt de rechtbank dat verdachte heeft verklaard dat hij een brandblusser in het pand heeft gezet en dat bewoner [persoon 1] heeft verklaard aan verdachte te hebben gevraagd of de jongen van de stroom kwam. Tot slot is gebleken dat verdachte aanwezig was op het moment dat [medeverdachte 5], de jongen van de elektriciteit, in het pand was.
Gelet op de samenloop tussen de feiten 1 en 2 begrijpt de rechtbank dat de officier van justitie heeft bedoeld kort gezegd het telen van hennep ten laste te leggen tot en met 27 maart 2012 en het aanwezig hebben van hennep op 28 maart 2012.
Met betrekking tot de ten laste gelegde beroeps- of bedrijfsmatige teelt overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op de wetsgeschiedenis gelden als criteria (“indicatoren”) voor beroeps- of bedrijfsmatige teelt: het aantal planten, de te behalen oogsten per jaar, het gebruik van technische hulpmiddelen/toepassing van hoogwaardige technologie ter vermeerdering van de opbrengst, de omvang van de teelt mede gelet op de daarvoor noodzakelijke investeringen en risico’s, de omstandigheden waaronder wordt gekweekt, bijvoorbeeld in loodsen of onder glas, met gebruik van zogeheten daglichtlampen of met behulp van temperatuur- en bevloeiingsregulering. [2]
Uitgaande van deze indicatoren is de rechtbank van oordeel dat het handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als hennepteelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Verdachten hebben alle benodigde spullen gekocht en hebben een elektriciteitskabel buiten de elektriciteitsmeter om aangebracht om illegaal stroom af te kunnen tappen. Zij hebben de planten water gegeven en hebben deze geoogst. In de kwekerijen was kunstlicht aanwezig voor de plantengroei. De planten stonden in afgeschermde ruimtes. Er was isolatie voor daglicht en er was afzuiging van lucht en geur naar buiten en ook een thermostaat voor temperatuurregeling was aanwezig.
Vastgesteld kan worden dat de verdachten een aanzienlijke investering hebben gedaan met de bedoeling hennepkwekerijen op te zetten waarmee verschillende keren kon worden geoogst ten behoeve van de verkoop van de geoogste hennep, dat meerdere keren is geteeld, dat de capaciteit van de kwekerijen afzonderlijk, maar zeker samen, niet gering was en dat het teeltproces geschiedde in een afzonderlijke daartoe ingerichte ruimte onder gecontroleerde condities en in belangrijke mate geautomatiseerd verliep met behulp van technische middelen, kennelijk ter optimalisering van het teeltproces en minimalisering van de daarvoor van de teler vereiste inspanning.
Het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van feit 4.
De officier van justitie stelt dat de in haar requisitoir vermelde bewijsmiddelen voldoende bewijs leveren dat verdachte met [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in de zin van de Opiumwet.
Het standpunt van de verdediging ten aanzien van feit 4.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor deelname aan een criminele organisatie omdat vaste patronen ontbreken evenals een identieke werkwijze en hiërarchie. Volgens de verdediging blijkt niet dan wel onvoldoende van een strakke en vaste structuur.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 4.
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage “bewijsmiddelenoverzicht criminele organisatie 11a Opiumwet” omschreven bewijsmiddelen, in samenhang bezien met de bewijsmiddelen zoals opgenomen in het “bewijsmiddelenoverzicht hennepkwekerijen”, bewezen dat er sprake is van een criminele organisatie, bestaande uit [verdachte] en [medeverdachte 1], die zich bezighield met de beroeps- en bedrijfsmatige teelt van hennep en handel daarin.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] en [medeverdachte 1] zich gedurende een periode van 7 maanden hebben bezig gehouden met een drietal hennepkwekerijen. Beiden hebben de kwekerijen aan de [adres 2] en [adres 4] opgebouwd en zij waren allebei zeer frequent in de drie panden aanwezig en verrichtten daar werkzaamheden. [medeverdachte 1] onderhield het contact met de bewoners van de panden, maar hij werd daarbij aangestuurd door [verdachte]. Belangrijke beslissingen werden door [verdachte] genomen. [medeverdachte 1] wordt gezien als de loopjongen van [verdachte]. Niet alleen de bewoners verklaren hierover maar deze hiërarchie blijkt ook uit de afgetapte telefoongesprekken tussen veelal de partner van [verdachte] ([medeverdachte 4]) en [medeverdachte 1] waarin [medeverdachte 1] telkens wordt ontboden door [verdachte]. Uit het onderzoek is komen vast te staan dat [verdachte] niet over een eigen telefoontoestel beschikt.
