In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Coevorden. De burgemeester heeft op 27 augustus 2024 een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij de woning van verzoeker met garage gesloten zou worden vanaf 16 september 2024 voor een periode van zes maanden. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 september 2024 behandeld en de sluiting geschorst tot twee weken na de beslissing op het bezwaarschrift.
Op 23 januari 2025 heeft de burgemeester het primaire besluit gewijzigd, waardoor de sluitingstijd is verlengd tot 16 maart 2025. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en opnieuw een voorlopige voorziening gevraagd. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 februari 2025 behandeld. In zijn beoordeling heeft de voorzieningenrechter een belangenafweging gemaakt tussen het belang van verzoeker om in zijn woning te blijven en het belang van de burgemeester om de sluiting door te voeren ter bestrijding van drugscriminaliteit. De voorzieningenrechter concludeert dat het belang van verzoeker zwaarder weegt, omdat er geen relevante openbare orde aspecten zijn aangetoond die de sluiting rechtvaardigen.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst de werking van het bestreden besluit tot de bodemrechter uitspraak heeft gedaan op het beroep. Tevens wordt de burgemeester veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoeker. De uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 5 maart 2025.