ECLI:NL:RBNNE:2025:994

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
18-266984-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongecontroleerd bezit van vuurwapens en munitie door verdachte met voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 13 maart 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een revolver en munitie. De verdachte had op 28 september 2023 in de gemeente Oldambt een tas met daarin een revolver van het merk BBM (Bruni) Olympic, kaliber .22, en munitie voorhanden gehad. De rechtbank oordeelde dat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengt en de gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterkt. De rechtbank vond het daarom passend om een gevangenisstraf op te leggen, maar besloot tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 99 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dit omdat de verdachte niet de eigenaar was van het wapen en de munitie en hij zich inspande om zijn leven op orde te brengen. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, zoals begeleiding door de reclassering en een verbod op het gebruik van harddrugs.

De zaak kwam tot stand na een melding en het afluisteren van telefoongesprekken, waaruit bleek dat de verdachte betrokken was bij het voorhanden hebben van de wapens. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte, ondanks de verdediging die vrijspraak bepleitte. De rechtbank verwierp de argumenten van de verdediging en achtte de verklaringen van medeverdachten en getuigen betrouwbaar. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld voor het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/266984-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 maart 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats], wonende te [adres],
[adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 februari 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.S.F. ten Kortenaar, advocaat te Apeldoorn. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E. Hellinga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 september 2023 te [plaats], gemeente Oldambt, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
  • een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk BBM (Bruni) Olympic, kaliber .22 zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
  • onderdelen van een wapen categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten zes kasten, van het merk FGC-9, zijnde specifieke en wezenlijke onderdelen van een vuurwapen
  • een hoeveelheid munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten centraal vuur kogelpatronen voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte heeft ontkend het wapen en de munitie voorhanden te hebben gehad. Verdachte is vanaf het begin stellig en consistent geweest in zijn ontkenning. Het wapen en de munitie zijn aangetroffen bij medeverdachte [naam]; in de woning van verdachte is niets aangetroffen. Later is ook gebleken dat de revolver niet aan verdachte toebehoorde, maar aan medeverdachte [naam]. Het strafdossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om de betrokkenheid van verdachte bij het voorhanden hebben van het wapen en de munitie vast te stellen. Weliswaar hebben medeverdachten [naam] en [naam] een voor verdachte belastende verklaring afgelegd, maar de verdediging stelt zich op het standpunt dat er aanwijzingen zijn dat de medeverdachten bewust de verantwoordelijkheid afschuiven op verdachte. Verdachte gaat ervan uit dat medeverdachte [naam] uit angst voor medeverdachte [naam] heeft verklaard dat hij het wapen uit handen van verdachte heeft ontvangen. Medeverdachte [naam] heeft daarnaast wisselend verklaard. De verklaring van getuige [naam] zou steun kunnen bieden aan de verklaring van [naam], nu hij heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte een tas overhandigde aan medeverdachte [naam]. Getuige [naam] heeft er echter belang bij om de rol van zijn vriend, medeverdachte [naam], kleiner te maken. Uit het getapte telefoongesprek tussen [naam] en [naam] komt naar voren dat het wapen aan medeverdachte [naam] toebehoorde. De naam van verdachte werd in dit tapgesprek niet genoemd. Dit tapgesprek is daarmee een duidelijke
contra-indicatie voor de betrokkenheid van verdachte ten aanzien van het voorhanden hebben van dit wapen. De verklaringen van medeverdachte [naam] en getuige [naam] zijn niet betrouwbaar en kunnen daarom niet voor het bewijs worden gebruikt. Dit maakt dat er onvoldoende bewijs is voor de betrokkenheid van verdachte, zodat hij moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen, aldus de raadsman.
