ECLI:NL:RBNNE:2025:823

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
18.249106.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor straatroof tijdens Sneekweek met geweld tegen slachtoffer

Op 25 februari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van straatroof. De zaak vond plaats in Sneek, waar het slachtoffer op 3 augustus 2024 van zijn fiets werd getrokken en beroofd van zijn heuptas en geld. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de beschuldiging van diefstal met geweld, ondanks de verdediging die stelde dat er geen mes was gebruikt en dat het slachtoffer geen letsel had opgelopen. De rechtbank legde een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op van 276 dagen, waarvan 200 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. Daarnaast werd een schadevergoeding van 500 euro aan het slachtoffer toegewezen, als gevolg van de immateriële schade die hij had geleden door de beroving. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die in het verleden met justitie in aanraking was gekomen. De uitspraak benadrukte de impact van dergelijke misdrijven op de samenleving en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.249106.24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 februari 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 1986 te [geboorte plaats] , wonende [adres] ,
thans gedetineerd in [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 februari 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T.W. Delhaye, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D.P. Menting.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 augustus 2024 te Sneek, in elk geval in de gemeente Súdwest-Fryslân, (op of aan de [adres] , aldaar,) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een heuptas met inhoud (te weten een pijpje en/of een topje wiet en/of een of meer sleutel(s) en/of medicatie) en/of een paspoort en/of een hoeveelheid geld (ongeveer 125 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door tezamen en in vereniging met zijn mededader, althans alleen,
  • die [slachtoffer] van de door hem bestuurde fiets te trekken en/of
  • die [slachtoffer] op de grond, althans omver, te gooien/trekken en/of
  • aan de door die [slachtoffer] (om het lichaam) gedragen heuptas te trekken en/of
  • een mes ter hand te nemen en/of
  • die [slachtoffer] de woorden toe te voegen/roepen: "geef die tas, geef die tas" en/of en tegen die [slachtoffer] te zeggen/roepen dat hij/ze geld wilde(n) hebben en/of
  • die [slachtoffer] een mes op de keel te zetten en/of te houden, althans een mes in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] te houden en/of
  • die de door die [slachtoffer] gedragen heuptas van het lichaam en/of uit de hand(en) van die [slachtoffer] te trekken en/of
  • de kleding van die [slachtoffer] te fouilleren/doorzoeken.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit met dien verstande dat hij niet bewezen acht dat er door verdachte en/of de medeverdachte een mes ter hand is genomen en/of dat bij het slachtoffer een mes op de keel is gezet en/of gehouden althans dat het mes in de richting van het lichaam van het slachtoffer is gehouden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat er onvoldoende wettig dan wel overtuigend bewijs is dat het ten laste gelegde feit tezamen en in vereniging is gepleegd, dat er gedreigd is met een mes en dat aangever gefouilleerd zou zijn. De raadsman heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat uitgegaan moet worden van de stellige verklaringen die verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben afgelegd, dat er geen objectief bewijs is die de verklaring van aangever steun geeft en het gegeven dat zowel aangever als de getuige zeer waarschijnlijk onder invloed waren van drugs en/of alcohol. De raadsman heeft tot slot gesteld dat er geen geweld is gepleegd tegen het slachtoffer nu het vallen van het slachtoffer is veroorzaakt door trekken aan het tasje. Het slachtoffer heeft hierbij geen pijn of letsel opgelopen.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen1 die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van straatroof. Hij fietste over de [adres] in Sneek toen twee mannen aan hem begonnen te trekken en hem van de fiets trokken. Beide mannen duwden hem om en begonnen aan zijn heuptas te trekken die hij om had waardoor het bandje van de heuptas brak. Een van de mannen riep dat hij geld wilde hebben en [slachtoffer] voelde dat beide mannen hem fouilleerden en er vandoor gingen. Hij ontdekte daarna dat het geld dat hij in zijn broekzak had zitten, afgepakt was. Het ging om 1 briefje van 50, 3 van 20, 1 van 10 en 1 of 2 van 5 euro. Hij kende een van de mannen als [verdachte] en [verdachte] was degene die om het geld vroeg.2 De andere man heeft [verdachte] geholpen om hem van de fiets te trekken en het geld afhandig te maken.3 De mannen hebben het tasje van [slachtoffer] afgepakt en meegenomen. Hierin zat een pijpje, een topje wiet, sleutels en medicatie.4
