ECLI:NL:RBNNE:2025:821

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
18.395922.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en wapenbezit in Leeuwarden met veroordeling tot gevangenisstraf

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 21 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van twee mishandelingen en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte en een medeverdachte hadden een conflict met het slachtoffer, [slachtoffer 2], en hebben samen het plan opgevat om verhaal te halen. Tijdens de confrontatie hebben zij het slachtoffer meerdere keren op het hoofd en in het gezicht geslagen. De verdachte heeft ook de vader van het slachtoffer, [slachtoffer 3], in het gezicht geslagen. Bij de aanhouding van de verdachte werd een vuurwapen en munitie aangetroffen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast is de verdachte verplicht om een schadevergoeding te betalen aan een van de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, waaronder huisvredebreuk en bedreiging met een wapen, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldigingen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in haar overwegingen meegenomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en psychiatrische achtergrond.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-395922-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 februari 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 1995 te [geboorte plaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 februari 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. Szirmai, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.C. Hellinga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 december 2024 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, in een woning, gelegen aan of bij de [adres] aldaar, bij [slachtoffer] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededader, in gebruik, wederrechtelijk is/zijn binnengedrongen;
2.
hij op of omstreeks 11 december 2024 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, in/nabij een woning, gelegen aan of bij de [adres] , aldaar, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in het gezicht, althans tegen het hoofd te slaan en/of te stompen en/of elders op diens lichaam te slaan en/of te stompen;
3.
hij op of omstreeks 11 december 2024 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte (enige tijd) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de buik, althans tegen het lichaam, van die [slachtoffer 2] gedrukt/geduwd;
4.
hij op of omstreeks 11 december 2024 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, in/nabij een woning gelegen aan of bij de [adres] , aldaar, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] (met kracht) in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of te stompen;
5.
hij op of omstreeks 12 december 2024 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden,
  • een wapen, model Skorpion, CZ model VZ61, van categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de vorm van een pistoolmitrailleur, zijnde een vuurwapen geschikt om semi- automatisch en automatisch te vuren en/of
  • munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een bijbehorend patroonmagazijn met een of meer centraalvuur kogelpatronen, kaliber 7,65 mm, voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor alle ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat op basis van de aangifte van [slachtoffer] en verschillende getuigenverklaringen bewezen kan worden dat verdachte en medeverdachte tegen de wil van aangeefster in haar woning zijn geweest. Aangeefster heeft verklaard dat zij het contact met verdachte en medeverdachte al jaren geleden heeft verbroken. Verdachte en medeverdachte hadden dan ook geen reden om naar de woning van aangeefster te gaan. Daar komt bij dat aangeefster meerdere keren heeft aangegeven dat verdachte en medeverdachte niet welkom waren en dat zij de woning dienden te verlaten. Ook het tweede feit kan bewezen worden verklaard. Slachtoffer [slachtoffer 2] en [slachtoffer] hebben verklaard dat zowel verdachte als medeverdachte [slachtoffer 2] hebben geslagen. Verdachte en medeverdachte hebben dit ook bekend. Het derde feit kan bewezen worden verklaard op basis van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer] . Zij verklaren beiden dat er is gedreigd met een wapen. Voor een bewezenverklaring is niet van belang of er sprake is geweest van een echt wapen. Dat niet geheel duidelijk is wie van de verdachten met het wapen heeft gedreigd, staat een bewezenverklaring niet in de weg. Er is immers sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte, zodat zij als medeplegers aangemerkt kunnen worden. Het vierde feit kan bewezen worden verklaard op basis van de aangifte van [slachtoffer 3] en de bekennende verklaring die verdachte heeft afgelegd bij de rechter-commissaris. Ook het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie kan bewezen worden verklaard. Het wapen en de munitie zijn bij verdachte aangetroffen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1. Uit de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] en de getuigen volgt dat verdachte kort in de woning van aangeefster is geweest. Hij heeft de woning op vordering van aangeefster aanstonds verlaten. Er is dan ook geen sprake geweest van huisvredebreuk. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte [slachtoffer 2] tegen het hoofd heeft geslagen. [slachtoffer 2] heeft hier een verklaring over afgelegd en verdachte heeft ook bekend dat hij [slachtoffer 2] tegen het hoofd heeft geslagen. Op basis van het dossier kan niet bewezen worden dat verdachte [slachtoffer 2] ook elders op het lichaam heeft gestompt of geslagen. De raadsvrouw heeft verder betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 3 ten laste is gelegd. Alleen [slachtoffer] heeft verklaard dat zij een wapen heeft gezien. Zij heeft geen specifieke verklaring afgelegd over het wapen en de politie heeft daar ook niet op doorgevraagd. Ook de verklaring van [slachtoffer 2] kan niet leiden tot een bewezenverklaring van dit feit. Hij heeft geen aangifte gedaan van bedreiging en hij heeft het wapen niet gezien. Hoewel verdachte wel heeft verklaard dat hij zijn hand onder zijn shirt hield en deed alsof hij een wapen had, kan ook deze verklaring niet tot een bewezenverklaring leiden. Er is immers geen sprake geweest van bedreiging met een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat [slachtoffer 3] aangifte heeft gedaan van mishandeling. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer 3] niet bewust heeft geslagen. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte de mishandeling wel bekend. De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van dit feit aan het oordeel van de rechtbank. Tot slot heeft de raadsvrouw betoogd dat hetgeen aan verdachte onder feit 5 ten laste is gelegd bewezen kan worden verklaard. Verdachte heeft ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring afgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder feit 1 ten laste is gelegd en zal verdachte hiervan vrijspreken.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van artikel 138 Wetboek van Strafrecht onderscheid moet worden gemaakt tussen binnentreden en binnendringen. Het binnentreden is alleen strafbaar indien dit tegen de verklaarde wil van de rechthebbende gebeurt en daarnaast dient het binnentreden wederrechtelijk te geschieden. Alleen als aan die twee vereisten wordt voldaan, is er sprake van wederrechtelijk binnendringen Niet elk binnentreden kan dus als wederrechtelijk binnendringen worden aangemerkt. De rechtbank overweegt dat onduidelijkheid bestaat over de wijze waarop verdachte en medeverdachte de woning van aangeefster zijn binnengetreden, omdat de verklaringen daarover uiteenlopen. Zo kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld of de deur open of gesloten was en in het verlengde daarvan of bij verdachte en medeverdachte bekend moet zijn geweest dat zij tegen de wil van aangeefster naar binnen zijn gegaan. Wederrechtelijk binnendringen kan daarom niet bewezen worden. De rechtbank merkt op dat aangeefster heeft verklaard dat zij een aantal keer heeft aangegeven dat verdachte en medeverdachte de woning moesten verlaten, waarmee zij haar onmiskenbare wil kenbaar heeft gemaakt, maar de rechtbank constateert dat dit niet tot een bewezenverklaring kan leiden nu het wederrechtelijk vertoeven in de woning niet ten laste is gelegd.
Feit 2
De verdachte heeft bekend dat hij het onder feit 2 ten laste gelegde heeft gepleegd, zoals hierna blijkt uit de bewezenverklaring. De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, omdat verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 februari 2025;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 14 december 2024, opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2024338363 van 24 december 2024, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant] , [verbalisant] en [verbalisant] .
Bewijsoverweging feit 2
De rechtbank is van oordeel dat op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de mishandeling van [slachtoffer 2] . Verdachte en medeverdachte zijn samen naar [slachtoffer 2] gegaan, omdat zij een conflict met hem hadden en dit wilden uitpraten. Zowel verdachte als medeverdachte heeft [slachtoffer 2] vervolgens meerdere klappen in het gezicht en tegen het hoofd gegeven. Onder deze omstandigheden kan gesproken worden van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte, zodat er sprake is van medeplegen.
De rechtbank overweegt verder dat op basis van het dossier niet bewezen kan worden verklaard dat [slachtoffer 2] ook elders op het lichaam is geslagen of gestompt. De rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Feit 3
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van feit 3 onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen, zodat verdachte van dit feit zal worden
vrijgesproken.
Verdachte ontkent met een wapen te hebben gedreigd. De rechtbank overweegt dat [slachtoffer] de enige persoon is die heeft verklaard dat zij een wapen heeft gezien. [slachtoffer 2] wilde geen aangifte doen van bedreiging. Hij heeft tegenover de politie wel verklaard dat hij zou zijn bedreigd met een wapen door de medeverdachte. [slachtoffer 2] heeft dat wapen echter niet gezien, hij heeft enkel verklaard dat hij voelde dat er een wapen tegen zijn buik werd gedrukt. Ook de overige getuigen die zijn gehoord door de politie, hebben niet verklaard dat zij een wapen hebben gezien. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat onduidelijk is of getuige [slachtoffer] heeft kunnen zien wat zich in de gang van de woning afspeelde. [slachtoffer 3] heeft in zijn aangifte immers verklaard dat verdachte en medeverdachte met zijn zoon
( [slachtoffer 2] ) in de gang met elkaar in gesprek waren en dat de woonkamerdeur dicht ging. De rechtbank kan op basis van het voorgaande niet vaststellen dat verdachte of medeverdachte daadwerkelijk een wapen bij zich heeft gehad en [slachtoffer 2] daarmee heeft bedreigd. Dat verdachte heeft gedaan alsof hij een wapen bij zich had door zijn hand onder zijn shirt te houden, zoals hij bij de politie en op zitting heeft verklaard, kan niet tot een ander oordeel leiden. Die handeling kan namelijk niet worden beschouwd als een bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, zoals aan verdachte ten laste is gelegd.
Feit 4
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [geboorte datum] 2024, opgenomen op pagina 32 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2024338363 van 24 december 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Op [geboorte datum] 2024 was ik in de woning gelegen aan de [adres] te Leeuwarden. Ik zag dat [verdachte] (
de rechtbank begrijpt dat [verdachte] de bijnaam van medeverdachte [verdachte] is)in de gang stond. Ik liep de gang door via de voordeur naar de portiek. Ik zag dat [slachtoffer 2] bloed onder zijn rechteroog had. Ik zag dat [verdachte] voor hem stond. Ik zag dat er nog een persoon in de portiek stond. Ik zag dat deze jongen met zijn vuist op mij af kwam. Ik voelde vervolgens dat ik op mijn rechterwang werd geraakt. Het is mij verteld dat hij [verdachte] heet.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 16 december 2024, opgemaakt door de rechter-commissaris, inhoudend als verklaring van verdachte:
U vraagt mij of de vader [slachtoffer 3] ook klappen heeft gekregen. Ja, dat was zijn eigen schuld. Ik heb dat gedaan.
Bewijsoverweging feit 4
De rechtbank acht op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 3] . Verdachte heeft tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris een bekennende verklaring afgelegd. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij [slachtoffer 3] heeft geslagen. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring van verdachte geen afbreuk doet aan de eerder afgelegde bekennende verklaring.
Feit 5
De verdachte heeft bekend dat hij het onder feit 5 ten laste gelegde heeft gepleegd, zoals hierna blijkt uit de bewezenverklaring. De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig
artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, omdat verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 februari 2025;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 21 januari 2025, opgenomen in het aanvullend procesdossier, behorend bij het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2024338363 van 24 december 2024, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 2, feit 4 en feit 5 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2.
hij op [geboorte datum] 2024 te Leeuwarden nabij een woning gelegen aan de [adres] , tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen in het gezicht en tegen het hoofd te slaan;
4.
hij op [geboorte datum] 2024 te Leeuwarden nabij een woning gelegen aan de [adres] , [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] in het gezicht te slaan;
5.
hij op 12 december 2024 te Leeuwarden,
- een wapen, model Skorpion, CZ model VZ61, van categorie II onder 2 van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de vorm van een pistoolmitrailleur, zijnde een vuurwapen geschikt om semi-automatisch en automatisch te vuren
en
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een bijbehorend patroonmagazijn met centraalvuur kogelpatronen, kaliber 7,65 mm, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2. medeplegen van mishandeling
4. mishandeling
5. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor alle ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat de proeftijd op 3 jaren wordt gesteld en dat er twee bijzondere voorwaarden, te weten een contact- en locatieverbod, aan de voorwaardelijke gevangenisstraf worden gekoppeld. Het locatieverbod dient ook te gelden voor de straat waar aangever [slachtoffer 3] en zijn partner wonen. Dat betreft [adres] in Leeuwarden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat bij de strafoplegging rekening gehouden dient te worden met het feit dat verdachte first-offender is ten aanzien van de Wet wapens en munitie. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hoewel er besloten is geen Pro Justitia rapportage op te laten maken en ook de reclassering geen rapport heeft opgemaakt ten aanzien van verdachte, heeft het NIFP wel een advies gegeven in het kader van een trajectconsult. In dat advies valt te lezen dat er uit eerdere Pro Justitia rapportages is gebleken dat bij verdachte sprake was van een psychiatrische stoornis in de vorm van AHDH en zwakbegaafdheid. Destijds is in een andere strafzaak door het NIFP geadviseerd het ten laste gelegde verminderd aan verdachte toe te rekenen. De raadsvrouw heeft betoogd dat de ten laste gelegde feiten in onderhavige zaak ook in verminderde mate moeten worden toegerekend aan verdachte, omdat de destijds vastgestelde psychiatrische stoornis naar alle waarschijnlijkheid niet is verdwenen. Het is passend om in deze zaak een gevangenisstraf met een fors voorwaardelijk deel op te leggen. Die gevangenisstraf dient wel lager te zijn dan door de officier van justitie is geëist. Verdachte is bereid zich te houden aan reclasseringstoezicht en zou graag hulp krijgen van de reclassering bij het vinden van dagbesteding en huisvesting. Het opleggen van een contact- en locatieverbod is niet passend, zeker niet ten aanzien van het adres van aangever [slachtoffer 3] en zijn partner. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte betrokken is geweest bij incidenten op dat adres.
Oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsadvies van 15 december 2024 dat is opgemaakt ten behoeve van de voorgeleiding bij de rechter-commissaris, het
uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 januari 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) twee mishandelingen. Verdachte en medeverdachte hadden een conflict met [slachtoffer 2] en hebben samen het plan opgevat om verhaal bij hem te halen. Verdachte en medeverdachte hebben daarbij het gebruik van geweld niet geschuwd. Zij hebben [slachtoffer 2] beiden meerdere keren op het hoofd en in het gezicht geslagen. Verdachte heeft daarnaast ook de vader van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , in het gezicht geslagen. Verdachte en medeverdachte hebben met hun handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het gevoel van veiligheid van [slachtoffer 2] en zijn vader. Daarnaast is de vader van [slachtoffer 2] , door het handelen van verdachte, onbedoeld betrokken geraakt bij een conflict waar hij niks mee te maken had.
Verdachte is een dag na de mishandelingen aangehouden op het station. Hij had toen een pistoolmitrailleur en munitie bij zich. Het bezit van een dergelijk wapen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich. De praktijk wijst uit dat het bezit van vuurwapens vaak leidt tot het gebruik daarvan. Dit leidt niet zelden tot levensgevaarlijke situaties, ook voor omstanders. De rechtbank vindt het zeer kwalijk en zorgelijk dat verdachte bewust de keuze heeft gemaakt om een wapen bij zich te dragen. Ook ter terechtzitting heeft verdachte geen blijk gegeven van enig inzicht in het kwalijke en gevaarlijke karakter van zijn handelen.
Strafblad
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat verdachte in november 2021 is veroordeeld voor een mishandeling. Toen is aan verdachte een taakstraf opgelegd waarvan de vervangende hechtenis ten uitvoer is gelegd. Dit betekent dat het taakstrafverbod van toepassing is.
Persoon van verdachte
Uit het reclasseringsadvies van 15 december 2024 en hetgeen ter terechtzitting is besproken, volgt dat verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Verdachte heeft geen werk, hij komt zijn dagen voornamelijk door met sporten. Verdachte ontvangt een uitkering en er is sprake van schuldenproblematiek.
