ECLI:NL:RBNNE:2025:925

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
LEE 23/2854 en LEE 24/4911
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek tegen gebruik perceel voor imkerij/bijenkwekerij/bijenhouderij

Op 5 maart 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaken LEE 23/2854 en LEE 24/4911. In deze uitspraak werd het beroep van eiser 1 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het procesbelang was komen te vervallen. Eiser 1 had beroep ingesteld tegen de afwijzing van een handhavingsverzoek dat door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde was afgewezen. Het college had eerder, op 20 januari 2022, het handhavingsverzoek afgewezen, maar had dit besluit later herroepen. Eiser 2 had beroep ingesteld tegen het besluit van 2 december 2024, waarin het college besloot om de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand te houden. De rechtbank oordeelde dat het college zich terecht op het standpunt had gesteld dat er geen overtreding van het bestemmingsplan “Oudeschans” was, en dat het gebruik van het perceel voor imkerij/bijenkwekerij/bijenhouderij passend was binnen de woonbestemming. De rechtbank concludeerde dat er geen bedrijfsmatig gebruik was en dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser 2 ongegrond, waardoor de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand bleef. Eiser 1 kreeg het griffierecht vergoed, maar eiser 2 kreeg geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 23/2854 en LEE 24/4911

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2025 in de zaken tussen

[eiser 1], uit [plaats], eiser in LEE 23/2854en

[eiser 2], uit [plaats], eiser in LEE 24/4911
(gemachtigde van [eiser 2]: [gemachtigde]),
gezamenlijk: eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde, het college
(gemachtigde: mr. P. Zoeten).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de beslissing op het handhavingsverzoek van [eiser 2] tegen het hebben van een imkerij/bijenkwekerij/bijenhouderij op het perceel [adres] in [plaats] (het perceel).
1.1.
Op 20 januari 2022 heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen. Met het besluit van 24 mei 2023 op het bezwaar van [eiser 2] heeft het college dat bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 20 januari 2022 herroepen. Tegen het besluit van
24 mei 2023 heeft [eiser 1] beroep ingesteld. Dat beroep is bekend onder zaaknummer LEE 23/2854.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Het college heeft op 2 december 2024 het besluit van 24 mei 2023 vervangen door een nieuw besluit op bezwaar. In het besluit van 2 december 2024 heeft het college het bezwaar van [eiser 2] gegrond heeft verklaard en besloten om het besluit van
20 januari 2022 niet te herroepen. Het beroep met zaaknummer LEE 24/4911 is tegen dat besluit van 2 december 2024 gericht.
1.4.
De rechtbank heeft beide beroepen op 16 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 2], de gemachtigde van [eiser 2] en de gemachtigde van het college. [eiser 1] is niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beslissing om niet handhavend te optreden tegen het gebruik van het perceel. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van [eiser 1] niet-ontvankelijk is en dat het beroep van [eiser 2] ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt.
4.1.
Het verzoek om handhaving is ingediend op 11 januari 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling van het beroep met zaaknummer LEE 23/2854
6. De rechtbank stelt vast dat het college in het besluit van 2 december 2024 het besluit op bezwaar van 24 mei 2023 heeft vervangen door een nieuw besluit op bezwaar. Voor zover het beroep van [eiser 1] nog tegen het besluit van 24 mei 2023 is gericht, is het beroep niet-ontvankelijk omdat het procesbelang is komen te vervallen. [eiser 1] heeft ook niet aangevoerd dat hij nog belang heeft bij beoordeling van dat besluit. De rechtbank zal het beroep op dit punt daarom niet-ontvankelijk verklaren.
7. De rechtbank stelt vast dat het beroep van [eiser 1] op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) [1] ook is gericht tegen het besluit op bezwaar
van 2 december 2024. De rechtbank heeft [eiser 1] in de gelegenheid gesteld om beroepsgronden tegen dat besluit in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Nu het college in dat besluit heeft besloten om de afwijzing van het handhavingsverzoek tegen het gebruik van het perceel van [eiser 1] in stand te laten, is het college met dat besluit aan het beroep van [eiser 1] tegemoet gekomen. Het beroep van [eiser 1] is ook op dit punt niet-ontvankelijk, omdat voor [eiser 1] geen procesbelang bestaat bij beoordeling van dat besluit.