Een getuige fietste samen met [slachtoffer] op straat toen hij zag dat twee mannen aan de tas van [slachtoffer] begonnen te trekken. [slachtoffer] hield de tas vast en werd omvergetrokken. Ze riepen iets van 'geef die tas, geef die tas'.5
Verdachte, [verdachte] , heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer] in Sneek, tijdens de Sneekweek, van zijn fiets heeft getrokken en dat hij het tasje van [slachtoffer] heeft ontvreemd. Hij heeft ook geld van [slachtoffer] meegenomen. Verdachte heeft daarna het tasje en het geld aan [medeverdachte] gegeven die daar toen op straat samen met hem was. In het tasje zat ook een paspoort.6
De politie trof bij de fouillering van [medeverdachte] een geldbedrag in coupures van 50, 20, 10 en 5 euro aan en een zwart tasje. Het aantal en soort coupures, te weten 1 biljet van 50, 3 van 20, 1 van 10 en 1 van 5 euro, en het tasje kwamen overeen met datgene waarvan [slachtoffer] was beroofd.7 [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij de spullen had die van [slachtoffer] afgepakt waren, behalve het paspoort.8 In het tasje zat een sleutelbos.9
Bewijsoverweging
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank ziet voldoende wettig en overtuigend bewijs om te komen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen. [slachtoffer] stelt in zijn aangifte duidelijk dat beide mannen hem van de fiets af hebben getrokken en dat beide mannen hem beroofd hebben van zijn heuptasje en geld. Het enkele gegeven dat [slachtoffer] in een latere verklaring andere woorden gebruikt of een net iets andere omschrijving geeft van de gebeurtenissen doet niet af aan de betrouwbaarheid van zijn bij de aangifte afgelegde verklaring. De verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] . Daar komt bij dat de buit, het weggenomen geld en het tasje en een deel van de inhoud daarvan, bij [medeverdachte] wordt aangetroffen en hij bij de politie verklaart het geld te hebben geteld. Dat [medeverdachte] niks te maken heeft gehad met de beroving, acht de rechtbank derhalve niet geloofwaardig. De argumenten van de raadsman dat verdachte en [medeverdachte] stellig anders hebben verklaard omtrent het medeplegen en dat aangever en de getuige waarschijnlijk onder invloed waren, maken dit niet anders.
De rechtbank is - met de verdediging en de officier van justitie - van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat er bij de beroving gebruik is gemaakt van een mes.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan geweld als bedoeld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het slachtoffer van zijn fiets heeft getrokken en naar de grond heeft gewerkt. Door deze handelingen te verrichten, heeft verdachte geweld gebruikt. Dat het slachtoffer hierbij geen pijn of letsel heeft opgelopen is niet relevant voor de beoordeling van het geweld als bedoeld in de deze bepaling.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 3 augustus 2024 te Sneek, op de [adres] aldaar, tezamen en in vereniging met een ander, een heuptas met inhoud, te weten een pijpje en een topje wiet en een of meer sleutel(s) en medicatie en een paspoort en een hoeveelheid geld, ongeveer 125 euro, die geheel of ten dele aan [slachtoffer] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door tezamen en in vereniging met zijn mededader
  • die [slachtoffer] van de door hem bestuurde fiets te trekken en
  • die [slachtoffer] op de grond te gooien/trekken en
  • aan de door die [slachtoffer] om het lichaam gedragen heuptas te trekken en
  • die [slachtoffer] de woorden toe te voegen/roepen: "geef die tas, geef die tas" en tegen die [slachtoffer] te zeggen/roepen dat hij/ze geld wilde(n) hebben en