Straf
Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten volledig aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank overweegt daartoe dat de raadsvrouw verwijst naar de Pro Justitia rapportages die genoemd worden in het NIFP advies van 8 januari 2025. Die rapportages zijn 7 respectievelijk 8 jaren oud, wat maakt dat de informatie over stoornissen bij verdachte is verouderd. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat uit de verklaringen die verdachte (ook ter terechtzitting) heeft afgelegd, volgt dat verdachte bewust de keuze heeft gemaakt om verhaal te halen bij het slachtoffer vanwege een onderliggend conflict en, ter bescherming van zichzelf en zijn familie, met een (semi-) automatisch vuurwapen op straat rond te lopen. De rechtbank ziet in dit doordachte gedrag van verdachte geen reden om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Gelet op het voorgaande en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), acht de rechtbank een gevangenisstraf van 16 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Hoewel de reclassering niet heeft geadviseerd over bijzondere voorwaarden zal de rechtbank, vanwege het onderliggende conflict en
de (ongewilde) betrokkenheid daarbij van de familie van [slachtoffer 2] , de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden opleggen. Deze voorwaarden houden in dat verdachte geen contact mag hebben met [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , de partner van [naam] en haar zus. Daarnaast mag verdachte zich niet bevinden binnen een straal van 100 meter van de [adres] en [adres] in Leeuwarden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Benadeelde partij

[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 1.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 3] gematigd dient te worden tot een bedrag van 200,-. Dit bedrag dient vermeerderd te worden met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gematigd dient te worden tot een bedrag van maximaal 250,-. De vordering is niet onderbouwd met medische stukken. Daarnaast haalt de benadeelde partij, ter onderbouwing van zijn verzoek, ook een aantal andere incidenten aan waarbij verdachte volgens hem betrokken zou zijn. Verdachte ontkent dat ten stelligste. Er is ook geen bewijs waaruit de betrokkenheid van verdachte bij die incidenten blijkt. Het causale verband tussen die incidenten en de schade ontbreekt dan ook.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 4 bewezen verklaarde. Verdachte heeft de benadeelde partij in het gezicht geslagen. Ter onderbouwing van de schade is mede verwezen naar twee eerdere incidenten bij de woning van [slachtoffer 3] . Die gebeurtenissen liggen niet ter beoordeling voor in de huidige strafzaak en de rechtbank kan daarom niet oordelen over de schade die daardoor zou zijn geleden. De rechtbank stelt de materiële schade naar billijkheid vast op 300,-. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige afwijzen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
In beslag genomen goederen
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen telefoon wordt teruggegeven aan verdachte en dat het in beslag genomen vuurwapen en de munitie worden onttrokken aan het verkeer.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen telefoon moet worden teruggegeven aan verdachte en dat het in beslag genomen vuurwapen en de munitie kunnen worden onttrokken aan het verkeer.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen telefoon aan verdachte dient te worden teruggegeven, omdat het belang van strafvordering zich daar niet tegen verzet. De rechtbank zal het in beslag genomen vuurwapen en de in beslag genomen munitie onttrekken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 36f, 47, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 en 3 ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 2, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, te weten 4 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze direct of indirect contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] ( [geboorte datum] 1999), [slachtoffer 3] ( [geboorte datum] 1962), [slachtoffer] ( [geboorte datum] 2001) en [getuige] ( [geboorte datum] 1995), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie houdt toezicht op de naleving van dit verbod;
dat de verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden binnen een straal van 100 meter van de [adres] en [adres] in Leeuwarden, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie houdt toezicht op de naleving van dit verbod.
Ten aanzien van feit 2
Wijst de vordering van benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan de benadeelde partij te bepalen:
  • het bedrag van 300,- (zegge: driehonderd euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 december 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 3]aan de Staat te betalen een bedrag van 300,- (zegge: driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 december 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 6 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven goed, te weten:
- Telefoon, merk Apple (goednummer PL0100-2024338204-1782709)

Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen:

  • Vuurwapen, model Skorpion, CZ model VZ61 (goednummer PL0100-2024339392-1782704)
  • Munitie, houder gevuld met patronen (goednummer PL0100-2024339392-1782707)
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. M.E. Joha en mr. L. Potijk, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Boskma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 februari 2025.
Mr. W.S. Sikkema is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.