ECLI:NL:RBNNE:2025:758

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
LEE 25/467
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake aanvraag Meerzorg

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvraag voor de toeslag Meerzorg. De aanvraag werd door Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. afgewezen met een besluit van 6 mei 2024, en het bezwaar van verzoekster tegen deze afwijzing werd bij het bestreden besluit van 13 januari 2025 in stand gehouden. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 februari 2025 behandeld, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar ouders en de gemachtigde van verzoekster, mr. S. Gezer. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster niet in financiële problemen verkeert en dat er op dat moment budget beschikbaar is om zorgverleners te betalen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag voor Meerzorg al op 15 april 2025 kan worden behandeld.

Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. H. de Ruijter, in aanwezigheid van griffier mr. S.I. Havinga, en is openbaar uitgesproken op 26 februari 2025. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, zoals vermeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/467

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 februari 2025 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats] , verzoekster, wettelijk vertegenwoordigd door haar moeder, [moeder] ,
en

Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V., verweerder

(gemachtigde: mr. S. Gezer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvraag.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 6 mei 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 januari 2025 op het bezwaar van verzoekster is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, bijgestaan door haar ouders, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Bij besluit van 20 december 2021 heeft verweerder de aanvraag voor een toeslag Meerzorg toegekend. Hierbij heeft verweerder aangegeven dat deze toeslag € 121,37 per dag bedraagt. Daarnaast is aangegeven dat deze toeslag wordt toegekend voor de periode 9 maart 2021 tot en met 8 maart 2024.
3. Op 6 februari 2024 heeft verzoekster een aanvraag voor Meerzorg ingediend. Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag voor Meerzorg afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag van budget voor Meerzorg in stand gelaten. Wel heeft verweerder de overgangstermijn aangepast in die zin dat de overgangstermijn verlengd wordt tot en met 6 mei 2024.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op behandeling van – in dit geval – de beroepsprocedure. [1]
5. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter het spoedeisend belang met partijen besproken. Verzoekster heeft daarbij aangegeven niet met minder zorg te kunnen dan de afgelopen jaren is verleend. Daarom is deze zorg ook na het afwijzen van Meerzorg gecontinueerd. Nu met het afwijzen van Meerzorg ongeveer een derde deel van het budget wegvalt, heeft zij de drie vaste zorgverleners (vader, moeder en tante) in de laatste maanden van 2024 niet meer kunnen uitbetalen.
6. Hoewel verzoekster niet alle gedeclareerde zorgkosten in 2024 heeft kunnen uitbetalen aan de zorgverleners, is niet gebleken dat zij als gevolg van incassomaatregelen in financiële problemen dreigt te raken, of dat haar de noodzakelijke zorg onthouden wordt. Verzoekster heeft aangegeven dat er op dit moment (weer) budget beschikbaar is om de zorgverleners vanaf januari 2025 te betalen. In de loop van het jaar zal dit budget echter op zijn, waardoor er dan wederom een probleem ontstaat met betrekking tot het uitbetalen van de derde zorgverlener. Gelet hierop en nu het mogelijk blijkt om het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag voor Meerzorg al op de zitting van 15 april 2025 te behandelen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster op dit moment nog geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

7. Nu geen sprake is van onverwijlde spoed die, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist, dient het verzoek om voorlopige voorziening te worden afgewezen. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek komt de voorzieningenrechter dan ook niet toe. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. de Ruijter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht