ECLI:NL:RBNNE:2025:784

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
18-395926-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mishandeling met vrijspraak voor huisvredebreuk en bedreiging met een wapen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 21 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mishandeling. De verdachte en een medeverdachte hadden een conflict met het slachtoffer en hebben samen het plan opgevat om verhaal te halen. Op 11 december 2024 hebben zij het slachtoffer meerdere keren op het hoofd en in het gezicht geslagen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde huisvredebreuk, omdat niet bewezen kon worden dat hij wederrechtelijk de woning van het slachtoffer is binnengedrongen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om aan te tonen dat de verdachte en medeverdachte tegen de wil van de rechthebbende de woning zijn binnengetreden.

Ten aanzien van de bedreiging met een wapen heeft de rechtbank ook vrijspraak uitgesproken, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk met een wapen heeft gedreigd. De verklaringen van de getuigen waren niet eenduidig en er was onduidelijkheid over de aanwezigheid van een wapen. De rechtbank heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en de opgelegde straf gemotiveerd, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-395926-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 februari 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 februari 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.C. Vlielander, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.C. Hellinga.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 december 2024 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, in een woning, gelegen aan of bij de [adres] ( [adres] ), aldaar, bij [slachtoffer 1] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededader, in gebruik, wederrechtelijk is/zijn binnengedrongen;
2.
hij op of omstreeks 11 december 2024 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, in/nabij een woning, gelegen aan of bij de [adres] , aldaar, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of te stompen en/of elders op diens lichaam te slaan en/of te stompen;
3.
hij op of omstreeks 11 december 2024 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte (enige tijd) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de buik, althans tegen het lichaam, van die [slachtoffer 2] gedrukt/geduwd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor alle ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat op basis van de aangifte van [slachtoffer 1] en verschillende getuigenverklaringen bewezen kan worden dat verdachte en medeverdachte tegen de wil van aangeefster in haar woning zijn geweest. Aangeefster heeft verklaard dat zij het contact met verdachte en medeverdachte al jaren geleden heeft verbroken. Verdachte en medeverdachte hadden dan ook geen reden om naar de woning van aangeefster te gaan. Daar komt bij dat aangeefster meerdere keren heeft aangegeven dat verdachte en medeverdachte niet welkom waren en dat zij de woning dienden te verlaten. Ook het tweede feit kan bewezen worden verklaard. Slachtoffer [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben verklaard dat zowel verdachte als medeverdachte [slachtoffer 2] hebben geslagen. Verdachte en medeverdachte hebben dit ook bekend. Het derde feit kan bewezen worden verklaard op basis van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Zij verklaren beiden dat er is gedreigd met een wapen. Voor een bewezenverklaring is niet van belang of er sprake is geweest van een echt wapen. Dat niet geheel duidelijk is wie van de verdachten met het wapen heeft gedreigd, staat een bewezenverklaring niet in de weg. Er is immers sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte, zodat zij als medeplegers aangemerkt kunnen worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de huisvredebreuk. Verdachte ontkent dat hij in de woning van [slachtoffer 1] is geweest. Verdachte kan ook niet worden aangemerkt als medepleger. Zowel verdachte als medeverdachte heeft verklaard dat de deur van de woning openstond en medeverdachte heeft de woning vrijwel direct weer verlaten nadat hij naar binnen is gegaan. Er kan dan ook niet worden gesproken van wederrechtelijk binnendringen door de medeverdachte, zodat verdachte ook niet als medepleger kan worden aangemerkt. De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 betoogd dat verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 2] een aantal klappen heeft gegeven. De raadsman refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. [slachtoffer 2] heeft geen aangifte willen doen. Tegenover de politie heeft hij wel verklaard dat hij bedreigd is met een vuurwapen. Hij heeft het wapen echter niet gezien, hij zou enkel hebben gevoeld dat er een wapen tegen zijn buik werd gedrukt. [slachtoffer 2] heeft daar verder niets over willen verklaren en de politie heeft daar ook niet verder op doorgevraagd. Ook de verklaring van [slachtoffer 1] kan niet tot een bewezenverklaring leiden. Zij verklaart weliswaar een wapen te hebben gezien, maar zij kan verder niks specifieks ten aanzien van dat wapen verklaren. Alle andere getuigen hebben niks verklaard over een wapen. Ook het feit dat medeverdachte heeft verklaard dat hij zou hebben gedaan alsof hij een wapen bij zich had door zijn hand onder zijn shirt te houden, kan niet tot een bewezenverklaring leiden. Uit die handeling kan niet de redelijke vrees ontstaan dat er een zware mishandeling of een ernstiger strafbaar feit zou worden gepleegd.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan huisvredebreuk en zal verdachte hiervan vrijspreken.
