10.Het is vaste jurisprudentie dat een natuurlijk persoon slechts als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt indien hij een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Een natuurlijk persoon kan dus niet de belangen van anderen behartigen. De rechtbank wijst daarbij op ABRvS 8 april 2009, LJN: BI0442 en ABRvS 2 september 2009, LJN: BJ6644. Dat betekent in de eerste plaats dat sprake moet zijn van een eigen belang, dus niet van iemand anders belang. In de tweede plaats betekent dit dat het moet gaan om een persoonlijk, individueel belang dat voldoende is te onderscheiden van de belangen van anderen. De rechtbank wijst daarbij op ABRvS 8 juni 2011, LJN: BQ7461 en ABRvS 29 augustus 2012, LJN: BX5936. In de derde plaats vloeit daaruit voort dat het moet gaan om een objectief bepaalbaar en actueel belang. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij het besluit, hoe sterk dat gevoel ook moge zijn, is niet toereikend. Daarvoor verwijst de rechtbank naar ABRvS 22 april 2009, LJN:BI1822 en ABRvS 5 november 2003, LJN: AN7214. Dat het belang actueel moet zijn betekent dat het niet mag gaan om een onzekere toekomstverwachting (zie bijvoorbeeld ABRvS 30 juni 2010, LJN: BM9632). Ten slotte moet er sprake zijn van een rechtstreeks belang, hetgeen wil zeggen dat er een voldoende nauw causaal verband dient te bestaan tussen het besluit en de belangenaantasting (zie bijvoorbeeld ABRvS 6 juni 2012, LJN: BW7593 en ABRvS 22 april 2009, LJN:BI1822).
11.1.Eisers brengen in de eerste plaats het argument in stelling dat zij zelf patiënt zijn geworden als gevolg van gebrekkige borstimplantaten. Die omstandigheid maken eisers echter nog niet tot belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Voor het belanghebbendebegrip is immers vereist dat iemand een rechtstreeks betrokken belang heeft bij datgene waarover het primaire besluit gaat, dus bij het rechtsgevolg waarop dat besluit is gericht. Het materiële belang wordt bepaald door de positie die de betrokkene inneemt ten opzichte van de rechtsgevolgen van het besluit. De verzoeken van eisers strekten voornamelijk tot het verbieden van siliconen borstimplantaten totdat de absolute veiligheid daarvan was aangetoond, omdat anders vrouwen nog steeds gevaar lopen. Hetgeen door eisers verder nog werd verzocht, hield eveneens verband met het beschermen van vrouwen tegen gebrekkige borstimplantaten die de gezondheid kunnen schaden. Hiermee worden dus niet de eigen belangen van eisers maar de belangen van anderen behartigd. Bovendien onderscheiden eisers zich niet van andere vrouwen die zich geconfronteerd zien met de gevolgen van lekkende borstimplantaten. Het feit dat eisers zelfstandig al geruime tijd meldingen doen bij verweerder over gebreken aan en de gevaren van borstimplantaten maken eisers evenmin tot belanghebbenden.
11.2.Eisers voeren ten tweede aan dat zij rechtstreeks zijn betrokken bij het besluit van verweerder op hun verzoeken en daarom als belanghebbende moeten worden aangemerkt. Het enkele feit dat iemand een verzoek heeft ingediend en geadresseerde is van de daarop genomen beslissing, is echter onvoldoende om als belanghebbende bij die beslissing aan te kunnen worden aangemerkt. Er moet sprake zijn van materiële betrokkenheid bij het te nemen besluit en dat ontstaat niet alleen maar door het indienen van een verzoek. De rechtbank verwijst daarvoor naar de uitspraak van de ABRvS 20 januari 1998, LJN: ZF3146.
11.3.Eisers wijzen voorts op de mogelijkheid dat zij in de toekomst wellicht wederom met borstimplantaten te maken zullen krijgen. Die omstandigheid maakt eisers echter nog niet tot belanghebbende. Om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt is het immers vereist dat sprake is van een voldoende actueel belang en mag het niet gaan om een onzekere toekomstverwachting.
11.4.Eisers voeren aan dat zij een financieel belang hebben bij het verzoek, omdat zij de arts en/of de fabrikant van de borstimplantaten aansprakelijk willen stellen voor de door hun geleden schade en een beslissing op het handhavingsverzoek bij de beoordeling daarvan van belang kan zijn. Ook om die reden moeten eisers als belanghebbende worden aangemerkt, aldus eisers. De rechtbank volgt eisers daarin echter niet. Het feit dat een handhavingsbeslissing van belang kan zijn voor een toekomstige schadevordering tegen de fabrikant en/of de arts maakt eisers nog niet tot belanghebbende. Het moet gaan om materiële betrokkenheid bij het te nemen handhavingsbesluit. Dat wil zeggen dat er een belang moet zijn bij het rechtsgevolg van het verzochte besluit, in deze zaak een belang bij het verbieden van siliconen borstimplantaten en het handhaven van dat verbod. Het door eisers hier genoemde financiële belang is niet een rechtstreeks rechtsgevolg van het al dan niet honoreren van het verzoek om handhaving.
11.5Eisers voeren met een beroep op de jurisprudentie aan dat andere toezichthouders verzoeken om handhaving van natuurlijke personen wel in behandeling nemen, zodat het onbegrijpelijk is dat verweerder zich op het standpunt stelt dat natuurlijke personen niet om handhaving kunnen verzoeken. Eisers wijzen daarbij behalve op de uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB) van 15 juni 2011 (CBB, 15 juni 2011, LJN: BQ8708) en de uitspraak van het CBB van 15 april 2010 (CBB 15 april 2010, LJN: BM3228) ook nog op andere uitspraken van hoogste bestuursrechters. Omdat een natuurlijk persoon die een verzoek om handhaving doet dus als een belanghebbende kan worden aangemerkt, moeten eisers ook als zodanig worden aangemerkt. Ook hier volgt de rechtbank eisers niet. Verweerder stelt zich immers niet op het standpunt dat een natuurlijk persoon nooit een belanghebbende kan zijn bij een verzoek om handhaving. Verweerder heeft zich bij de beoordeling of eisers als belanghebbende kunnen worden aangemerkt terecht laten leiden door de vraag of zij een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang hebben dat hen in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het besluit. Het belanghebbendebegrip van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt door verweerder dus niet afhankelijk gemaakt van het zijn van een natuurlijk persoon of rechtspersoon en er is dus geen sprake van dat het enkele zijn van een natuurlijk persoon door verweerder als drempel wordt opgeworpen bij de beoordeling van een handhavingsverzoek.