8. De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat het college het griffierecht aan [eiser 1] vergoedt, nu het college aan zijn beroep is tegemoet gekomen. De rechtbank is niet gebleken dat [eiser 1] voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.
Beoordeling van het beroep met zaaknummer LEE 24/4911
9. De rechtbank stelt vast dat op grond van de Awb voor [eiser 2] van rechtswege een beroep is ontstaan tegen het besluit op bezwaar van 2 december 2024. Dit omdat het college in dat besluit heeft besloten dat de afwijzing van het handhavingsverzoek van [eiser 2] in stand blijft en om niet handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel. Dit beroep is bekend onder zaaknummer LEE 24/4911.
10. [eiser 2] betoogt dat de activiteiten op het perceel niet passen bij de woonbestemming en het beschermd dorpsgezicht van Oudeschans. Hij stelt veel overlast van de twee bedrijven op het perceel te ervaren. Die bedrijven zijn op het perceel ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Op het perceel staan een honingslingerapparaat, een kraam en tweehonderd bijenkasten. Ook rijden bestelauto’s af en aan naar het perceel om suiker te brengen en honing op te halen. Volgens [eiser 2] is er geen sprake meer van hobbymatig gebruik van het perceel, temeer de activiteiten op dertig meter van de openbare weg en de percelen van omwonenden plaatsvinden. De controleresultaten van november 2024 acht [eiser 2] niet maatgevend voor de activiteiten op het perceel. Bijen zijn in die maand niet actief geweest, waardoor er weinig valt te zeggen over het gebruik van de bijenkasten. Gemeentelijk toezichthouders moeten ook aan de zij- en achterkant van het perceel controleren, aldus [eiser 2].
10.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat er in dit geval geen sprake is van een overtreding. Er vindt geen bedrijfsmatig gebruik van het perceel plaats. Het college heeft op basis van de huidige feiten en omstandigheden beoordeeld of er sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan “Oudeschans” (het bestemmingsplan). De toezichthouders hebben foto’s gemaakt van de voor- en zijkanten van het perceel. Voor de ruimtelijke uitstraling van het perceel acht het college de activiteiten aan de achterkant van het perceel minder relevant. Er zijn bijenkasten op het perceel gezien, maar de hoeveelheid wisselt. Dat er in het verleden een kraam op het perceel heeft gestaan, betekent niet dat die er het hele jaar door staat. Er is op het perceel geen overtreding van het bestemmingsplan geconstateerd. Het college blijft actief controleren. Als er bedrijfsmatige activiteiten worden vastgesteld, kan er handhavend worden opgetreden, aldus het college.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval niet is gebleken dat op het perceel sprake is van overtreding van het bestemmingsplan. Zij overweegt daartoe het volgende.
10.2.1.
De rechtbank stelt voorop dat het perceel op grond van het bestemmingsplan mag worden gebruikt voor woondoeleinden. Ook een aan-huis-gebonden-beroep is daar toegestaan. Uit vaste rechtspraak [2] volgt dat de vraag of het gebruik van het perceel in strijd is met de bestemming ‘Woondoeleinden-I’ moet worden beoordeeld aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die dat gebruik gezien zijn aard, omvang en intensiteit heeft. Bepalend is of deze uitstraling van dien aard is dat deze planologisch gezien niet meer valt te rijmen met de woonfunctie van het betrokken perceel.
10.2.2.
De rechtbank overweegt dat het college bij de beoordeling van het handhavingsverzoek en de vraag of er in dit geval sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan, doorslaggevende betekenis heeft mogen toekennen aan de bevindingen van de toezichthouders tijdens controles op het perceel. Uit de gedingstukken blijkt dat in 2020 en 2021 meerdere controles op en rond het perceel hebben plaatsgevonden. Ook op 12 april 2023 en 5 november 2024 hebben daar controles plaatsgevonden. De toezichthouders hebben op meerdere momenten geconstateerd dat er bijenkasten aan de voor- en zijkanten van het perceel en in de berm van de Voorstraat aanwezig waren. Ook zijn er op verschillende momenten bijen, een aanhanger en een kraam op het perceel waargenomen. Tijdens de laatste controle is geconstateerd dat er aan de linker- en rechterkanten van de weg meerdere opgestapelde bijenkasten stonden en dat er geen bijen waren. De bevindingen zijn ondersteund met foto’s. De rechtbank overweegt dat het college op basis van de bevindingen terecht het standpunt heeft ingenomen dat de ruimtelijke uitstraling van het gebruik van het perceel voldoende in kaart is gebracht. Controles van de achterkant van het perceel waren daartoe niet noodzakelijk.
