Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2025 in de zaak tussen
het college van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân
Inleiding
Op de zitting heeft het college, met instemming van eiseres, documenten met betrekking tot de stoppersregeling overgelegd aan de rechtbank.
Totstandkoming van het besluit
Beoordeling door de rechtbank
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het is vaste rechtspraak [1] dat voor de vraag of de wijziging of uitbreiding van een bestaand project - zoals het door eiseres aangevraagde project - significante gevolgen kan hebben, een vergelijking wordt gemaakt van de gevolgen van het bestaande project in de referentiesituatie en de gevolgen van het project na wijziging of uitbreiding. De referentiesituatie wordt ontleend aan de geldende natuurvergunning of, bij het ontbreken daarvan, aan de milieutoestemming die gold op de referentiedatum (dat is het moment waarop artikel 6 van de Habitatrichtlijn van toepassing werd voor het betrokken Natura 2000-gebied), tenzij nadien een milieutoestemming is verleend voor een activiteit met minder gevolgen. Dan geldt die toestemming als referentiesituatie. Een referentiesituatie kan niet worden ontleend aan een natuurvergunning of milieutoestemming die is vervallen of geëxpireerd. Als de wijziging van een project niet leidt tot een toename van stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie, dan is op grond van objectieve gegevens uitgesloten dat die wijziging significante gevolgen heeft.
Ook in de onderhavige situatie is er sprake van een melding in het kader van de stoppersregeling én een melding op grond van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit. De melding van eiseres uit om mee te doen aan de stoppersregeling, is niet relevant voor het bepalen van de referentiesituatie omdat een dergelijke melding, zonder wettelijke grondslag, de toestemming om bepaalde milieubelastende activiteiten te mogen verrichten niet wijzigt. De rechtbank ziet in deze uitspraak van de Afdeling dan ook steun voor het oordeel dat de referentiesituatie kan worden ontleend aan de melding die op grond van het Activiteitenbesluit op 26 maart 2020 is gedaan. Het betoog slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van totaal € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiseres.