ECLI:NL:RBNNE:2025:937

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
18.307350.23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens bedreiging en wederrechtelijke vrijheidsberoving in Hoogeveen

Op 13 maart 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 november 2023 in Hoogeveen betrokken was bij bedreiging en wederrechtelijke vrijheidsberoving van slachtoffer [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 195 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank legde ook een contactverbod op met zowel het slachtoffer als de dochter van de verdachte, vanwege het risico op eerwraak. De zaak kwam aan het licht na een melding van een ontvoering, waarbij het slachtoffer verklaarde dat hij onder valse voorwendselen in een auto was gelokt en bedreigd werd met een mes. De rechtbank achtte de verklaringen van het slachtoffer geloofwaardig en ondersteund door bewijs, waaronder getuigenverklaringen en proces-verbaal van de politie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen handelde en dat er sprake was van een nauwe samenwerking. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.500 toegewezen, met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.307350.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 maart 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 februari 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.P. Eujen, advocaat te Hoogeveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G.R. Stoeten.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 18 november 2023 te of bij Hoogeveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte en/of (met) zijn mededader(s):
  • een mes tegen de hals/nek van die [slachtoffer 1] gedrukt en/of daarbij gezegd dat voornoemde [slachtoffer 1] moest meewerken en/of
  • tegen voornoemde [slachtoffer 1] gezegd dat hem iets aangedaan zou worden, indien hij er niet voor zou zorgen dat [slachtoffer 2] terug zou komen bij haar familie;
2
hij op of omstreeks 18 november 2023 te of bij Hoogeveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte en/of (met) zijn mededader(s):
  • onder valse voorwendselen die [slachtoffer 1] verzocht om in een auto stappen en/of op de schoot van die [slachtoffer 1] gezeten en/of
  • met voornoemde [slachtoffer 1] naar een bos gereden en/of in voornoemd bos gestopt en/of
  • een mes tegen de hals/nek van die [slachtoffer 1] gedrukt en/of daarbij gezegd dat voornoemde [slachtoffer 1] moest meewerken en/of ervoor moest zorgen dat [slachtoffer 2] terug zou komen bij de familie.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op gronden zoals vermeld in het schriftelijk requisitoir veroordeling gevorderd voor de ten laste gelegde feiten 1 en 2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op gronden als vermeld in de pleitnota betoogd dat verdachte van feit 1 en feit 2 moet worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feit 1 en feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 27 februari 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Voorafgaand aan het incident op 18 november 2023 had ik contact met [naam] . Ik vroeg hem of hij [slachtoffer 2] kende. Hij zei dat hij haar niet kende maar iemand anders op het AZC Hoogeveen kende haar wel. [naam] zei dat [slachtoffer 2] een relatie had met [slachtoffer 1] . [naam] zei dat hij een afspraak ging regelen tussen mij en [slachtoffer 1] .
U houdt mij voor dat [naam] en [slachtoffer 1] zeggen dat zij dachten dat er een afspraak over schoonmaakwerk was. Er was geen werk. [naam] wist dat ik over [slachtoffer 2] wilde praten.
De afspraak was bij de parkeerplaats van Albert Heijn in Hoogeveen. Ik zat achter het stuur van de auto. [naam] en [slachtoffer 1] zijn in de auto gestapt. [medeverdachte] zat ook in de auto. We hebben rondgereden. We zijn ergens gestopt en daar heb ik met [slachtoffer 1] over [slachtoffer 2] gesproken.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 november 2023 van [slachtoffer 1] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant] en opgenomen op pagina 22 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met onderzoeksnummer NN3R023088 / SPAARNE, opgemaakt en gesloten op 14 maart 2024 door verbalisant [verbalisant] (hierna: het dossier), voor zover inhoudend:
Op zaterdag 18 november 2023 werd ik door [naam] benaderd. Hij gaf aan dat er werk was. Er werd doorgegeven dat er een voertuig klaarstond bij de AH in Hoogeveen. Een half uur later stond ik samen met [naam] bij de AH. Ik zag een auto staan.
