Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
parketnummer 18/215644-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 maart 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 februari 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.E.W.M. Rupert, advocaat te Assen. Het Openbaar
Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P. van der Vliet.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 juli 2024 te [plaats] , gemeente Borger-Odoorn op de [adres] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een fiets, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of een derde toebehoorde(n) (- zakelijk weergegeven -) (die [slachtoffer 1] ) op en/of tegen de (linker boven)arm heeft geslagen en/of met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de (onder)rug heeft gestoken, en/of (vervolgens) met dat mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, voor die [slachtoffer 1] is gaan staan en aan hem heeft toegevoegd; "Ik wil je fiets", althans woorden gelijke aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 3 juli 2024 te [plaats] , gemeente Borger-Odoorn op de openbare weg ( [adres] ) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een fiets, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 2] en/of een derde toebehoorde(n) (- zakelijk weergegeven -) (die [slachtoffer 2] ) (met kracht) tegen en/of in de richting van, het been, althans het lichaam, heeft geschopt en/of een (op een) mes (gelijkend voorwerp) heeft getoond en/of omhoog heeft gehouden en/of met de punt in de richting van die [slachtoffer 2] heeft gehouden en/of aan hem heeft toegevoegd: "Geef je kanker bikah", althans woorden van gelijke aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1 en 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 februari 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 18 juli 2024, opgenomen op pagina 17 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN3R024064 (onderzoek Eenhoorn) d.d. 8 augustus 2024, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 3 juli 2024, opgenomen op pagina 20 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] .
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 3 juli 2024 te [plaats] , gemeente Borger-Odoorn op de [adres] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een fiets, die aan die [slachtoffer 1] toebehoorde, die [slachtoffer 1] tegen de linker bovenarm heeft geslagen en met een mes in de onderrug heeft gestoken en vervolgens met dat mes voor die [slachtoffer 1] is gaan staan en aan hem heeft toegevoegd: "Ik wil je fiets", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 3 juli 2024 te [plaats] , gemeente Borger-Odoorn op de openbare weg ( [adres] ) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een fiets, die aan die [slachtoffer 2] toebehoorde, die [slachtoffer 2] met kracht tegen het been heeft geschopt en een mes heeft getoond en aan hem heeft toegevoegd: "Geef je kanker bikah", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg;
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 225 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk - met aftrek van het voorarrest - en een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk deel moeten de bijzondere voorwaarden gekoppeld worden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerd. In aanvulling op de door de Raad geadviseerde voorwaarden heeft de officier van justitie gevorderd om een meldplicht op te leggen en de jeugdreclassering de mogelijkheid te geven om een tijdelijk middelenverbod op te leggen, zo lang zij dat nodig achten. Tevens heeft zij gevorderd om de voorwaarde die ziet op het inzicht geven in het telefoongebruik en andere apparaten aan te passen in die zin dat enkel inzicht wordt gegeven in de apparaten die aan verdachte toebehoren. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - onder verwijzing naar het Pro Justitia rapport - verzocht het ten laste gelegde in sterk verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en hier ook rekening mee te houden bij de strafoplegging door niet te kiezen voor een voorwaardelijke jeugddetentie maar een voorwaardelijke werkstraf. Verder heeft de raadsvrouw verzocht om de voorwaarden die zien op het inzicht geven in het sociale contact/netwerk en in het telefoongebruik en/of andere apparaten niet op te leggen. Daartoe heeft zij betoogd dat de ten laste gelegde feiten niet zijn gepleegd onder druk van derden uit verdachte zijn netwerk en ook zijn telefoongebruik of social media gebruik niet van invloed is geweest op het ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tweetal pogingen tot afpersing. Verdachte is weggelopen bij zijn woonbegeleiding in [plaats] omdat hij daar niet meer wilde wonen en heeft een mes meegenomen. Vervolgens is hij naar een fietspad gelopen omdat hij een fiets wilde hebben om naar Emmen te gaan.