Mocht de rechtbank echter van oordeel zijn dat de verklaringen van getuige [naam] en medeverdachte [naam] bruikbaar zijn voor het bewijs, dan verzoekt de verdediging het (doen) horen als getuige van [naam] en [naam] door de rechter-commissaris. Nu zij een voor verdachte belastende verklaring hebben afgelegd, moet in het licht van de Keskin-jurisprudentie het verdedigingsbelang worden verondersteld.
Omdat de inhoud van hun verklaringen op essentiële punten strijdig is met de inhoud van het tapgesprek, wil de verdediging [naam] en [naam] (doen) horen als getuige.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen1 die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
Op 29 september 2023 kwam verbalisant [naam], naar aanleiding van een melding en getapte telecommunicatie, ter plaatse bij een woning aan de [adres]2 te [plaats].3 Op dit adres stond medeverdachte [naam] ingeschreven. Verbalisant vorderde de uitlevering van vuurwapens. Medeverdachte [naam] gaf aan dat hij meteen wist waar het om ging en gaf aan dat het in het keukenkastje zou liggen.
Verbalisant vond in het keukenkastje een zwarte tas.4 Verbalisant [naam] kwam eveneens ter plaatse en werd gewezen op de zwarte tas in het keukenkastje. Hij trof een zilverkleurige revolver aan, van het .22 kaliber. Deze zat in een zwart stoffen tasje. In een ander vak in de rugtas zat een 3D-uitgeprint vuurwapen, Model FGC-9 JSTARK 1809, in onderdelen en in gripzakjes verpakt. Ook trof hij in de rugzak een gripzakje aan, met 29 kogelpatronen, 9mm munitie.
Alle aangetroffen goederen zijn inbeslaggenomen en forensisch veiliggesteld voor nader onderzoek.5
Verbalisant [naam], werkzaam als forensisch technisch rechercheur en materiedeskundige bij de afdeling WME (Wapens, Munitie en Explosieven), heeft onderzoek gedaan naar de in beslag genomen wapens. De revolver (voorzien van goednummer PL0100-2023260946-1646570 en SIN-nummer AAQN7186NL) bleek een revolver te zijn van het merk Olympic, type 38, van kaliber .22.6 De revolver werkte naar behoren Deze revolver bleek een vuurwapen te zijn in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.7
De aangetroffen onderdelen (voorzien van goednummer PL0100-2023260946-1646577 en SIN-nummer AAPK8546NL) bleken een kast/frame te zijn van een FGC-9 te zijn. Het was een lower onderdeel, het onderste deel waar de trekker zich bevindt, en een upper onderdeel, het bovenste deel waar de afsluiter, slagpin en loop zich bevinden. De onderdelen waren vervaardigd door middel van 3D-printtechniek.8 Het betreft hier een specifiek en wezenlijk onderdeel van vuurwapens als bedoeld in artikel 1.2.3 van de Circulaire wapens en munitie 2019. Gelet op artikel 3 lid 1 Wet Wapens en Munitie zijn de bepalingen van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie mede van
toepassing op dit patroonmagazijn.9 Voorts bleek ten aanzien van de aangetroffen munitie (voorzien van goednummer PL0100-2023260946-1646571 en SIN-nummer AAQC6614NL) dat het ging om 29 centraal vuur kogelpatronen van het merk Sellier & Bellot te zijn, van het kaliber 9x19 mm. Deze kogelpatronen zijn munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie.10
Getuige [naam] heeft verklaard dat hij op 28 september 2023 bij medeverdachte [naam] in de woning was. Hij hoorde verdachte achter in de tuin roepen. Verdachte heeft over de schutting een tasje aan medeverdachte [naam] gegeven. [naam] heeft dit tasje aangenomen en meteen weggelegd.11
Medeverdachte [naam] heeft tijdens zijn verhoor bij de politie op 30 september 2023 verklaard dat verdachte hem, twee dagen voor de aanhouding, had gevraagd of een tasje bij hem kon liggen.12 Het betrof een zwarte dichtgeknoopte tas.13 Tijdens zijn verhoor op