Toen wij bij de auto stonden, kwam er een onbekende man naar ons toe gelopen. De man begeleidde ons naar de auto en wees de auto aan. De portier wordt geopend en wij werden verzocht om in te stappen. Op het moment dat wij instapten, stapte de onbekende man in, gevolgd een andere onbekende man. Wij zaten toen met zn vieren achterin. Een van de onbekende mannen zat op mijn schoot. Ik vroeg toen aan de onbekende mannen waarom zij ook instapten. Ik hoorde toen dat zij ook mee gingen naar de klus. De auto reed weg en op een gegeven moment stopte ergens in een bos. Daar stelde de bestuurder zich voor. Hij vertelde dat hij de vader was van [slachtoffer 2] en de bijrijder haar broer.
In het bos stond het voertuig stil en de vader haalde een geheel zwartkleurig slagersmes te voor schijn en drukte deze links tegen mijn hals aan. Ik hoorde de vader zeggen dat ik moest meewerken om [slachtoffer 2] terug te krijgen. Ook hoorde ik de vader zeggen dat ik mijn telefoon moest ontgrendelen, zodat hij kon zien waar [slachtoffer 2] eventueel zou kunnen zijn door mijn communicatie met haar. Ik ontgrendelde mijn telefoon en de onbekende jongen bekeek mijn privéfoto's van mijn gezin en daarbij kwam hij ook foto's van [slachtoffer 2] tegen. Ik zag dat de vader van [slachtoffer 2] erg kwaad werd op het moment dat hij haar foto zag en bedreigde mij iets aan te doen wanneer ik er niet voor zou zorgen dat [slachtoffer 2] terug zou komen bij haar familie.
Mij werd verteld dat ik moest meewerken.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor slachtoffer [slachtoffer 1] d.d. 27 november 2023, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] en opgenomen op pagina 35 e.v. van het dossier, voor zover inhoudend:
V: We spreken dus over drie personen in totaal? A: In totaal 6 personen.
V: Hoeveel mensen zaten er in de auto toen jij instapte?
A: Toen ik in de auto stapte zat er 1 persoon in. Dat was de bestuurder, de vader van het meisje. V: Wie heeft het mes gepakt en op jouw keel gezet?
A: De bestuurder, de vader van [slachtoffer 2] .
O: Slachtoffer doet voor hoe vader dat deed. Slachtoffer zit op zijn stoel en draait zich om. Slachtoffer wijst de plek op zijn keel aan waar het mes tegenaan werd gezet. Slachtoffer wijst linkerzijde keel aan. V: Waar haalde hij dit mes vandaan?
A: Hij had het bij zich. Een keukenmes, lengte ongeveer 15 centimeter.
V: Hoe is het telefoonnummer [telefoonnummer] in jouw telefoon gekomen?
A: Hij had mijn telefoon afgepakt en heeft dat nummer in mijn telefoon opgeslagen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 november 2023, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] en opgenomen op pagina 62 e.v. van het dossier, voor zover inhoudend:
Op 18 november 2023 omstreeks 16:00 uur hoorde ik de centralist van de meldkamer een melding uitgeven
aan de [adres] te Hoogeveen. Ik hoorde dat aldaar een aangever zat, een bewoner van het AZC, welke ontvoerd zou zijn geweest. Hierop zijn wij ter plaatse gegaan. Hetbleek te gaan om: [slachtoffer 1] .
Ik zag een striem op de linkerhals van [slachtoffer 1] .
Ik hoorde dat hij moest zorgen dat hij een afspraak zou maken met [slachtoffer 2] en dat hij moest zorgen dat zij met hem zou afspreken. Ik hoorde dat als hij dan met [slachtoffer 2] was, dat hij dan een telefoonnummer moest bellen. Ik zag dat hij hierop zijn telefoon liet zien en dat hij wees naar een telefoonnummer. Ik zag dat het telefoonnummer was: " [telefoonnummer] ".