  • de door die [slachtoffer] gedragen heuptas van het lichaam en/of uit de hand(en) van die [slachtoffer] te trekken en
- de kleding van die [slachtoffer] te fouilleren/doorzoeken.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en door twee of meer verenigde personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot 276 dagen gevangenisstraf waarvan 200 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 3 jaren en onder oplegging van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
Daarnaast oplegging van een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van het voorarrest tot de dag van de zitting, 11 februari 2025, onder opheffing van de voorlopige hechtenis. Daarnaast kan een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd met daarbij de geadviseerde bijzondere voorwaarden zodat verdachte wel de ondersteuning krijgt die hij nodig heeft. Ten aanzien van de bijzondere voorwaarde van het verbod op het gebruik van drugs of alcohol verzoekt de raadsman de rechtbank vast te leggen dat bij een eventuele terugval de reclassering het gesprek met verdachte aangaat en niet meteen het toezicht terug zal melden. De raadsman acht oplegging van een taakstraf niet passend nu de verdediging stelt dat er alleen sprake is geweest van een diefstal.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het adviesrapport van Verslavingszorg Noord Nederland, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan het beroven van een hem bekende man door deze man van zijn fiets te trekken en naar de grond te werken om vervolgens zijn heuptasje en een geldbedrag van 125 euro weg te nemen. De beroving vond plaats op de openbare weg tijdens de Sneekweek, zichtbaar voor de overige weggebruikers. Dit soort feiten versterkt in algemene zin het gevoel van onveiligheid binnen de samenleving. Oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf is dan ook aangewezen.
De rechtbank neemt in aanmerking de straffen die in het algemeen worden opgelegd voor dit soort feiten en de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS). Het landelijk oriëntatiepunt geeft een gevangenisstraf van zes maanden als uitgangspunt voor een straatroof met licht geweld. In deze zaak komt daar een strafverzwarende omstandigheid bij in de vorm van het plegen van het feit door twee personen. Daarnaast volgt uit de justitiële documentatie van verdachte dat hij in 2020 en 2021 nog onherroepelijk is veroordeeld voor bedreigingen en mishandeling.
De rechtbank houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die naar voren komen in het adviesrapport van de reclassering. Verdachte is, na een verleden als harddrugsgebruiker, op de goede weg naar een meer geregeld bestaan met een eigen woonplek en hopelijk een betaalde baan. Hij krijgt hiervoor hulp en begeleiding van Limor en Verslavingszorg Noord Nederland. De reclassering adviseert oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met een aantal bijzondere voorwaarden. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij instemt met deze voorwaarden en zijn best zal doen zich daar zo goed mogelijk aan te houden.
De rechtbank ziet, alles afwegend, voldoende redenen om de officier van justitie in grote lijnen te volgen in zijn eis. De officier van justitie heeft gesteld dat aan verdachte een zodanige onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd dat hij, met aftrek van voorarrest, op de dag van de uitspraak vrij komt. De rechtbank zal dit ook zo opleggen.
De rechtbank komt bij de berekening van het ondergane voorarrest op 78 dagen en niet op de door de officier van justitie berekende 76 dagen. De rechtbank zal om eventuele problemen voor verdachte bij de executie van het vonnis te voorkomen, het onvoorwaardelijk deel op 76 dagen stellen. De rechtbank zal daarnaast een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht, ten aanzien van het drugs- en alcoholverbod, een overweging in het vonnis op te nemen dat de reclassering bij terugval in middelengebruik niet meteen het toezicht terug zal leggen. De rechtbank zal hier niet in meegaan. Het uitoefenen van toezicht op de naleving van opgelegde voorwaarden is een zelfstandige taak en bevoegdheid van de reclassering en de rechtbank is
van oordeel dat de reclassering een eigen afweging moet kunnen maken over een voortijdige beëindiging van het toezicht. Als daartoe is besloten zal de rechter zich vervolgens nog moeten buigen over de tenuitvoerlegging.