Gelet op deze beschrijving is er sprake van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband met een bepaalde organisatiegraad. Er was een gemeenschappelijke doelstelling en er was ook een zekere gelaagdheid en een rolverdeling.
Het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van feit 5.
Met uitzondering van het Rolex horloge stelt de officier van justitie dat de in haar requisitoir vermelde bewijsmiddelen voldoende bewijs leveren dat verdachte het ten laste gelegde feit witwassen heeft begaan.
Het standpunt van de verdediging ten aanzien van feit 5.
Ten aanzien van het Rolex horloge en de Vespa bromfiets is gepleit voor vrijspraak. Met betrekking tot de overige goederen heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 5.
Vrijspraak witwassen met betrekking tot Rolex horloge, sieraden en bromfietsen
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat onvoldoende bewijs voorhanden is voor het witwassen met betrekking tot het aangetroffen Rolex horloge. De rechtbank zal [verdachte] hiervan vrijspreken.
De rechtbank zal [verdachte] tevens vrijspreken van het witwassen met betrekking tot de overige aangetroffen sieraden. Er zijn geen bewijsmiddelen voorhanden waaruit volgt wanneer, op welke wijze en voor welke prijs deze sieraden zijn verworven, zodat niet bewezen kan worden dat deze (on)middelijk van misdrijf afkomstig zijn.
Ook van het witwassen met betrekking tot de bromfietsen spreekt de rechtbank [verdachte] vrij.
Van de bromfiets SYM, kenteken [kenteken 5] is uit de bewijsmiddelen af te leiden dat deze samen met de factuur en verzekeringspapieren bij [verdachte] is aangetroffen, en aankoopdatum en prijs zijn bekend. De bromfiets en genoemde stukken staan echter op naam van een ander en de bromfiets was volgens de verkoper voor het adres van die ander bestemd. Dat maakt dat de rechtbank het witwassen van de bromfiets door [verdachte] onvoldoende bewezen acht.
De bromfiets Vespa, kenteken [kenteken 6], is reeds op 2 augustus 2011, derhalve voor de ten laste gelegde periode waarin zou zijn witgewassen, in beslag genomen en niet teruggegeven, zodat reeds om die reden vrijspraak moet volgen.
Bewezenverklaring witwassen met betrekking tot geld, meubels, tegelvloer, blokhut, frame en personenauto’sDe rechtbank acht op grond van de in de bijlage “bewijsmiddelenoverzicht witwassen[verdachte]” omschreven bewijsmiddelen in samenhang bezien met de bewijsmiddelen aangaande de hennepkwekerijen het witwassen in vereniging met betrekking tot de bovenstaande tenlastegelegde goederen en het geld wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank baseert haar oordeel op het feit dat [verdachte] en [medeverdachte 4] beperkte legale inkomsten hadden, waarvan zij moeilijk konden rondkomen. Zij voerden een gemeenschappelijke huishouding en woonden samen met hun twee minderjarige kinderen.
Van de genoemde goederen acht de rechtbank bewezen dat zij door [verdachte] en [medeverdachte 4] in, dan wel kort voor de ten laste gelegde periode zijn aangeschaft/verworven en in de ten laste gelegde periode bij hen voorhanden waren, het geldbedrag was in de ten laste gelegde periode bij hen voorhanden. De rechtbank oordeelt bij dit vonnis dat [verdachte] zich in de ten laste gelegde periode heeft schuldig gemaakt aan hennephandel en deelname aan een criminele organisatie als bedoeld in art. 11a Opiumwet. [verdachte] heeft erkend dat hij door het plegen van de feiten 1 t/m 3 inkomsten heeft genoten.
Daarmee rijst de vraag of het geldbedrag en de door [verdachte] en [medeverdachte 4] uitgegeven geldbedragen voor de goederen als afkomstig uit enig misdrijf moeten worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval.
Het voorhanden hebben van het geldbedrag en die uitgaven passen immers in redelijkheid niet in de hiervoor geschetste (legale) financiële huishouding van [verdachte] en zijn gezin. Dit gelet op de hoogte van het geldbedrag en de uitgaven, afgezet tegen de legale inkomsten minus de benodigde uitgaven voor wonen en kosten voor levensonderhoud. [verdachte] heeft hieromtrent geen verklaring gegeven. Voor de bewezenverklaring van het witwassen is verder van belang met betrekking tot het geldbedrag dat dit bestond uit twee bundels van dezelfde coupures (van 10 euro en 50 euro) die verborgen waren in een agenda in een kast en op een plankje onder de TV. Met betrekking tot de uitgaven valt op dat deze steeds contant werden gedaan, en dat de tenaamstelling van de BMW en Fiat verhullend was evenals de wijze van betaling van de meubelen en de BMW.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank eveneens het medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van feit 6.