Enkele momenten later hoorde ik dat de aangever een bericht had ontvangen van het
telefoonnummer + [telefoonnummer] . Dit was omstreeks 19:15 uur. Ik hoorde dat er in het bericht stond dat als hij [slachtoffer 2] had, dat hij moest bellen met het nummer en dat hij dan een locatie te horen zou krijgen waar zij tot overgave konden overgaan.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 november 2023, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant] , [verbalisant] , [verbalisant] en [verbalisant] en opgenomen op pagina 73 e.v. van het dossier, voor zover inhoudend:
Ik, verbalisant [verbalisant] , ben naar de auto gelopen. Ik zag via de bijrijderszijde dat er op de bijrijdersstoel een verpakking lag met daarop de tekst "Redstone CHEF'S KNIFE".
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte]
d.d. 20 november 2023, opgenomen op pagina 435 e.v. van het dossier, voor zover inhoudend:
V: Even voor de duidelijkheid: De telefoon die nu onder jou in beslag is genomen, is van je zus maar jouw simkaart zit er in. Klopt dat?
A: Ja dat klopt.
V: Wat is het telefoonnummer? A: [telefoonnummer]
V: Wie had zaterdag de telefoon?
A: Overdag had mijn zus de telefoon en ik heb hem s avonds gebruikt.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen uitwerking telefoon verdachte [verdachte] d.d. 22 januari 2024, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] en opgenomen op pagina 122
e.v. van het dossier, voor zover inhoudend:
Op vrijdag 19 januari 2024 ontvingen wij als onderzoeksteam in onderzoek SPAARNE, een vertaling ten aanzien van de aangetroffen Arabische teksten. Deze Arabische conversatie is aangetroffen in de whatsapp berichten van de mobiele telefoon die verdachte [verdachte] bij zich droeg en voor het onderzoek in beslag is genomen.
Op maandag 22 januari 2024 heb ik onderzoek verricht aan aangeleverde uitwerking en zag daarin de volgende berichtgeving:
Pagina 278 - Op 18-11 -23 om 18:29:29 uur. Afkomstig van + [telefoonnummer] middels Whatsapp. “Als hij reageert, wees dan voorzichtig en vertel niets illegaals”
Pagina 279 - Op 18-11-23 om 18:29:48 uur. Afkomstig van + [telefoonnummer] middels Whatsapp. “Prima"
Pagina 280 - Op 18-11-23 om 18:29:48 uur. Afkomstig van + [telefoonnummer] middels Whatsapp. “Zodra de idiott reageert, laat het me weten”
Pagina 282 - Op 18-11-23 om 18:29:53 uur. Afkomstig van + [telefoonnummer] middels Whatsapp. "Maar hij reageert helemaal niet”

De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs

Gelet op de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en verband bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, op 18 november 2023 aangever [slachtoffer 1] wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd en -enige tijd- beroofd heeft gehouden en dat hij [slachtoffer 1] daarbij heeft bedreigd met een mes, op de wijze zoals volgt uit voornoemde bewijsmiddelen.
De rechtbank overweegt dat zij daarbij uitgaat van de aangifte en aanvullende verklaring van [slachtoffer 1] die consistent en geloofwaardig is en steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Aangever heeft verklaard dat hij onder valse voorwendselen (schoonmaakwerk) naar de parkeerplaats bij Albert Heijn is gelokt door [naam] . De aangifte wordt op dit punt ondersteund door de verklaring van [naam] en de verklaring van verdachte dat geen sprake was van werk, maar dat verdachte met aangever wilde spreken over [slachtoffer 2] en dat [naam] dit ook wist. Aangever is vervolgens in de auto van verdachte gestapt. In de auto zaten 5 anderen, waaronder verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte en medeverdachte hebben verklaard dat zij met aangever naar een andere plek zijn gereden waar zij met aangever hebben gesproken over [slachtoffer 2] . De verklaring van
aangever dat hij tijdens dit gesprek is bedreigd wordt ondersteund door de verklaring van [naam] die zegt dat er in de auto ruzie was met aangever. De verklaring van aangever over de bedreiging met het mes wordt voorts ondersteund door de door verbalisanten waargenomen kras in de hals van aangever direct na het incident en het aantreffen van de verpakking van een mes, soortgelijk aan het mes dat door aangever wordt beschreven, op de bijrijdersstoel van de auto van verdachte.
