Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1 primair, 2 primair en 3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair, feit 2 primair en subsidiair en feit 3. Hij heeft daartoe in het algemeen aangevoerd dat de verklaring van verdachte zou kunnen kloppen en dient te worden gevolgd. Op de fotos van het letsel van verdachte is te zien dat hij steek-/snijdletsel had en dat zijn voet dik was. Dat laatste kan veroorzaakt zijn door het beeld dat op zijn voet is gevallen. De overige aanwezigen zouden hebben samengespannen en een leugenachtige verklaring hebben afgelegd. Niemand heeft verklaard over hoe het letsel van verdachte is ontstaan, terwijl de gedragingen van verdachte wel zouden zijn waargenomen. De anderen zouden al dagenlang wakker zijn geweest en drugs en alcohol hebben gebruikt.
In het bijzonder heeft de raadsman per feit het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1 kan alleen bewezen worden verklaard dat verdachte een kopstoot en een aantal klappen heeft gegeven, zoals verdachte heeft verklaard. Dat kan passen bij het letsel van [slachtoffer] dat uit het dossier volgt. Gelet op de gedragingen van verdachte kan voorwaardelijk opzet op de dood (feit 1 primair) niet worden bewezen. Ook de subsidiair ten laste gelegde opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan niet worden bewezen, omdat er primair onvoldoende medische stukken zijn om dit op te baseren en subsidiair de gedragingen van verdachte hier niet toe kunnen leiden. Ook kan het meer subsidiair niet worden bewezen, omdat de gedragingen geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel kunnen opleveren.
Ten aanzien van feit 2 kan bewezen worden dat verdachte twee klappen heeft gegeven en niet heeft geschopt. Het letsel van aangever kan mede verklaard worden door het beeld dat tegen zijn hoofd is gekomen. De twee klappen kunnen niet leiden tot het bewijs van voorwaardelijk opzet op de dood (feit 2 primair), dan wel op zwaar lichamelijk letsel (feit 2 subsidiair). Ook het letsel duidt hier niet op en er is
verder geen onderzoek gedaan naar wat de kracht van het geweld zou zijn geweest. Ten aanzien van feit 2 meer subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 3 dient de verklaring van [slachtoffer] te worden uitgesloten van het bewijs, nu deze verklaring onbetrouwbaar moet worden geacht, gelet op de warrige en onnavolgbare verklaringen die zij bij de rechter-commissaris heeft afgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Inleiding
In de ochtend van 4 juli 2024 kreeg de politie een melding van een vechtpartij in [bedrijf] in Groningen. Toen politieagenten ter plaatse gingen, troffen zij in de [bedrijf] een chaotische situatie aan. Bij vier van de vijf aanwezigen was sprake van letsel, waarvan een man, te weten slachtoffer [slachtoffer] , buiten bewustzijn was. Ook verdachte had letsel. Over (de aanleiding van) het incident zijn uiteenlopende verklaringen afgelegd.
Uiteindelijk is verdachte door de politie aangehouden en zijn aan hem drie feiten ten laste gelegd. De rechtbank acht alle feiten bewezen en zal hierna per feit de bewijsmiddelen en de bewijsmotivering geven.
Feit 1 (slachtoffer [slachtoffer] )
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 25 februari 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb [slachtoffer] een kopstoot gegeven en ik heb twee keer met mijn vuist tegen zijn hoofd geslagen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 oktober 2024, opgenomen op pagina 105 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2024177761 d.d. 14 november 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
V: Ik wil je vandaag horen over wat er in [bedrijf] is gebeurd, 4 juli 2024.
V: Ik heb begrepen dat jij [naam] , [verdachte] , en twee vrouwen in de [bedrijf] waren op de bewuste dag. Klopt dat?
A: Ja.
A: [verdachte] gaf mij een vuistslag. Hij raakte mij op mijn mond. Ik ben daardoor een tand kwijt. Hij gaf mij daarna een kopstoot en toen kreeg ik een black-out.
V: Bedoel je daarmee dat je buiten bewustzijn bent geraakt? A: Ja.
A: Ik heb nu last van mijn evenwicht, ik kan niet snel praten, ik ben vergeetachtig en ik kan niet fietsen. Ik ben gehecht op mijn hoofd, aan twee kanten.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 juli 2024, opgenomen op pagina 13 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
A: Op 4 juli 2024 was ik in [bedrijf] in Groningen. [slachtoffer] en [verdachte] kregen ruzie. Eerst werd er geduwd en aan elkaar getrokken. Daarna lagen ze beide op de grond. [slachtoffer] bleef op de grond liggen. [verdachte] stond op en begon [slachtoffer] tegen zijn hoofd te schoppen.
V: Hoe heet [slachtoffer] verder? A: Hij heet [slachtoffer] .
V: En [verdachte] ? Hoe heet hij verder?
A: Hij heet [verdachte] , maar ze noemen hem altijd [verdachte] . V: Waar kwamen die trappen?
A: Op het hoofd van [slachtoffer] . Die lag al bewusteloos. Hij bleef maar doorgaan. V: Hoe vaak trapte [verdachte] , [slachtoffer] ?
A: Zeker wel zes keer.
V: Hoe trapte [verdachte] ?
A: Net alsof je tegen een voetbal trapte. V: Echt met kracht? Of zacht?
A: Nee, hard, met kracht. Trapte drie keer, stopte, weer drie keer trappen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 juli 2024, opgenomen op pagina 119 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 4 juli 2024 kwam ik ter plaatse in [bedrijf] in Groningen. Ik klom op de bar en ik zag dat er een manspersoon op de grond lag. Ik zag dat de man veel bloed aan zijn hoofd had en dat er rond zijn hoofd bloed op de grond lag. Samen met collega [naam] trok ik het slachtoffer ongeveer tien centimeter van de bar af. Ik zag dat er op de plek waar zijn hoofd voor het verplaatsen lag, een plas bloed lag. Ik zag dat collega [naam] het hoofd van het slachtoffer pakte en ik zag dat er bloed uit zijn mond kwam. Het slachtoffer heeft tot aan het vervoer naar het ziekenhuis niet gereageerd op aanspreken.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juli 2024, opgenomen op pagina 127 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 4 juli hoorden wij een melding van een vechtpartij bij [bedrijf] gevestigd in Groningen. Wij kwam ter plaatse. Wij zijn over de bar geklommen richting het slachtoffer. Dit bleek later te zijn [slachtoffer] . Wij zagen dat [slachtoffer] op zijn rug en evenredig aan de bar lag. Wij zagen voornamelijk dik drapperig bloed rondom zijn hoofd. Wij zagen dat er bloed uit zijn neus en uit een gat op de linker achterkant van zijn hoofd kwam.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juli 2024, opgenomen op pagina 41 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 5 juli 2024 begaven wij ons in het ziekenhuis UMCG te Groningen. Wij waren hier om te kijken of wij in gesprek konden gaan met [slachtoffer] . Ons werd bij de balie verteld dat dhr. [slachtoffer] op de IC lag. Op de afdeling werden wij opgevangen door een arts van de IC. Deze gaf aan dat [slachtoffer] wel bij kennis was, maar nog niet helemaal bij. Wij zagen dat [slachtoffer] in een ziekenhuisbed lag en hij werd door de arts wakker gemaakt. We zagen dat hij erg versuft was. Wij spraken hem aan, maar het lukte hem niet om ons antwoord te geven.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 juli 2024, opgenomen op pagina 42 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 8 juli hebben wij [slachtoffer] bezocht en hebben we hem kort kunnen spreken. [slachtoffer] maakte een vermoeide en versufte indruk op ons. [slachtoffer] verklaarde pijn aan zijn hoofd te hebben en wreef daarbij over de rechterzijde van zijn hoofd. Daarnaast was te zien dat hij een aantal hechtingen op zijn neus en een verwonding aan zijn lip had. Het ziekenhuispersoneel vertelde ons in algemene termen dat [slachtoffer] neurologisch letsel aan zijn hoofd heeft opgelopen. Het neurologisch letsel ten aanzien van
[slachtoffer] werd door hen geduid als een hersenschudding.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte niet alleen heeft geslagen tegen het hoofd en een kopstoot heeft gegeven, maar ook dat hij het slachtoffer [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd heeft geschopt.
Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer] heeft geschopt. De rechtbank constateert dat verdachte niet consistent heeft verklaard over hetgeen tussen hem en [slachtoffer] is voorgevallen. Zo heeft hij eerst ontkend zelf geweld te hebben gebruikt en heeft hij verklaard dat hij door [slachtoffer] met een fles is geslagen. In een latere verklaring van verdachte zou [slachtoffer] eerst een beeld naar verdachte hebben gegooid, waarna [slachtoffer] verdachte met een fles zou hebben geslagen. [slachtoffer] zou hem hebben proberen te steken met de kapotte fles. In pogingen om de fles af te pakken zou verdachte [slachtoffer] een kopstoot hebben gegeven en hem hebben geslagen in het gezicht. Toen de politie binnenkwam, zou [slachtoffer] hebben gedaan alsof hij bewusteloos was en zou verdachte de fles hebben afgepakt. Ter terechtzitting heeft verdachte een vergelijkbare verklaring afgelegd.
De rechtbank acht die verklaring van verdachte niet geloofwaardig, met uitzondering van het slaan en het geven van een kopstoot, zoals ook wordt bevestigd door [slachtoffer] zelf. Meerdere elementen uit de verklaring van verdachte komen niet terug in de andere verklaringen of onderzoeksbevindingen. Zo hebben geen van de andere aanwezigen verklaard over het gooien van een beeld of het slaan met een fles. Voorts is verdachte niet aangetroffen in de buurt van [slachtoffer] toen de politie het pand binnenkwam en heeft de politie geen kapotte fles aangetroffen die verdachte zou hebben afgepakt, maar enkel scherven.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door de vastgestelde gedragingen voorwaardelijk opzet had op de dood. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Verbalisanten troffen het slachtoffer [slachtoffer] aan toen hij al veel bloed had verloren. Er kwam bloed uit meerdere plekken van het hoofd en het slachtoffer was niet aanspreekbaar. Het slachtoffer is daarna naar het ziekenhuis vervoerd en hij heeft op de intensive care gelegen. Door ziekenhuispersoneel werd verteld dat het slachtoffer een hersenschudding had. Uit de verklaring van het slachtoffer is gebleken dat hij enkele maanden later nog steeds last had van het opgelopen letsel. Gelet op het letsel, de verklaringen ten aanzien van de gedragingen van verdachte en in het bijzonder de verklaring van getuige [slachtoffer] dat verdachte met kracht heeft geschopt tegen het hoofd van het slachtoffer, een kwetsbaar deel van het lichaam, alsof hij tegen een voetbal trapte, acht de rechtbank de kans aanmerkelijk dat verdachte door het door verdachte toegepaste geweld zou kunnen komen te overlijden. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Het onder 1 primair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 (slachtoffer [slachtoffer] )
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 25 februari 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb [naam] twee keer met mijn vuist in zijn gezicht geslagen. [naam] is de eigenaar van de [bedrijf] . Ik word wel [verdachte] genoemd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 juli 2024, opgenomen op pagina 13 e.v. van voornoemd dossier, inclusief fotobijlagen, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
A: Ik ben op 4 juli 2024 zwaar mishandeld in [bedrijf] in Groningen. Ik heb veel klappen op mijn hoofd gehad. De persoon die mij mishandeld heeft heet [verdachte] . [] [verdachte] duwde mij omver. Ik heb maar één been. Ik viel. [verdachte] schopte mij ook.
V: En [verdachte] ? Hoe heet hij verder?
A: Hij heet [verdachte] , maar ze noemen hem altijd [verdachte] .