De rechtbank vindt het passend om de door de officier van justitie geëiste taakstraf op te leggen als extra strafcomponent ter compensatie van het in verhouding lage onvoorwaardelijk strafdeel, dat ruim beneden het algemene uitgangspunt van zes maanden gevangenisstraf ligt.
De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om mee te gaan in de door de raadsman en verdachte gedane verzoeken tot matigen van het onvoorwaardelijk strafdeel tot de dag van de zitting onder opheffing van de voorlopige hechtenis.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 700,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering toewijsbaar is, met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum, alsmede oplegging van hoofdelijke aansprakelijkheid en de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van bedreiging met een mes. Nu de benadeelde partij vrijwel de gehele immateriële schade koppelt aan de bedreiging met dat mes, is er sprake van onvoldoende onderbouwing van de hoogte van deze schade. De benadeelde partij moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Subsidiair stelt de raadsman dat de vordering naar beneden dient te worden bijgesteld.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het mede door verdachte gepleegde en bewezenverklaarde feit. De rechtbank ziet in de ernst van het feit in de vorm van het op straat aangevallen worden door twee personen en beroofd worden van geld en goederen, in combinatie met de verklaring van de huisarts, voldoende onderbouwing om te komen tot het oordeel dat er bij de benadeelde partij sprake is geweest van aantasting in de persoon 'op andere wijze' als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek.
De door de benadeelde partij gestelde hoogte van de geleden schade wordt betwist door de verdediging vanuit de stelling dat er niet met een mes is gedreigd. De rechtbank kan hier in zoverre in mee gaan dat zij niet bewezen acht dat er een mes ter hand is genomen en dat het slachtoffer daarmee is bedreigd. Dit laat onverlet dat er door verdachte en zijn mededader jegens de benadeelde partij geweld is gebruikt en dat dit geweld de grondslag is voor toekenning van immateriële schadevergoeding. De rechtbank begroot de door de benadeelde partij geleden immateriële schade in ieder geval naar billijkheid op een bedrag van 500 euro. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen en hoofdelijk opleggen en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren op grond dat een nadere onderbouwing van het meer-gevorderde met zich mee
brengt dat het onderzoek ter terechtzitting zal moeten worden voortgezet en dat levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel (hoofdelijk) opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 276 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 200 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden gedurende de proeftijd:
de veroordeelde zal zich uiterlijk vijf dagen na het ingaan van de proeftijd melden bij de afdeling reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland aan de [adres] . Veroordeelde zal zich daarna blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
de veroordeelde zal zich ambulant laten behandelen door GGZ Friesland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, voor de duur van de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich daarbij aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
de veroordeelde zal geen drugs gebruiken en zal meewerken aan controle op dit verbod door middel van urineonderzoek, zo vaak als door de reclassering te bepalen;
de veroordeelde zal geen alcohol gebruiken en zal meewerken aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren, waarbij het aan de reclassering is te bepalen welk controlemiddel wordt gebruikt en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
de veroordeelde zal zich inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis op de dag van de zitting, dat is 11 februari 2025, af.
De rechtbank heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.

een taakstraf voor de duur van 180 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 500,00 (zegge: vijfhonderd euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 augustus 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
3 augustus 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 10 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Spooren, voorzitter, mr. H.P. Eckert en mr. L. Potijk, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 februari 2025.
1. De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed en door daartoe bevoegde
opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces- verbaal met registratienummer 2024209671, gesloten op 5 augustus 2024.
2 Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , pagina 9.
3 pagina 10
4 Het proces-verbaal met aanvullend verhoor van [slachtoffer] , pagina 12.
5 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , pagina 15.
6 De door verdachte ter terechtzitting van 11 februari 2025 afgelegde verklaring.
7 Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 18.
8 Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] , pagina 41.
9 pagina 43