De rechtbank overweegt dat op basis van de aangifte van [slachtoffer 1] , de getuigenverklaring van [naam] en de getuigenverklaring van [naam] , wel kan worden vastgesteld dat verdachte op 11 december 2024 in de woning van aangeefster is geweest.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van artikel 138 Wetboek van Strafrecht onderscheid moet worden gemaakt tussen binnentreden en binnendringen. Het binnentreden is alleen strafbaar indien dit tegen de verklaarde wil van de rechthebbende gebeurt en daarnaast dient het binnentreden wederrechtelijk te geschieden. Alleen als aan die twee vereisten wordt voldaan, is er sprake van wederrechtelijk binnendringen Niet elk binnentreden kan dus als wederrechtelijk binnendringen worden aangemerkt. De rechtbank overweegt dat onduidelijkheid bestaat over de wijze waarop verdachte en medeverdachte de woning van aangeefster zijn binnengetreden, omdat de verklaringen daarover uiteenlopen. Zo kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld of de deur open of gesloten was en in het verlengde daarvan of bij verdachte en medeverdachte bekend moet zijn geweest dat zij tegen de wil van aangeefster naar binnen zijn gegaan. Wederrechtelijk binnendringen kan daarom niet bewezen worden. De rechtbank merkt op dat aangeefster heeft verklaard dat zij een aantal keer heeft aangegeven dat verdachte en medeverdachte de woning moesten verlaten, waarmee zij haar onmiskenbare wil kenbaar heeft gemaakt, maar de rechtbank constateert dat dit niet tot een bewezenverklaring kan leiden nu het wederrechtelijk vertoeven in de woning niet ten laste is gelegd.
Feit 2
De verdachte heeft bekend dat hij het onder feit 2 ten laste gelegde heeft gepleegd, zoals hierna blijkt uit de bewezenverklaring. De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, omdat verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 februari 2025;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 14 december 2024, opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2024338363 van 24 december 2024, inhoudend het relaas van verbalisanten [naam] , [naam] en [naam] .
Bewijsoverweging feit 2
De rechtbank is van oordeel dat op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de mishandeling van [slachtoffer 2] . Verdachte en medeverdachte zijn samen naar [slachtoffer 2] gegaan, omdat zij een conflict met hem hadden en dit wilden uitpraten. Zowel verdachte als medeverdachte heeft [slachtoffer 2] vervolgens meerdere klappen in het gezicht en tegen het hoofd gegeven. Onder deze omstandigheden kan gesproken worden van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte, zodat er sprake is van medeplegen.
De rechtbank overweegt verder dat op basis van het dossier niet bewezen kan worden verklaard dat [slachtoffer 2] ook elders op het lichaam is geslagen of gestompt. De rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Feit 3
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van feit 3 onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen, zodat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
Verdachte ontkent met een wapen te hebben gedreigd. De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 1] de enige persoon is die heeft verklaard dat zij een wapen heeft gezien. [slachtoffer 2] wilde geen aangifte doen van bedreiging. Hij heeft tegenover de politie wel verklaard dat hij zou zijn bedreigd met een wapen door de verdachte. [slachtoffer 2] heeft dat wapen echter niet gezien, hij heeft enkel verklaard dat hij voelde dat er een wapen tegen zijn buik werd gedrukt. Ook de overige getuigen die zijn gehoord door de politie, hebben niet verklaard dat zij een wapen hebben gezien. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat onduidelijk is of getuige [slachtoffer 1] heeft kunnen zien wat zich in de gang van de woning afspeelde. [slachtoffer 3] heeft in zijn aangifte immers verklaard dat verdachte en medeverdachte met zijn zoon ( [slachtoffer 2] ) in de gang met elkaar in gesprek waren en dat de woonkamerdeur dicht ging. De rechtbank kan op basis van het voorgaande niet vaststellen dat verdachte of medeverdachte daadwerkelijk een wapen bij zich heeft gehad en [slachtoffer 2] daarmee heeft bedreigd. Dat medeverdachte heeft verklaard dat hij heeft gedaan alsof hij een wapen bij zich had door zijn hand onder zijn shirt te houden, zoals hij bij de politie en op zitting heeft verklaard, kan niet tot een ander oordeel leiden. Die handeling kan namelijk niet worden beschouwd als een bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, zoals aan verdachte ten laste is gelegd.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2.