A: Ik kreeg direct die duw. Ik viel op mijn kont. Hij begon gelijk te trappen tegen mijn hoofd. V: Hoe vaak?
A: Ik dacht drie of vier keer. A: Gympen had hij aan.
V: Hoe trapte [verdachte] ? A: Schoppend.
V: Hoe trapte hij? Je vertelde dat hij [slachtoffer] trapte alsof het een voetbal was, hoe ging dat bij jou? A: Zelfde.
V: Hoe ging dat trappen? Zacht of hard? Hoe moet ik het omschrijven? A: Hard.
V: Hoe voelde dat voor jou?
A: Ik zag bliksem. Kets, wit he. V: Voelde je pijn?
A: Ja, adrenaline in mijn hoofd. Het moest een zware trap zijn. Daardoor zag ik dat er nog eentje kwam en daarna nog eentje.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor door de rechter- commissaris in deze rechtbank d.d. 7 augustus 2024, los bijgevoegd bij voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam] :
Heb je gezien dat er tegen het hoofd geschopt werd van [naam] ? Ja, [verdachte] gaf [naam] trappen en klappen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 juli 2024, opgenomen op pagina 116 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 4 juli 2024 ontvingen een collega en ik een melding om te gaan naar het [adres] alwaar bij [bedrijf] een vechtpartij gaande zou zijn. Vervolgens kwamen wij ter plaatse. Ik zag aan het einde van de bar een man op de grond zitten. Ik zag dat deze man één been had. Ik zag dat deze man bloed in zijn gezicht had. Ik vroeg aan de man met één been of hij [slachtoffer] was. De man bevestigde mij dit.
5. Een schriftelijk bescheid, te weten de opgevraagde medische informatie door [naam] , forensisch arts GGD Groningen, d.d. 3 oktober 2024, opgenomen op pagina 29 van voornoemd dossier, inhoudend:
Betreft: [slachtoffer]
Ik heb over bovengenoemde persoon medische informatie opgevraagd bij de behandelend arts van het UMCG. Dit heeft het volgende opgeleverd:
Betrokkene werd daar op 4 juli jl. gezien naar aanleiding van een geweldsincident. Bij onderzoek bleek sprake van de volgende letsels:
Trauma van het hoofd.
Uitgebreide buiten de benige schedel gelegen zwelling van de weke delen, voorzijde links rechts en rondom de oogkassen bloeduitstortingen. Open wond aan de voorzijde van het hoofd, gehecht.
Tand door de lip.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte niet alleen heeft geslagen tegen het hoofd, maar ook dat hij het slachtoffer [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd heeft geschopt. Zowel het slachtoffer als getuige [naam] hebben dit al vanaf de eerste confrontatie met de politie verklaard.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij naar huis wilde gaan en dat hij de afstandsbediening wilde pakken om het rolluik van de [bedrijf] omhoog te doen. Deze afstandsbediening wilde het slachtoffer [slachtoffer] niet aan verdachte geven, waarna het slachtoffer verdachte met een mes zou in zijn rug hebben gestoken. Daarna zou getuige [slachtoffer] een beeld naar hem toe hebben gegooid. Dat beeld raakte vervolgens het hoofd van het slachtoffer [slachtoffer] en kwam op de voet van verdachte.
Verdachte zou geen geweld hebben toegepast ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer] . Ter terechtzitting heeft verdachte deze gang van zaken herhaald, maar hij heeft bekend dat hij het slachtoffer wel twee keer in zijn gezicht heeft geslagen nadat hij in zijn rug was gestoken. Verdachte zou dit hebben verzwegen bij de politie omdat hij snel naar huis wilde gaan.
De rechtbank acht ook deze verklaring van verdachte niet geloofwaardig, met uitzondering van het slaan, zoals ook wordt bevestigd door het slachtoffer en getuige [naam] . Verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd, terwijl de overige aanwezigen wel steeds een consistente verklaring hebben afgelegd. Daarnaast komen meerdere elementen uit de verklaringen van verdachte niet terug in de andere (getuigen)verklaringen of onderzoeksbevindingen en hebben de andere getuigen een heel ander scenario beschreven dan verdachte. Verdachte zegt dat het slachtoffer is begonnen met het toepassen van het geweld, maar alle andere aanwezigen hebben verklaard dat verdachte eerst in gevecht is geraakt met getuige [slachtoffer] , waarna verdachte zich keerde tegen het slachtoffer [slachtoffer] . Geen van de getuigen spreekt over het (steken met het) mes en over het gooien van het beeld. Verder is er geen mes aangetroffen waarmee verdachte gestoken zou zijn. De messen die wel zijn aangetroffen, bevatten geen sporen van bloed. Voorts acht de rechtbank het opmerkelijk dat uit het dossier blijkt dat getuige [naam] de [bedrijf] uit kan lopen als het geweld al gaande is, zonder dat zij een afstandsbediening nodig zou hebben, terwijl verdachte heeft verklaard dat het gevecht is begonnen naar aanleiding van het niet geven van de afstandsbediening.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door de vastgestelde gedragingen voorwaardelijk opzet had op de dood. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Gelet op (de fotos en beschrijving van) het letsel, de verklaringen ten aanzien van de gedragingen van verdachte en in het bijzonder de verklaring van het slachtoffer dat verdachte met kracht heeft geschopt tegen zijn hoofd, een kwetsbaar deel van het lichaam, alsof hij tegen een voetbal trapte, acht de rechtbank de kans aanmerkelijk dat het slachtoffer
door het door verdachte toegepaste geweld zou kunnen komen te overlijden. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Het onder 2 primair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3 (slachtoffer [slachtoffer] )
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
De door verdachte ter zitting van 25 februari 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend: Ik word wel [verdachte] genoemd. Ik heb 10 gouden tanden.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 4 juli 2024, opgenomen op pagina 55 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
O: We gaan je vragen stellen over een incident wat vanmorgen in Groningen heeft plaatsgevonden, namelijk bij de [bedrijf] .
V: Heeft de man met de gouden tanden jou geslagen? A: Ja, hij sloeg me op mijn oog.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 juli 2024, opgenomen op pagina 13 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
A: Op 4 juli 2024 was ik in [bedrijf] in Groningen. V: Waren er nog andere mensen aanwezig?
A: Ja, een meisje. [naam] heet ze geloof ik. A: [verdachte] gaf haar een paar klappen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 oktober 2024, opgenomen op pagina 113 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
[verdachte] had het meisje keihard met zijn vuisten gedaan. Ze zat onder het bloed.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 juli 2024, opgenomen op pagina 116 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 4 juli 2024 kregen wij het verzoek om te gaan naar [bedrijf] te Groningen. Ter plaatse zag ik een vrouw, naar later bleek [slachtoffer] . Wij zijn vervolgens naar [slachtoffer] gelopen. Wij zagen dat [slachtoffer] helemaal onder het bloed zat. Wij zagen dat er bloedstolsels op haar broek zat en dat het gezicht en handen van [slachtoffer] onder het bloed zat. Wij zagen dat [slachtoffer] een verdikking en blauwe verkleuring op linkeroogkas had. Wij zagen dat [slachtoffer] een bloedneus had.
Verdachte heeft het feit ontkend. Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank echter bewezen dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] heeft mishandeld door haar meerdere malen in het gezicht te slaan. De rechtbank stelt vast dat van de twee vrouwelijke aanwezigen in de [bedrijf] alleen slachtoffer [slachtoffer] letsel had. De getuigenverklaring over het meisje zien daarom op haar. Hoewel de
rechtbank erkent dat de verklaringen van het slachtoffer [slachtoffer] veel onduidelijkheden en details bevatten die vragen oproepen, acht de rechtbank haar verklaring op dit specifieke onderdeel wel betrouwbaar nu deze bevestigd wordt door getuigenverklaringen en het door verbalisanten waargenomen letsel.