De aangifte wordt voorts ondersteund door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] die verklaart over zijn telefoonnummer ( [telefoonnummer] ), terwijl aangever zegt dat de mensen die hem bedreigden zeiden dat hij dat nummer moest bellen en dat hij dan een locatie zou horen waar hij [slachtoffer 2] heen moest brengen. Op de avond van 18 november 2023 heeft [medeverdachte] ook een bericht gestuurd aan aangever over een locatie om af te spreken. De aangifte wordt verder ondersteund door de in de telefoons van verdachte en medeverdachte aangetroffen gesprekken/berichten heel kort na het incident.
De verklaring van verdachte dat hij alleen wilde praten met aangever en dat geen sprake was van vrijheidsberoving en bedreiging acht de rechtbank niet geloofwaardig. Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat met aangever onder valse voorwendselen een afspraak is gemaakt, dat hij is vervoerd naar een voor hem onbekende en afgelegen plaats, dat hij op dat moment niet wist wat verdachten van plan waren, dat hij zich niet aan het gesprek kon onttrekken, dat hij getalsmatig in de minderheid was en dat hij tijdens het gesprek is bedreigd met een mes. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat aangever werd gedwongen om dit te ondergaan en dat hij -enige tijd- van zijn vrijheid beroofd is geweest.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank voorts dat verdachte het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde tezamen en in vereniging heeft gepleegd, waarbij sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en in ieder geval medeverdachte [medeverdachte] .
Bewezenverklaring
De rechtbank acht feit 1 en feit 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op 18 november 2023 te of bij Hoogeveen,
tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
immers heeft hij, verdachte met zijn mededader(s):
  • een mes tegen de hals van die [slachtoffer 1] gedrukt en daarbij gezegd dat voornoemde [slachtoffer 1] moest meewerken en
  • tegen voornoemde [slachtoffer 1] gezegd dat hem iets aangedaan zou worden, indien hij er niet voor zou zorgen dat [slachtoffer 2] terug zou komen bij haar familie;
2
hij op 18 november 2023 te of bij Hoogeveen,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden,
immers heeft hij, verdachte met zijn mededader(s):
  • onder valse voorwendselen die [slachtoffer 1] verzocht om in een auto stappen en op de schoot van die [slachtoffer 1] gezeten en
  • met voornoemde [slachtoffer 1] naar een bos gereden en in voornoemd bos gestopt en
  • een mes tegen de hals van die [slachtoffer 1] gedrukt en daarbij gezegd dat voornoemde [slachtoffer 1] moest meewerken en ervoor moest zorgen dat [slachtoffer 2] terug zou komen bij de familie.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1 en feit 2:
eendaadse samenloop van:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Oplegging van straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 en feit 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen, waarvan 195 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 3 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering te worden opgelegd met uitzondering van het contactverbod. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr wordt opgelegd ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De officier van justitie vordert dat de rechtbank de bijzondere voorwaarden, het reclasseringstoezicht, alsmede de oplegging van artikel 38v Sr, dadelijk uitvoerbaar zal verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gepleit voor vrijspraak van al hetgeen is tenlastegelegd. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht om bij een strafoplegging niet de bijzondere voorwaarde van behandeling bij [instelling] op te leggen, noch een GVM ex artikel 38z Sr.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de Pro Justitia rapportage en de rapportages van Reclassering Nederland, het uittreksel uit de justitiële documentatie, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens strafbare feiten is veroordeeld, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten aanzien van de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van bedreiging en wederrechtelijke vrijheidsberoving. Het slachtoffer zou een relatie hebben gehad met de dochter van verdachte. De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen volgt dat sprake is geweest van een zeer angstige en bedreigende situatie waardoor aangever leed is aangedaan, zoals ook blijkt uit de ter terechtzitting namens [slachtoffer 1] afgelegde slachtofferverklaring. De rechtbank rekent dit de verdachte zeer aan.
