ECLI:NL:RBNNE:2025:811

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
LEE 25/391
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar omgevingsvergunning

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van verzoekers tegen een omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en wijst het af zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 16 april 2024 is verleend voor het herbouwen en uitbreiden van een atelier en andere bouwwerken. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is op 29 oktober 2024 niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Verzoekers hebben beroep ingesteld en vroegen om schorsing van de omgevingsvergunning, maar de voorzieningenrechter concludeert dat er onvoldoende spoedeisend belang is. De werkzaamheden zijn al grotendeels uitgevoerd en de gevolgen van de vergunning zijn omkeerbaar. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, met de conclusie dat de behandeling van het beroep kan worden afgewacht in de bodemprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/391

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 maart 2025 in de zaak tussen

[verzoekers]., uit [woonplaats], verzoekers

(gemachtigde: mr. M. Helmantel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] uit [woonplaats] (vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van verzoekers. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Overgangsrecht Omgevingswet

2. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht dat bij die wet hoort vloeit voort dat op deze procedure het recht van toepassing is zoals dat gold voor 1 januari 2024.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Het college heeft op 16 april 2024 een omgevingsvergunning verleend voor het herbouwen en uitbreiden van een atelier, hobbyruimte, tuinkamer en terras aan de [adres] in [woonplaats]. Het gaat om een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en strijdig gebruik op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3.1.
Verzoekers 1 tot en met 10 hebben hiertegen op 4 oktober 2024 bezwaar gemaakt. Van verzoekers 11 en 12 is niet gebleken dat zij bezwaar hebben gemaakt.
3.2.
Het college heeft het bezwaar op 29 oktober 2024 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar te laat is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Dat verzoekers de publicaties van de ontvangst van de aanvraag en het verlenen van de omgevingsvergunning niet hebben gezien, of dat zij de gevolgen van het bouwplan hebben onderschat, is volgens het college geen bijzondere omstandigheid.
3.3.
Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om schorsing.
3.4.
Vergunninghouder heeft op 4 februari 2025 gemaild dat het bouwwerk wordt uitgevoerd in houtskeletbouw en dat de bouw al een heel eind is gevorderd. Het hoogste punt is inmiddels bereikt en ongeveer 80 % van de wandpanelen en vloeren zijn gemonteerd.
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist.
5. Verzoekers voeren aan dat zij een spoedeisend belang hebben omdat de huidige situatie waarin sprake is van bouwwerkzaamheden als onomkeerbaar moet worden geacht naarmate de bouw vordert. Er is inmiddels een betonnen vloer gestort en er ligt veel materiaal voor werkzaamheden. De uitvoering van de omgevingsvergunning kan niet zonder enorme kosten ongedaan worden gemaakt.
6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoekers onvoldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorziening.
Uit het verzoekschrift blijkt dat verzoekers willen dat de uitvoering van de omgevingsvergunning van 16 april 2024 wordt gestaakt. Het verzoek om voorlopige voorziening is echter ingediend hangende het beroep tegen het besluit van 29 oktober 2024. In de beroepsprocedure is voor wat betreft verzoekers, gelet op de inhoud van het bestreden besluit, uitsluitend aan de orde de vraag of het college het door verzoekers ingediende bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat in deze procedure, de verleende omgevingsvergunning niet voorligt. De schorsing van het bestreden besluit waarbij de bezwaren van verzoekers niet-ontvankelijk zijn verklaard, kan niet direct tot gevolg hebben dat de omgevingsvergunning wordt geschorst.
Verder overweegt de voorzieningenrechter dat de werkzaamheden waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, al grotendeels gerealiseerd zijn. Een vergunninghouder die uitvoering geeft aan de vergunde werkzaamheden terwijl de verleende omgevingsvergunning nog niet onherroepelijk is, bouwt voor eigen rekening en risico. Het ongedaan maken van de werkzaamheden is wellicht kostbaar voor de vergunninghouder, maar de gevolgen van de inwerkingtreding van de vergunning zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter, omkeerbaar.
Onder deze omstandigheden ontbreekt naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang. De vraag of het bezwaar van verzoekers terecht niet-ontvankelijk is verklaard, komt aan de orde komen in de bodemprocedure. Niet valt in te zien dat de behandeling van het beroep in dit geval niet kan worden afgewacht.

Conclusie en gevolgen

7. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.G. Steenbergen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.