hij op 11 december 2024 te Leeuwarden nabij een woning gelegen aan de [adres] , tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen in het gezicht en tegen het hoofd te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2. medeplegen van mishandeling
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor alle ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat de proeftijd op 3 jaren wordt gesteld en dat de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, te weten een contact- en locatieverbod, aan de voorwaardelijke gevangenisstraf worden gekoppeld. Het locatieverbod dient ook te gelden voor de straat waar de ouders van [slachtoffer 2] wonen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering aan de orde is. Verdachte zit al bijna twee maanden in voorarrest. Zelfs bij een bewezenverklaring van alle drie de ten laste gelegde feiten, dient er geen gevangenisstraf opgelegd te worden en zeker niet voor een periode die langer is dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Gelet op de duur van het voorarrest is er ook geen ruimte meer voor een voorwaardelijk strafdeel.
Oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportage van de reclassering van 6 februari 2025, het verslag van een Intercultureel werker van NIYAH van 23 december 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 januari 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een mishandeling. Verdachte en medeverdachte hadden een conflict met [slachtoffer 2] en hebben samen het plan opgevat om verhaal bij hem te halen. Verdachte en medeverdachte hebben daarbij het gebruik van geweld niet geschuwd. Zij hebben [slachtoffer 2] beiden meerdere keren op het hoofd en in het gezicht geslagen. Verdachte en medeverdachte hebben met hun handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het gevoel van veiligheid van [slachtoffer 2] .
Strafblad
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat verdachte in de afgelopen 5 jaren niet is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Persoon van verdachte
Uit het reclasseringsrapport en uit hetgeen ter terechtzitting is besproken volgt dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Verdachte heeft in januari 2019 de maatregel Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ) opgelegd gekregen. Deze maatregel is in mei 2023 voorwaardelijk beëindigd en in april 2024 is de vordering om de maatregel met een jaar te verlengen, afgewezen. De begeleiding is voortgezet in het kader van de Wet Langdurige zorg. Verdachte beschikt voor het eerst in lange tijd over een eigen, stabiele woonplek en ontvangt ambulante begeleiding. Daarentegen is er geen sprake van dagbesteding. Verdachte ontvangt een uitkering en staat onder bewind. De reclassering adviseert, bij oplegging van een straf, een contact- en locatieverbod op te leggen, inhoudende dat verdachte geen contact mag zoeken met het slachtoffer en (een deel van) zijn familie en zich niet mag bevinden in de [adres] .
Straf
Gelet op het voorgaande en het feit dat de rechtbank enkel het medeplegen van een mishandeling bewezen acht en verdachte voor het overige vrijspreekt, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 1 maand met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Omdat verdachte langer in voorarrest heeft gezeten dan de straf die de rechtbank hem oplegt, ziet de rechtbank geen ruimte meer voor de oplegging van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden.
De rechtbank merkt op dat de voorlopige hechtenis van verdachte bij afzonderlijke beslissing van 7 februari 2025 reeds is opgeheven.
In beslag genomen goederen
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen kogelwerende vesten, de telefoons en de muts worden teruggegeven aan verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt aangenomen ten aanzien van de in beslag genomen goederen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen kogelwerende vesten, de telefoons en de muts aan verdachte dienen te worden teruggegeven, omdat het belang van strafvordering zich daar niet tegen verzet. Daarnaast zal de rechtbank de bij verdachte in beslag genomen onderhoudsset voor een vuurwapen onttrekken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 en 3 ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen, te weten:
  • Kogelwerend vest, merk Mehler Contour, 2 stuks (goednummer P L0100-2024339392-1782887)
  • Telefoon, merk Samsung (goednummer PL0100-2024339392-1782897)
  • Telefoon, merk Samsung, 2 stuks (goednummer PL0100-2024339392-1782898)
  • Telefoon, merk Apple (goednummer PL0100-2024338204-1782711)
- Muts (goednummer PL0100-2024338204-1782713)

Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen:

- Onderhoudsset vuurwapen (goednummer PL0100-2024339392-1782892)
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. M.E. Joha en mr. L. Potijk, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Boskma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 februari 2025.
Mr. W.S. Sikkema is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.