10.2.3.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik van (bouwwerken op) het perceel passend is binnen het bestemmingsplan. Dat er meerdere bijenkasten, een aanhanger en een kraam op het perceel aanwezig waren, is onvoldoende voor de conclusie dat sprake is gebruik in strijd met dat plan. Het houden van bijen en het produceren van honing is niet verboden op grond van het bestemmingsplan. De aard van die activiteiten past bij de woonbestemming. De omvang en intensiteit van het feitelijke gebruik van het perceel zoals vastgesteld tijdens de controles, kan voorts niet worden gekwalificeerd als bedrijfsmatig gebruik. Zo is er sprake geweest van een wisselende hoeveelheid bijenkasten op het perceel. Ook is er sprake geweest van wisselend gebruik van die kasten, nu geconstateerd is dat niet alle kasten steeds in gebruik waren voor het houden van bijen. De stellingen van [eiser 2] kunnen niet tot een andere conclusie leiden. Aan zijn verwijzing naar inschrijvingen in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel komt niet de betekenis toe die [eiser 2] daaraan hecht. Die enkele inschrijvingen zeggen niets over het feitelijk geconstateerde gebruik van het perceel. Daarnaast is onduidelijk gebleven in hoeverre [eiser 2] overlast ervaart van het gebruik van het perceel en in hoeverre die overlast is te koppelen is aan bedrijfsmatige activiteiten. Van een overtreding is in een geval als dit alleen sprake als wordt gehandeld in strijd met regels die voortvloeien uit het bestemmingsplan. Van zo’n situatie is hier geen sprake.
10.3.
Nu er in dit geval geen sprake is van een overtreding, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het niet bevoegd was om handhavend op te treden. Het college heeft het handhavingsverzoek, na een volledige heroverweging, terecht afgewezen.
11. Deze beroepsgrond slaagt niet.
12. Het beroep met zaaknummer LEE 24/4911 is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand blijft. [eiser 2] krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank heeft in deze beroepszaak geen griffierecht geheven.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer LEE 23/2854 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep met zaaknummer LEE 24/4911 ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- in zaaknummer
LEE 23/2854 aan [eiser 1] moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van
mr.R.A. Schaapsmeerders, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Bestemmingsplan “Oudeschans”

Artikel 4: Woondoeleinden I

Bestemmingsomschrijving
A. De op de kaart voor woondoeleinden I aangewezen gronden zijn bestemd voor:
1. Woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
Een aan-huis-verbonden beroep;
Logiesverstrekking, indien en voorzover de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding “logiesverstrekking toegestaan”;
2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
3. tuinen en erven;
en in beperkte mate voor:
4. straten en paden;
5. groenvoorzieningen;
6. water;
met de daarbijbehorende:
7. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Strijdig gebruik
E. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 28 lid A, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
b. het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van detailhandel.

Artikel 21: Beschermd dorpsgezicht

Bestemmingsomschrijving

A. De op de kaart voor beschermd dorpsgezicht aangewezen gronden zijn, naast de andere op de kaart voor die gronden aangewezen bestemming (basisbestemming), tevens bestemd voor:
- het behoud, herstel en de uitbouw van de in de Beschrijving in Hoofdlijnen aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.

Artikel 28: Gebruiksbepaling

A. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemmingen.
B. Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid A, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Voetnoten

1.Zie artikel 6:19, eerste lid, van de Awb.
2.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:418), van 7 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:724) en van 25 mei 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1465).