De officier van justitie acht het medeplegen van kort gezegd uitkeringsfraude wettig en overtuigend bewezen en heeft daartoe verwezen naar de bewijsmiddelen in haar requisitoir.
Het standpunt van de verdediging ten aanzien van feit 6.
De verdediging heeft zich voor een mogelijke bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Gewezen is op de samenloop met de overige feiten en op de omstandigheid dat normaliter door de gemeente eerst aangifte wordt gedaan bij een benadelingsbedrag van meer dan € 10.000,-.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 6.
De rechtbank acht op grond van de in bijlage “bewijsmiddelenoverzicht uitkeringsfraude [verdachte]/[medeverdachte 4]” omschreven bewijsmiddelen in samenhang bezien met de bewijsmiddelen aangaande de hennepkwekerijen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met zijn partner [medeverdachte 4] kort gezegd uitkeringsfraude heeft gepleegd. Vast is komen staan dat verdachte inkomsten heeft genoten uit de hennephandel welke inkomsten hij niet heeft gemeld en aldus is vanaf 1 september 2011 tot en met 28 maart 2012 door hem fraude gepleegd als bewezen verklaard.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 01 september 2011 tot en met 27 maart 2012 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een bedrijf/beroep
  • in een pand gelegen aan de [adres 2] te 's-Hertogenbosch en
  • in een pand gelegen aan de [adres 3] te 's-Hertogenbosch en
  • in een pand gelegen aan de[adres 4] te 's-Hertogenbosch
opzettelijk heeft geteeld en bewerkt,
en verkocht en vervoerd
een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
op 28 maart 2012 te 's-Hertogenbosch,
tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad
  • in een pand gelegen aan de [adres 2] te 's-Hertogenbosch 204 hennepplanten en/of delen daarvan en
  • in een pand gelegen aan de [adres 3] te 's-Hertogenbosch 171 hennepplanten en/of delen daarvan en
  • in een pand gelegen aan de[adres 4] te 's-Hertogenbosch 114 hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
op tijdstippen in de periode van 01 september 2011 tot en met 28 maart 2012
te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met anderen telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
  • in een pand gelegen aan de [adres 2] te 's-Hertogenbosch en
  • in een pand gelegen aan de [adres 3] te 's-Hertogenbosch en
  • in een pand gelegen aan de[adres 4] te 's-Hertogenbosch
heeft weggenomen elektriciteit, toebehorende aan [slachtoffer 1].
in de periode van 01 september 2011 tot en met 28 maart 2012 te 's-Hertogenbosch,
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke, naast verdachte, bestond uit een
samenwerkingsverband van een natuurlijke persoon, te weten [medeverdachte 1],
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het
opzettelijk in de uitoefening van een bedrijf/beroep telen en bewerken en verkopen en
vervoeren van een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, van een materiaal
bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst II;
op tijdstippen gelegen in de periode van 01 september 2011 tot en met 28 maart 2012,
te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens voorwerpen, te weten onder meer
  • hoeveelheden contant geld en
  • een bankstel en
  • een of meer slaapkamermeubel(s) en
  • een kaptafel en/of spiegel en
  • een dressoir en/of spiegel en
  • een tv-meubel/kast en
  • een vitrinekast en
  • een salontafel en
  • een eettafel en eetkamerstoelen en
  • een tegelvloer en
  • een blokhut en
  • een ijzeren frame en
  • een (personen)auto van het merk BMW, [kenteken 1] en
  • een (personen)auto van het merk Renault, kenteken [kenteken 2] en
  • een (personen)auto van het merk Fiat, kenteken [kenteken 3] en
  • een (personen)auto van het merk Mercedes, kenteken [kenteken 4]
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en
zijn mededader telkens wisten dat bovenomschreven voorwerpen -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
in de periode van 01 september 2011 tot en met 28 maart 2012 te 's-Hertogenbosch,
tezamen en in vereniging met een ander in strijd met een hem of zijn mededader
bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten (artikel 17 van) de Wet werk en bijstand (WWB), opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te
verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf
en/of zijn mededader), terwijl verdachte en zijn mededader wisten dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking, te weten een bijstandsuitkering,
dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking,