Uit de context van de zaak blijkt dat verdachte zijn dochter [slachtoffer 2] , onder meer vanwege haar relatie met het slachtoffer, verwijt dat zij de eer van de familie geschonden heeft en dat hij bereid is zeer ver te gaan om die eer te herstellen. Wat er gebeurd is, heeft dus niet alleen impact gehad op het slachtoffer, maar ook op zijn dochter. De rechtbank acht dit zeer zorgwekkend.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De Pro Justitia-rapportage
Uit de rapportage van gz-psycholoog drs. B.Y. van Toorn d.d. 13 mei 2024 blijkt het volgende.
Verdachte is een thans 38-jarige man van Syrisch/Koerdische afkomst die opgroeide in een conservatieve plattelandscultuur. Verdachte is hoofd van een groot gezin en heeft samen met zijn vrouw 10 kinderen, 3 zonen en 7 dochters. Binnen zijn cultuur zijn vaders verantwoordelijk voor de zedelijkheid en kuisheid van hun dochters. Alleen als de meisjes kuis zijn en een goede reputatie hebben kunnen ze een goed huwelijk sluiten. Zonen helpen hun vaders bij het bewaken van de zedelijkheid van de meisjes en zijn hun oren en ogen op straat.
Onderzoeker merkt ten aanzien van de mate van toerekening op dat er geen classificerende diagnostiek is in de zin van een psychische stoornis, maar dat de problemen die verdachte heeft om zich aan te passen aan de Nederlandse samenleving wel op die manier beschouwd zouden kunnen worden. De problematiek is omvangrijk en heeft het handelen mede bepaald door de sterke culturele elementen in het gedrag, het gebrek aan begrip van Nederlandse wet- en regelgeving en de beperkingen om de gevolgen van het handelen goed te overzien. Of een en ander moet leiden tot een verminderde mate van toerekening laat onderzoeker aan de rechtbank ter beoordeling.
Onderzoeker merkt met betrekking tot de kans op recidive het volgende op. Verdachte maakt onderdeel uit van een cultuur met een collectivistische oriëntatie, wat beschouwd wordt
als een risicofactor. Het gedrag van dochter [slachtoffer 2] heeft zijn eer en de eer van zijn familie geschonden. Verdachte wordt door anderen uit het Collectief hier verantwoordelijk voor gehouden, in de zin dat hij gefaald heeft bij het bewaken van de kuisheid van zijn dochter. Het is passend bij de culturele context dat [slachtoffer 2] daarbij overal de schuld van krijgt. Zij wordt intussen beschouwd als een verwerpelijke vrouw, bezoedeld, als een leugenaarster, terwijl verdachte sterk overtuigd is van de gerechtigheid van zijn handelen. Hij zal hierdoor ook weinig intrinsieke motivatie voelen om zijn gedrag aan te passen.
Aangever [slachtoffer 1] wordt door verdachte verdacht van een buitenechtelijke relatie met zijn dochter. Dat maakt hem medeplichtig aan het schenden van de familie-eer waardoor hij (opnieuw?) slachtoffer zou kunnen worden van eergerelateerd geweld.
Met betrekking tot de kans op verder escalerend eergerelateerd geweld merkt onderzoeker op dat een meisje dat van huis wegloopt wordt beschouwd als een verdorven, verwerpelijke vrouw. Het weglopen van [slachtoffer 2] heeft zijn weerslag op alle vrouwen in het gezin: op de moeder, wiens hoeren-dochter mogelijk op haar lijkt, maar ook op de andere meisjes die daardoor nog strenger gecontroleerd moeten worden om hen voor een misstap te behoeden. Het feit dat het gezin een slechte naam gekregen heeft binnen het Collectief maakt ook dat de meisjes later moeilijker uit te huwelijken zullen zijn. Mogelijk dat de meisjes binnen het
gezin daardoor ook sneller en op jongere leeftijd uitgehuwelijkt worden, zodat hun kuisheid de verantwoordelijkheid wordt van hun echtgenoot. Hiermee neemt de kans op toenemende dwang/geweld richting de andere meisjes/moeder toe, en daarmee ook de kans op verdere geweldsescalaties richting de vrouwen in het gezin.