1 oktober 2023 heeft hij verklaard dat hij op het moment van de verkrijging niet wist wat er in de tas zat. Hij heeft daarover met verdachte niets concreets afgesproken.14 De ochtend van zijn aanhouding, op 29 september 2023, heeft medeverdachte [naam] samen met zijn vrouw het tasje geopend. Toen trof hij daarin een revolver aan, onderdelen van een wapen en 9 mm-patronen.15
Verbalisant [naam] heeft onderzoek gedaan naar het telefoonnummer +[nummer], dat in de politiesystemen gekoppeld was aan medeverdachte [naam]16. Verbalisant heeft tapgesprekken die van dit telefoonnummer zijn opgenomen beluisterd en hoorde dat de stemmen in de tapgesprekken overeenkomen. Verbalisant heeft daarnaast geluisterd naar een tapgesprek van 30 september 2023, om 9:33:16 uur. Hierin heeft de gebruiker van het telefoonnummer +[nummer] een gesprek met een vrouw die hem meerdere malen in het gesprek [naam] noemt. Ook is er een kind te horen welke hey [naam] roept.17 De gebruiker van het telefoonnummer +[nummer] is geïdentificeerd als medeverdachte
[naam] .18
Verbalisant heeft daarnaast een tapgesprek beluisterd van 28 september 2023. Het telefoonnummer
+[nummer] wordt gebeld door het telefoonnummer +[nummer], dat gekoppeld is aan medeverdachte [naam].19 In dit gesprek geeft [naam] aan [naam] te kennen dat hij van die eikel (de rechtbank begrijpt: [verdachte]) een tas in handen gedrukt heeft gekregen waarin kennelijk wapens zaten.20
Medeverdachte [naam] is tijdens zijn verhoor op 10 november 2023 geconfronteerd met dit tapgesprek en verklaarde desgevraagd dat hij wist van de wapens die bij verdachte lagen. Daarnaast heeft hij verklaard dat het gesprek over de wapens met [naam] ([naam]) hem wel bekend voor komt. Hij heeft erkend dat hij het telefoongesprek van 28 september 2023 met medeverdachte [naam] heeft gevoerd.21
Bewijsoverwegingen
Verdachte wordt -in het kort- verweten dat hij als medepleger betrokken is geweest bij het voorhanden hebben van de revolver, onderdelen en munitie die op 29 september 2023 in de woning van medeverdachte [naam] zijn aangetroffen. De rechtbank overweegt met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid van verdachte als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Medeverdachte [naam] heeft verklaard dat hij een zwarte tas van verdachte in ontvangst heeft genomen. Later bleken daarin de ten laste gelegde voorwerpen te zitten. Getuige [naam] heeft bevestigd dat medeverdachte [naam] op 28 september 2023 een tas van verdachte in ontvangst heeft genomen. Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen. Medeverdachte [naam] legt namelijk een bekennende verklaring af, die niet alleen voor verdachte, maar ook voor zichzelf belastend is. Dat getuige [naam] enig belang zou hebben bij het afschuiven van de verantwoordelijkheid op verdachte, blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet uit het strafdossier.
Uit de verklaringen van medeverdachten [naam] en [naam], en uit de verklaring van getuige [naam] komt naar voren dat het wapen, de wapenonderdelen en de munitie aan medeverdachte [naam] toebehoorden en dat verdachte op 28 september 2023 de tas met daarin deze voorwerpen aan medeverdachte [naam] in bewaring heeft gegeven. Dit wordt naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door het voornoemde tapgesprek. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de inhoud van dit tapgesprek worden afgeleid dat dit tapgesprek ging over (onderdelen van) wapens en munitie in de tas, die verdachte op 28 september 2023 aan medeverdachte [naam] in bewaring had gegeven.
De rechtbank acht daarom de verklaring van verdachte dat hij het wapen niet voorhanden heeft gehad ongeloofwaardig, en zal deze verklaring terzijde schuiven.