immers hebben hij en zijn mededader niet gemeld dat hij andere inkomsten genoot (inkomsten uit georganiseerde hennepteelt).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de oplegging gevorderd van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie heeft kenbaar gemaakt voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft gewezen op het beperkte aantal kwekerijen waarbij verdachte betrokken is en de beperkte grootte ervan, op het tijdsverloop en de proceshouding van verdachte. De raadsman heeft onderhavige zaak vergeleken met soortgelijke zaken en heeft in dat verband gepleit voor oplegging van een straf gelijk aan het voorarrest met daarbij eventueel een voorwaardelijke straf. De raadsman heeft verzocht opheffing van het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis dan wel schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis voor onbepaalde tijd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte is in georganiseerd verband betrokken geweest bij een drietal hennepkwekerijen in andermans woningen en hij heeft een centrale en organiserende rol vervuld in de totstandkoming en bedrijfsvoering van deze kwekerijen. Deze kwekerijen waren professioneel opgezet en zoals te doen gebruikelijk werd de elektriciteit op illegale wijze verkregen. Verdachte heeft bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag en heeft nauwelijks oog gehad voor de gevaren die met hennepkwekerijen en diefstal van stroom gepaard gaan. Hennep kan gevaar opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan en het telen ervan gaat steeds meer gepaard met andere, ook zware vormen van criminaliteit.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van gelden en goederen. Het met de hennepkwekerijen verdiende geld kwam weer terecht in het gewone betalingsverkeer doordat hiermee aankopen werden gedaan. Deze vermenging van crimineel geld met legaal geld tast het economisch evenwicht in de samenleving aan. De aankopen hebben veelal op geraffineerde wijze plaatsgevonden door goederen en/of facturen op naam van anderen te laten zetten. Verdachte heeft door zo te handelen inbreuk gemaakt op de integriteit van het financiële en economische verkeer.
Tot slot heeft verdachte bijstandsfraude gepleegd waardoor hij ten koste van de Nederlandse samenleving heeft geprofiteerd van overheidsgelden. Door aldus te handelen wordt het stelsel van sociale zekerheid ondermijnd. Dit stelsel gaat uit van het vertrouwen dat rechthebbenden hun verantwoordelijkheid nemen door melding te maken van relevante gegevens, hetgeen verdachte heeft nagelaten. Het sociale zekerheidsstelsel is gebaseerd op solidariteit. Het draagvlak in de samenleving voor verstrekkingen van uitkeringen neemt af als misbruik wordt gemaakt van deze uitkeringen.
Verdachte werd eerder voor een Opiumwet-feit veroordeeld en is een groot aantal keren tot vrijheidsstraffen veroordeeld. Verdachte heeft in een reeks van jaren - als was het een gewoonte -misdrijven gepleegd. Verdachte pleegde de feiten in een periode dat hij voorwaardelijk in vrijheid was gesteld voor een gevangenisstraf van 42 maanden.
Nu verdachte telkens strafbare feiten pleegt en zich kennelijk niet op andere wijze in de maatschappij staande wil houden, acht de rechtbank uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis zal worden afgewezen evenals het verzoek tot schorsing van dat bevel voor onbepaalde tijd. De reden hiervoor is de duur van de vrijheidsstraf die verdachte nog dient te ondergaan.
Motivering van de beslissing tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling 99-000054.28.
Het standpunt van de officier van justitie.De officier van justitie vordert thans, nu verdachte zich - gelet op hetgeen hem in de dagvaarding met het parketnummer 01/849291-11 is ten laste gelegd - niet heeft gehouden aan de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde, dat de rechtbank de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling zal gelasten, en wel voor een periode van 420 dagen.
Het standpunt van de verdediging.De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vordering niet "onverwijld" is ingediend.
Subsidiair en wijzend op het verloop van het toezicht door de Reclassering heeft de raadsman gepleit voor afwijzing van de vordering en meest subsidiair voor slechts een gedeeltelijke toewijzing.
Het oordeel van de rechtbankDe rechtbank is bevoegd van de vordering kennis te nemen. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 15i, lid 2, Wetboek van Strafrecht, eerste volzin luidt:
“Indien het openbaar ministerie van oordeel is dat de veroordeelde een voorwaarde niet heeft nageleefd en herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling geboden is, dient het onverwijld een daartoe strekkende schriftelijke vordering dient in te dienen bij de rechtbank.”
Artikel 15i, lid 5 jo lid 3, Sr bepaalt voorts dat, in het geval dat de vordering strekt tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met een vervolging wegens een strafbaar feit, de behandeling van de zaak gelijktijdig geschiedt met de behandeling van het strafbare feit waarvoor de veroordeelde wordt vervolgd.