De kans op geweldsescalaties richting dochter [slachtoffer 2] is in onbekende mate verhoogd. De familie- eer is immers nog niet hersteld, wordt nog steeds geschonden, en dit zou een
drijfveer kunnen zijn om over te gaan tot verdere escalaties. Verdachte stelt dat hiervan geen sprake is en dat hij alleen maar wil dat zijn dochter hen met rust laat, maar het wordt in dit onderzoek duidelijk dat hij hierin weinig authentiek is en dat de schande van de verlating door zijn dochter nog erg actueel is.
Onderzoeker adviseert om bij een veroordeling, binnen het juridisch kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel, een behandeling/begeleiding door een psychotherapeut of sociaal- maatschappelijk werker met affiniteit met (en begrip van) de Syrisch/Koerdische cultuur op te leggen. Om de kans op verdere escalaties te voorkomen wordt geadviseerd om maatschappelijk cultureel werk in te zetten in het gezin. Daarmee zal er meer zicht komen op de gezinsdynamiek, op de zorgbehoefte van de
overige gezinsleden en kunnen eventuele interventies daarop gericht worden.
Onderzoeker geeft aan dat met de reclassering uitgebreid is gesproken over de kans op toekomstig grensoverschrijdend gedrag richting de andere meisjes in het gezin en dat onderzoeker de zorgen van de reclassering deelt. Onderzoeker geeft de rechtbank daarom in overweging gegeven om, naast een bijzondere voorwaarde, ook een Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel (GVM) op te leggen conform artikel 38z Sr. Met deze maatregel kan verdachte, na beëindiging van de proeftijd, in een forensisch kader verder worden ondersteund, begeleid en gemonitord door de reclassering indien dat wenselijk zou zijn en kan de kans op recidive ook op de langere termijn zo veel mogelijk teruggedrongen worden.
Onderzoeker heeft bij het opstellen van zijn rapportage bij verschillende bronnen informatie ingewonnen, waaronder het LEC EGG (Landelijk Experisecentrum Eergerelateerd Geweld) en het Kenniscentrum Eer & Geweld te Amsterdam.
Het advies van de reclassering
Uit de meest recente rapportage van de reclassering (Reclassering Nederland d.d. 8 juli 2024 en op 26 februari 2025 per mailbericht bevestigd en aangevuld door toezichthouder [naam] ) komt naar voren dat sprake is van een problematische relatie tussen verdachte en zijn oudste dochter [slachtoffer 2] . Dit heeft er toe geleid dat [slachtoffer 2] van huis is weggelopen. Ook de culturele achtergrond van verdachte speelt hierin een belangrijke rol. Verdachte en zijn gezin verblijven inmiddels drie jaar in Nederland maar hanteren vooral de waarden en normen uit hun land van herkomst en de culturele achtergronden. Op het moment dat verdachte geen effectieve daginvulling heeft, geeft hem dat nog meer gelegenheid zijn kinderen te controleren. Dit kan mogelijk recidiveverhogend werken. De reclassering acht interventie gericht op integratie in Nederland alsmede hulpverlening binnen het gezin geïndiceerd.
De reclassering adviseert om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling door [instelling] of een soortgelijke instelling, dagbesteding, begeleiding door cultureel maatschappelijk werk, alsmede een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De reclassering adviseert om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Daarnaast adviseert de reclassering om een GVM op te leggen omdat zowel het NIFP als de reclassering als ook de ketenpartners zorgen hebben omtrent de veiligheid van de andere dochters van verdachte, alsmede van derden waarvan verdachte vermoedt dat dezen hem toegang kunnen geven tot zijn dochter [slachtoffer 2] . De zorgen omtrent de dochters van verdachte baseert de reclassering op informatie die door het NIFP gedeeld is en verkregen werd van het LEC EGG. Om de risicos gedurende langere tijd te kunnen monitoren (de jongste dochter van verdachte is vier jaar oud) adviseert de reclassering om een GVM op te leggen.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van de toerekenbaarheid dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn in het dossier om te concluderen dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde verminderd toerekenbaar was. De bewezen geachte feiten kunnen derhalve volledig aan verdachte worden toegerekend.