Slachtoffer Van [slachtoffer 2] fietste op dat moment in de richting van verdachte. Bij het inhalen heeft verdachte slachtoffer Van [slachtoffer 2] tegen zijn been getrapt, zijn mes getoond en gezegd dat hij zijn kanker bikah moest geven. Slachtoffer Van [slachtoffer 2] is daarop hard weggefietst. Daaropvolgend is verdachte verderop het fietspad slachtoffer [slachtoffer 1] tegengekomen. Verdachte heeft hem geslagen op zijn arm, heeft opnieuw zijn mes getrokken en een steekbeweging in de richting van slachtoffer [slachtoffer 1] gemaakt en gezegd dat hij zijn fiets wilde hebben. Hierbij is slachtoffer [slachtoffer 1] ook daadwerkelijk geraakt door het mes in zijn onderrug. Na een woordenwisseling waarbij verdachte en slachtoffer [slachtoffer 1] tegenover elkaar stonden, is het slachtoffer weggefietst. Uit de medische verklaring blijkt dat sprake is geweest van een bloeduitstorting op de linkerbovenarm en een kleine snede boven de linkerheup die flink heeft gebloed. Dit moet voor de slachtoffers zeer angstaanjagend zijn geweest. Slachtoffers van dergelijke feiten kunnen hiervan nog lang de lichamelijke en psychische gevolgen ondervinden in hun dagelijks functioneren. Dit blijkt ook uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring van slachtoffer [slachtoffer 1] . Misdrijven als deze brengen bovendien in de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg.
Persoonlijke omstandigheden
Uit het Pro Justitia rapport, opgemaakt op 18 november 2024 door L. Aa, GZ-psycholoog, volgt dat bij verdachte sprake is van een aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis,
een autismespectrumstoornis, een oppositionele-opstandige stoornis, een stoornis in het gebruik van cannabis en een stoornis in het gebruik van een stimulantium. Ten gevolge van zijn stoornissen overziet verdachte situaties niet, heeft hij geen empathisch vermogen, moeite met het overzien van zijn gedrag op lange termijn en is hij impulsief. Omdat verdachte vanuit zijn autismespectrumstoornis moeite heeft om zich in te leven in een ander heeft zijn affectieve geweten hem eveneens niet kunnen remmen in zijn manier van denken en doen. Omdat de stoornissen een rol hebben gespeeld in het plegen van het ten laste gelegde en verdachte daarom verminderd in staat was de gevolgen van zijn handelen te overzien, wordt geadviseerd om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank acht de onderbouwing van dit advies concludent en is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten aan verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Anders dan de raadsvrouw ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om op basis van het Pro Justitia rapport vast te stellen dat sprake is geweest van sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Verder heeft de psycholoog overwogen dat sprake is van een hoog recidiverisico bij verdachte. Om de kans op recidive te voorkomen is het onder andere van belang dat verdachte zelfcontrole leert krijgen, hij zijn emoties leert hanteren en controleren en dat hij copingvaardigheden aangeleerd krijgt.
De Raad heeft zich in zijn advies van 13 februari 2025 aangesloten bij voornoemde conclusies van de psycholoog. Het advies aan de rechtbank is om aan verdachte op te leggen een deels voorwaardelijke jeugddetentie, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest, met daaraan gekoppeld de volgende bijzondere voorwaarden: het volgen van onderwijs dan wel een dagbesteding hebben, het inzicht geven in sociale contacten/netwerken en in het telefoongebruik en/of andere apparaten die toegang geven tot het internet, inzicht geven in het middelengebruik en meewerken aan urinecontroles, aan de gesloten plaatsing in iHub en noodzakelijk geachte hulpverlening/behandeling.
Tevens is geadviseerd om deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De straf
In strafmatigende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten net vijftien jaar oud was en dat de feiten hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De rechtbank heeft bij de strafoplegging tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en dat hij gedurende de periode waarin de voorlopige hechtenis was geschorst goed heeft meegewerkt aan de gestelde voorwaarden en een positieve houding heeft laten zien.