De beslissing voorwaardelijke invrijheidstelling is op 13 april 2011 in persoon aan verdachte betekend. Verdachte is in de periode van 1 september 2011 tot en met 28 maart 2012 betrokken geweest bij een drietal hennepkwekerijen waarbij hij een vooraanstaande rol heeft gespeeld. Verdachte is in verband hier mee op 28 maart 2012 in verzekering gesteld en op vordering van de officier van justitie is de bewaring en de gevangenhouding bevolen. Verdachte is op 23 mei 2012 gedagvaard voor de regiezitting van 15 juni 2012. Na 15 juni was er een pro forma zitting op 6 september 2012. De inhoudelijke behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 10, 11 en 14 juni 2013.
De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is op 13 november 2012 ter griffie van deze rechtbank binnengekomen en op die datum aan verdachte toegezonden.
Voor de beantwoording van de vraag of het openbaar ministerie de vordering onverwijld heeft ingediend, is relevant op welk moment het openbaar ministerie van oordeel was dat de veroordeelde de algemene voorwaarde niet had heeft nageleefd. Naar het oordeel van de rechtbank was daarvan in ieder geval sprake op het moment van betekening van de dagvaarding in de zaak met parketnummer 01/849291-11, te weten op 23 mei 2012.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval de vordering niet onverwijld is ingediend, nu er na het betekenen van de dagvaarding een periode van 6 maanden is verstreken voordat de vordering is toegezonden. Derhalve is niet voldaan aan het vereiste van artikel 15, lid 2 Sr. Daarmee dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of en zo ja in hoeverre deze termijnoverschrijding gevolgen dient te hebben voor de toewijzing van de ingediende vordering.
Een voorwaardelijke invrijheidstelling geschiedt altijd onder de algemene voorwaarde dat betrokkene gedurende de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zal begaan. Ook aan verdachte was deze voorwaarde bekend. Dit heeft hem er niet van weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat het vast beleid is van het openbaar ministerie (neergelegd in de Aanwijzing voorwaardelijke invrijheidstelling, die is gepubliceerd in de Staatscourant) dat er bij een verdenking van een misdrijf gepleegd tijdens de proeftijd een vordering tot herroeping wordt ingediend. Onder deze omstandigheid kon en mocht verdachte er niet vanuit gaan dat het openbaar ministerie geen vordering tot herroeping zou indienen. Overeenkomstig het voorschrift van art. 15i lid 5 jo lid 3 Sr is de vordering van het openbaar ministerie gelijktijdig met de nieuwe strafzaak behandeld op 10, 11 en 14 juni 2013. Indien de vordering wel tijdig zou zijn ingediend, zou dit niet anders zijn geweest. Ook dan zou verdachte pas vandaag de beslissing van de rechtbank op de vordering hebben kunnen vernemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte niet in zijn belangen is geschaad doordat het openbaar ministerie de vordering niet onverwijld heeft ingediend.
De rechtbank ziet echter in de mate van de overschrijding van de termijn waarbinnen de vordering ingediend had moeten worden, aanleiding te gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, niet geheel maar gedeeltelijk moet worden ondergaan en wel voor 400 dagen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 15j, 27, 47, 57, 91, 227, 310, 311, 420bis;
Opiumwet art. 3, 11, 11a.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid;
T.a.v. feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid;
T.a.v. feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
T.a.v. feit 4:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een
misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde, vijfde lid, artikel 10a, eerste lid of artikel 11, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet;
T.a.v. feit 5:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;
T.a.v. feit 6:
medeplegen van in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking.
Zij verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Zij legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5, feit 6:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.

De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling met

v.i-zaaknummer 99-000054.28.
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling toe. Gelast dat de vrijheidsstraf die als gevolg van de toepassing van de regeling voorwaardelijke invrijheidsstelling niet ten uitvoer is gelegd, gedeeltelijk alsnog moet worden ondergaan, te weten voor de duur van
400 dagen.
Het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis wordt afgewezen evenals het verzoek tot schorsing van dat bevel voor onbepaalde tijd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.J. Raeijmaekers, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. S.J.O. de Vries, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. de Bruijn-van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 28 juni 2013.

Voetnoten

1.Wanneer hierna of in de bewijsmiddelenoverzichten wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar delictprocessen-verbaal en bijlagen betreffen dit de delictprocessen-verbaal en bijlagen bij het einddossier [naam dossier] van de politieregio Brabant-Noord, gesloten op 20 juli 2012, genummerd 29-916175.
2.Kamerstukken II, 1996-1997, 25325, nr 3, memorie van toelichting.