Eendaadse samenloop
Omdat de bedreiging (feit 1) onderdeel uitmaakt van de bewezenverklaarde beroving van de vrijheid (feit 2) is sprake van eendaadse samenloop. Dat betekent dat de rechtbank de vrijheidsberoving als vertrekpunt zal nemen voor de op te leggen straf.
Strafoplegging
Alles overwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest (te weten 75 dagen) alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van 195 dagen, zoals door de officier van justitie gevorderd, passend en geboden. Gelet op het hoge recidiverisico, dat de rechtbank met de NIFP- rapporteur en de reclassering ziet, zal de rechtbank aan de voorwaardelijke straf een proeftijd van drie jaar verbinden. Aan de voorwaardelijke straf zal de rechtbank voorts de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd, met uitzondering van de ambulante behandeling bij [instelling] omdat de rechtbank daarvoor geen redenen ziet. Het contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zal de rechtbank als vrijheidsbeperkende maatregel opleggen en niet als bijzondere voorwaarde.
Vrijheidsbeperkende maatregel (contactverbod)
De rechtbank zal, ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten, een contactverbod met aangever [slachtoffer 1] en met [slachtoffer 2] opleggen, in de vorm van een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Sr. Gelet op wat hiervoor is overwogen omtrent het recidiverisico en ter bescherming van de slachtoffers, zal de rechtbank die maatregel opleggen voor een periode van vijf jaren, met bepaling dat voor elke overtreding twee weken vervangende hechtenis wordt toegepast, met een totale duur van ten hoogste 6 (zes) maanden.
Hierdoor kan verdachte elke keer dat hij een contactverbod overtreedt direct worden afgestraft, waardoor hij zich hopelijk zal (blijven) onthouden van het zoeken van contact met (met name) zijn dochter [slachtoffer 2] .
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank zal bepalen dat de maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr dadelijk uitvoerbaar is, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen. De rechtbank overweegt dat uit de voorliggende stukken volgt dat er een concreet risico bestaat op eerwraak door verdachte richting aangever [slachtoffer 1] en richting verdachtes dochter [slachtoffer 2] .

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 3.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en heeft de rechtbank verzocht de vordering toe te wijzen tot het gevorderde bedrag, hoofdelijk, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank ligt het geestelijk letsel in onderhavige zaak, gelet op het onder 1 en 2 bewezenverklaarde, zozeer voor de hand dat de rechtbank het redelijk acht dat aan de benadeelde partij een schadevergoeding wordt toegekend.
De rechtbank zal de hoogte van de schade naar billijkheid vaststellen op 1.500,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien een medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 47, 55, 282 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank
Verklaart het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 195 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich op afspraak meldt bij Reclassering Nederland. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
dat de veroordeelde meewerkt aan en zich openstelt voor begeleiding door het cultureel maatschappelijk werk in zijn gezin met als doel zicht te krijgen op de culturele patronen in
het gezin.
3. dat de veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van (betaald) werk met een vaste structuur (dagbesteding).
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Legt aan de veroordeelde op
de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, en beveelt dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
  • [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 1998, adres bekend bij het Openbaar Ministerie,
  • [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 2005, adres bekend bij het Openbaar Ministerie.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van de vervangende hechtenis bedraagt 14 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van ten hoogste 6 (zes) maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 1]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van 1.500,00 (zegge: vijftienhonderd euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 november 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van de
benadeelde partij [slachtoffer 1]aan de Staat te betalen een bedrag van 1.500,00 (zegge: vijftienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 november 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 25 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.T.M. Hennevelt, voorzitter, mr. J. van Bruggen en mr. J .Faber, rechters, bijgestaan door mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 maart 2025.
Mr. J. Faber en mr. A.D. Vermeer zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.