De rechtbank komt, alles afwegende, tot oplegging van een jeugddetentie voor de duur van 225 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk - met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht - en daaraan gekoppeld een proeftijd van twee jaren. Verdachte hoeft derhalve niet meer in detentie. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de Raad en hiervoor omschreven. De rechtbank zal in aanvulling op de door de Raad geadviseerde voorwaarden ook een meldplicht opleggen zoals door de officier van justitie gevorderd.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen noodzaak om de voorwaarde die ziet op het middelengebruik aan te vullen in die zin dat de jeugdreclassering de mogelijkheid krijgt om een (tijdelijk) middelenverbod op te leggen. Vanuit pedagogisch oogpunt acht de rechtbank het wenselijk dat bij het eventuele gebruik van middelen hier een gesprek over kan plaatsvinden, het mogelijk maken van een (tijdelijk) middelenverbod, toe te passen door de reclassering, acht de rechtbank niet noodzakelijk. Ten
aanzien van de voorwaarden die zien op het inzicht geven in verdachte zijn sociale contacten en netwerk en het gebruik van de telefoon en/of andere apparaten met toegang tot het internet overweegt de rechtbank dat het niet gaat om controles waarbij een telefoon of andere apparaten door de jeugdreclasseerder worden bekeken, maar enkel dat verdachte hieromtrent inzicht moet geven. De rechtbank is daarom van oordeel dat voormelde voorwaarden voldoende zijn ingekaderd en geen inbreuk vormen op de privacy van verdachte.
De rechtbank wil met oplegging van deze jeugddetentie de ernst van de feiten tot uitdrukking brengen en met het voorwaardelijke deel en de daaraan gekoppelde voorwaarden voorkomen dat verdachte in de toekomst wederom strafbare feiten zal plegen. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank daarom van oordeel dat niet kan worden volstaan met een voorwaardelijke werkstraf.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank acht de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht aangewezen, nu verdachte een misdrijf heeft gepleegd dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van personen en er - blijkens de rapportages - bovendien ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Benadeelde partij
[slachtoffer 1] - bijgestaan door mr. A. Arends - heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 641,49 ter vergoeding van materiële schade en 1.110,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het eigen risico moet worden afgewezen, met uitzondering van het gedeelte dat ziet op de apothekerskosten. Deze kosten zijn kort na het voorval gemaakt en voorstelbaar is dat dit mogelijk voor antibiotica is geweest. De reiskosten en de gevorderde kosten voor wat betreft de kleding zijn helder en kunnen worden toegewezen. Ook de immateriële schade is goed onderbouwd en 1.100,- is een passend bedrag. Zij heeft toewijzing van de vordering gevorderd tot een bedrag van 1.372,04 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de gijzeling op 0 dagen wordt vastgesteld, en met toepassing van de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
Eigen risico
De raadsvrouw heeft bepleit dat uit de zorgkosten volgt dat uitsluitend de medicatie van 5 juli 2025 in rekening is gebracht op het eigen risico. Uit de overgelegde notas volgt dat de benadeelde antibiotica tabletten heeft opgehaald maar uit de gegevens van de huisarts volgt niet dat deze medicatie is voorgeschreven als gevolg van het ten laste gelegde. Omdat het causaal verband ontbreekt moet het volledige bedrag van 385,- worden afgewezen.
Reiskosten
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat de reiskosten ten aanzien van de apotheek moeten worden afgewezen om dezelfde reden zoals bepleit bij het eigen risico. Voor wat betreft de reiskosten voor de
psycholoog volgt dat benadeelde reeds in behandeling was bij de psycholoog en dat een aantal behandelingen tevens gericht zijn geweest op de angstgevoelens die de benadeelde heeft opgelopen als gevolg van het ten laste gelegde feit. Uit de onderbouwing volgt niet dat al deze afspraken hebben gezien op de ingezette behandeling voor deze angstklachten. Nu de psychologische behandeling ook ten behoeve van reeds bestaande klachten waren heeft de raadsvrouw verzocht om de reiskosten ten behoeve van de psycholoog met de helft te matigen tot 31,68. De totale reiskosten bedragen dan 39,60.
Kleding
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat bij de vergoeding van de kleding moet worden uitgegaan van de dagwaarde. Nu vanwege het ontbreken van de aankoopbon niet kan worden vastgesteld hoe oud de kleding was, moet in ieder geval één jaar worden afgeschreven. Uitgaande van de afschrijvingslijst van de ANWB heeft de raadsvrouw verzocht op de onderkleding 50% af te schrijven en op de bovenkleding bestaande uit de broek en regenjas 33.33% af te schrijven.
Immateriële schade
De raadsvrouw heeft betoogd dat uitspraken die door de benadeelde partij ter onderbouwing van de immateriële schade zijn toegevoegd niet richtinggevend kunnen zijn bij het bepalen van de hoogte van de vordering. Deze uitspraken verschillen van de onderhavige strafzaak omdat in één van de aangehaalde uitspraken de vordering niet is betwist en in de andere zaak sprake is geweest van een centimeters diepe wond waarbij vitale organen konden worden geraakt. Aansluiting moet worden gezocht bij uitspraken van de gerechtshoven Amsterdam en Arnhem-Leeuwarden waarin een immateriële schadevergoeding is toegekend van 500,-.
Oordeel van de rechtbank
Eigen risico
Uit de vordering en de daarbij gegeven toelichting blijkt van onvoldoende causaal verband tussen het gevorderde eigen risico en het onder 1 bewezen verklaarde, óók voor wat betreft de apothekerskosten. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij op dit onderdeel in de vordering niet-ontvankelijk is.
Reiskosten
De rechtbank zal gelet op haar oordeel ten aanzien van het gevorderde eigen risico ook de reiskosten met betrekking tot de apotheek afwijzen. Voor wat betreft de reiskosten die zien op de psycholoog is de rechtbank - evenals de raadsvrouw - van oordeel dat in de vordering geen onderscheid is gemaakt tussen de al reeds gestarte behandelingen bij de psycholoog en de behandelingen die gericht zijn geweest op angstgevoelens als gevolg van het bewezen verklaarde. De rechtbank zal daarom de reiskosten ten behoeve van de psycholoog met de helft matigen tot 31,68 en voor dit bedrag toewijzen. De reiskosten ten aanzien van de huisarts zijn niet betwist en zullen daarom eveneens worden toegewezen. Het toe te wijzen bedrag bedraagt daarom 39,60.
Kleding
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade die ziet op de kleding ( 177,29) een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde en zal deze schadepost dan ook toewijzen. De schade aan de kleding acht de rechtbank voldoende onderbouwd. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de toelichting van benadeelde dat de kleding recent door hem was aangeschaft en zal daarom het gehele bedrag zal toewijzen.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. Bij het vaststellen van de hoogte van de schade maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek en is van oordeel dat de te vergoeden immateriële schade in redelijkheid en billijkheid moet worden vastgesteld op 1.000,-. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en het overige gedeelte van de vordering afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, met dien verstande dat het aantal dagen gijzeling op nul zal worden gesteld.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 317 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van 225 dagen.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
180 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden, dat:
de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
de veroordeelde medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich binnen drie dagen na de dadelijke uitvoerbaar verklaring van de gestelde bijzondere voorwaarden meldt bij de Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen, locatie Assen, en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht,
onderwijs volgt en/of andere dagbesteding heeft;
inzicht geeft in zijn sociale contacten/netwerk zowel offline als online;
inzicht geeft in het gebruik van telefoon en/of andere apparaten die toegang geven tot het internet, op het moment dat de jeugdreclasseerder hiernaar vraagt;
inzicht geeft in zijn middelengebruik en meewerkt aan (onverwachtse) urinecontroles, indien en zo lang de jeugdreclassering noodzakelijk acht;
meewerkt aan de gesloten plaatsing bij iHub in Harreveld, zo lang de civiele maatregel van kracht is, zich houdt aan de geldende leefregels, aanwijzingen volgt met betrekking tot de behandeling en in overleg met de jeugdreclassering zijn verlof gaat uitbouwen;
meewerkt aan noodzakelijke geachte ambulante hulpverlening/behandeling (waaronder Accare FJP, IrisZorg), indien en zo lang de jeugdreclassering dit nodig acht.
Geeft aan Jeugdbescherming Noord & Veilig Thuis Groningen te Assen, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat
de bijzondere voorwaardenen
het daarop uit te oefenen toezicht door Jeugdbescherming Noord & Veilig Thuis Groningen te Assendadelijk uitvoerbaar zijn.