Uit de hiervoor genoemde omstandigheden blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte zowel wetenschap van de aanwezigheid van het vuurwapen, de wapenonderdelen en de munitie had, als ook beschikkingsmacht over deze voorwerpen had. Daarnaast blijkt uit deze omstandigheden dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten [naam] en [naam]. Het ten laste gelegde is aldus in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Afwijzing van de voorwaardelijke verzoeken van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat [naam] en [naam] belastende getuigen zijn als bedoeld in het post Keskin arrest van de Hoge Raad, en heeft een voorwaardelijk verzoek ingediend om [naam] en [naam] als getuige te (doen) horen. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De Hoge Raad heeft in zijn zogeheten post Keskin arrest van 20 april 202122 bepaald dat in gevallen waarin een getuige een belastende verklaring heeft afgelegd, het belang bij het horen van die getuige moet worden voorondersteld, zodat van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang mag worden verlangd. Het gaat dan om een verklaring die door de rechter voor het bewijs van het ten laste gelegde feit zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt. De rechter moet bij de beoordeling van een verzoek tot het horen van getuigen dan ook eerst bepalen of het belastende of ontlastende getuigen betreffen. De rechtbank is -met de raadsman- van oordeel dat deze getuigen belastende getuigen zijn in de hiervoor bedoelde zin.
Het vorenstaande betekent echter niet dat elk verzoek tot het oproepen en (doen) horen van een getuige die al een belastende verklaring heeft afgelegd, door de rechter zonder meer moet worden toegewezen. De rechter moet in dit kader nagaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 van het EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces (
overall fairness of the trial). Wanneer de uitoefening van het ondervragingsrecht niet wordt gerealiseerd, moet de rechter onderzoeken of voldoende compenserende factoren hebben bestaan voor deze door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige, waarmee ook de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing wordt gewaarborgd.
De raadsman heeft in een laat stadium, namelijk aan het einde van zijn pleidooi, terwijl één van de beoogde getuigen op zitting aanwezig was, kenbaar gemaakt dat hij het ondervragingsrecht wenst uit te oefenen, door een voorwaardelijk verzoek in te dienen tot het horen van [naam] en [naam]. De rechtbank begrijpt de verzoeken van de raadsman aldus, dat hij [naam] en [naam] wil bevragen ter falsificatie van hun verklaringen, teneinde de stelling van de verdediging dat verdachte onschuldig is aan het ten laste gelegde te onderbouwen. Nu de verklaringen van [naam] en [naam] echter steun vinden in objectieve gegevens uit het strafdossier (tapgesprekken), wordt de verdachte door afwijzing van deze verzoeken naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs niet in zijn verdediging geschaad. De rechtbank wijst de voorwaardelijke verzoeken van de raadsman daarom af.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij 28 september 2023 te [plaats], gemeente Oldambt, tezamen en in vereniging met een anderen,
  • een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk BBM (Bruni) Olympic, kaliber .22 zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver
  • onderdelen van een wapen categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten zes kasten, van het merk FGC-9, zijnde specifieke en wezenlijke onderdelen van een vuurwapen en
  • een hoeveelheid munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten centraal vuur kogelpatronen voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
1. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van de reeds ondergane voorlopige hechtenis. Zij heeft daarbij oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte een belast verleden heeft. Verdachte heeft zich echter ingespannen om zijn leven op orde te brengen en te houden. Verdachte is, gelet op zijn prikkelgevoeligheid, detentieongeschikt. Om die reden heeft de raadsman verzocht om aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, eventueel in combinatie met een taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportages van de reclassering en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een tas, met daarin een revolver en munitie voorhanden gehad en overgedragen aan medeverdachte [naam]. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie brengt in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en versterkt bovendien in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid, temeer aangezien vuurwapens dikwijls worden gebruikt bij het plegen van ernstige strafbare feiten. Door het vuurwapen en de munitie eerst in ontvangst te nemen van medeverdachte [naam] en het vervolgens over te dragen aan medeverdachte [naam] heeft verdachte hieraan een bijdrage geleverd. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
Gelet op datgene wat in soortgelijke zaken wordt opgelegd, zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur zonder meer passend zijn. De rechtbank houdt echter bij het bepalen van de strafmaat ook rekening met de omstandigheid dat verdachte niet de eigenaar was van het vuurwapen. De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor (soortgelijke) misdrijven.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsrapport van 21 februari 2025. Verdachte kent een belast verleden, waarin sprake was van huiselijk geweld binnen zijn gezin. Al op jonge leeftijd kwam verdachte in aanraking met hulpverleningsinstanties. Dit heeft invloed gehad op zijn ontwikkeling en welzijn. Mede als gevolg van zijn traumas gebruikt verdachte cannabis. Dit heeft eerder tot een problematische situatie geleid, waarbij verdachte ook harddrugs is gaan gebruiken en in verdachte in een milieu van drugshandel terecht is gekomen.
Op dit moment verblijft verdachte in een instelling voor begeleid wonen, en werkt hij mee aan hulpverlening op het gebied van zijn financiën en heeft hij dagbesteding. Dit heeft geleid tot meer structuur. Verdachte is hierbij gebaat. Verdachte spant zich in om zijn leven een positieve wending te geven. Tegelijkertijd bestaat er een risico dat verdachte terugvalt in het gebruik van harddrugs. Het is van belang dat verdachte daarom gedurende langere tijd ondersteuning en begeleiding krijgt. Om die reden acht de reclassering een ambulante behandeling passend, in het kader van reclasseringstoezicht.
Daarnaast acht de reclassering wenselijk dat aan verdachte een harddrugsverbod wordt opgelegd, met controle op dit verbod, en dat verdachte meewerkt aan controle op het gebruik van softdrugs.
De rechtbank acht het, met de reclassering, wenselijk dat verdachte gedurende langere tijd begeleiding en ondersteuning krijgt. Om verdachte ervan te weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen, acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf passend. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan de reeds ondergane voorlopige hechtenis acht de rechtbank niet passend. Wanneer verdachte opnieuw in detentie zou raken, zou dit de positieve ontwikkelingen doorkruisen. Vanwege de beperkte rol van verdachte (hij was niet de eigenaar van het wapen en de munitie) zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist. De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 99 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de reeds ondergane voorlopige hechtenis, passend en geboden. Daaraan zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht, en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 99 dagen,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat veroordeelde zich meldt bij de reclassering van de VNN aan de Laan Corpus den Hoorn 102 in Groningen, en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, voor de duur van een jaar of zoveel korter als de reclassering dit nodig acht;
  • dat veroordeelde zich laat behandelen door De Waag te Groningen of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • dat veroordeelde geen harddrugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle geschiedt met urineonderzoek, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
  • dat veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van softdrugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en gebruiken voor de controle, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J.V. Nolta, voorzitter, mr. A. Nieuwenhuis en
mr. S.R. Huisman, rechters, bijgestaan door mr. D.H. Röben, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 maart 2025.
mr. J.V. Nolta en mr. S.R. Huisman zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed en door daartoe bevoegde
opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces- verbaal met OPS-dossiernummer NN1R023103-2023259876 (onderzoek Serua), gesloten op 4 december 2023.
2 Pagina 23.
3 Pagina 26.
4 Pagina 23.
5 Pagina 34.
6 Pagina 49.
7 Pagina 50.
8 Pagina 50.
9 Pagina 51.
10 Pagina 51.
11 Pagina 99.
12 Pagina 123.
13 Pagina 124.
14 Pagina 129.
15 Pagina 131.
16 Pagina 7.
17 Pagina 8.
18 Pagina 7.
19 Pagina 9.
20 Pagina 12.
21 Pagina 276.
22 HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576.