ECLI:NL:RBNNE:2025:69

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
LEE 23/3145
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag natuurvergunning voor rundveehouderij in Fryslân

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 10 januari 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een natuurvergunning voor een rundveehouderij beoordeeld. Eiseres had op 16 juni 2023 een aanvraag ingediend, die door het college van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân werd afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op 5 november 2024, waarbij eiseres en de gemachtigden van het college aanwezig zijn. De rechtbank concludeert dat de referentiesituatie door het college terecht op 0 dieren is gesteld, omdat de vergunning uit 1993 voor de varkenshouderij van eiseres van rechtswege is vervallen op 1 januari 2013. Eiseres had deelgenomen aan de stoppersregeling, maar dit had geen invloed op de geldigheid van de vergunning. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag om een natuurvergunning terecht is, ondanks een gebrek in de besluitvorming, en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt wel een vergoeding van het griffierecht en proceskosten toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/3145

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] (voorheen [naam] h.o. [naam]), uit [woonplaats], eiseres,
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân

(gemachtigden: I. Bouma-Berg, M. van Duin en A.G. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag om een natuurvergunning voor een rundveehouderij aan de [adres] in [woonplaats].
1.1.
Het college heeft deze aanvraag op 16 juni 2023 afgewezen.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] en de gemachtigden van het college.
Op de zitting heeft het college, met instemming van eiseres, documenten met betrekking tot de stoppersregeling overgelegd aan de rechtbank.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres exploiteerde een varkenshouderij aan de [adres] in [woonplaats]. Voor de varkenshouderij is op 14 december 1993 een revisievergunning op grond van de Hinderwet verleend voor het houden van 60 fokvarkens en 400 mestvarkens. Voor de varkenshouderij was geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) verleend.
2.1.
Eiseres heeft op 8 april 2013 een melding gedaan in het kader van het Actieplan ammoniak veehouderij. Dit actieplan was landelijk gedoogbeleid bij het Besluit emissiearme huisvesting. Varkenshouders die deelnamen aan de stoppersregeling uit het actieplan hoefden hun stallen niet aan te passen maar konden met alternatieve emissiereducerende maatregelen hun bedrijfsvoering nog enkele jaren voort zetten. Eiseres heeft gemeld dat zij de bedrijfsvoering zal beëindigen voor 1 januari 2020.
2.2.
Eiseres heeft op 21 december 2018 een aanvraag ingediend voor een vergunning op grond van artikel 2.7 van de Wnb voor de uitbreiding van de varkenshouderij aan de [adres]. De aanvraag ziet op het houden van 346 vleesvarkens, opfokberen en opfokzeugen in stal 1 en het houden van 1.200 vleesvarkens, opfokberen en opfokzeugen in stal 2.
2.3.
Op 26 maart 2020 heeft eiseres een melding als bedoeld in artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) ingediend voor het beëindigen van het houden van varkens.
2.4.
Op 24 augustus 2020 heeft eiseres de aanvraag om een natuurvergunning voor het houden van varkens gewijzigd naar een aanvraag voor het houden van 182 stuks vrouwelijk jongvee.
2.5.
Het college heeft de aanvraag van eiseres op 16 juni 2023 geweigerd. Volgens het college is er geen geldende toestemming aangeleverd voor de activiteit waaruit de
(stikstof)rechten worden ontleend, die ingezet worden om mee te salderen. Dit maakt dat er
geen sprake is van een referentiesituatie en om die reden kan er ook niet intern gesaldeerd
worden. Met de melding Activiteitenbesluit die eiseres heeft gedaan voor de bedrijfsbeëindiging, is de referentiesituatie volgens het college teruggevallen naar 0 dieren.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om een natuurvergunning voor het houden van 182 stuks vrouwelijk jongvee. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en laat de afwijzing van de aanvraag, ondanks een gebrek in het besluit, met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overgangsrecht
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Uit het overgangsrecht dat bij die wetgeving hoort vloeit voort dat op deze procedure het recht van toepassing is zoals dat gold voor 1 januari 2024, waaronder de Wnb en het Activiteitenbesluit.
Wat is de referentiesituatie?
6. Eiseres voert aan dat de referentiesituatie ten onrechte op 0 (dieren) is gesteld. Eiseres heeft weliswaar deelgenomen aan de stoppersregeling maar de onderliggende vergunning uit 1993 is volgens haar onverkort in stand gebleven. Uit rechtspraak volgt dat de stoppersregeling en de vraag of men minder dieren is gaan houden niet relevant is. Ook het feit dat eiseres een melding heeft gedaan, maakt volgens haar niet dat de vergunning uit 1993 is vervallen.
7. De rechtbank stelt vast dat de stikstofoverbelaste Natura 2000-gebieden Waddenzee en Alde Feanen binnen een afstand van 25 kilometer van de [adres] liggen.
7.1.
Op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is een vergunning nodig voor het realiseren van een project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
Het is vaste rechtspraak [1] dat voor de vraag of de wijziging of uitbreiding van een bestaand project - zoals het door eiseres aangevraagde project - significante gevolgen kan hebben, een vergelijking wordt gemaakt van de gevolgen van het bestaande project in de referentiesituatie en de gevolgen van het project na wijziging of uitbreiding. De referentiesituatie wordt ontleend aan de geldende natuurvergunning of, bij het ontbreken daarvan, aan de milieutoestemming die gold op de referentiedatum (dat is het moment waarop artikel 6 van de Habitatrichtlijn van toepassing werd voor het betrokken Natura 2000-gebied), tenzij nadien een milieutoestemming is verleend voor een activiteit met minder gevolgen. Dan geldt die toestemming als referentiesituatie. Een referentiesituatie kan niet worden ontleend aan een natuurvergunning of milieutoestemming die is vervallen of geëxpireerd. Als de wijziging van een project niet leidt tot een toename van stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie, dan is op grond van objectieve gegevens uitgesloten dat die wijziging significante gevolgen heeft.
7.2.
De vroegst betrokken referentiedatum is 10 juni 1994 (aanwijzing Waddenzee). Voor de varkenshouderij is in 1993 een Hinderwetvergunning verleend. Op de zitting is met eiseres besproken dat er na het moment van vergunningverlening in 1993 een aantal wijzigingen in de milieuregelgeving heeft plaatsgevonden. Zo is onder andere de vergunningplicht voor varkenshouderijen tot een bepaalde omvang vervallen met de inwerkingtreding van het Besluit landbouw milieubeheer in 2006. Voor zover er op 31 december 2012 nog sprake was van een vergunningplichtige varkenshouderij, is die vergunningplicht voor de varkenshouderij van eiseres, gelet op de wijziging van het Besluit omgevingsrecht per 1 januari 2013, in ieder geval vanaf 1 januari 2013 vervallen. Vanaf dat moment werden agrarische activiteiten onder de werking van het Activiteitenbesluit gebracht en is de omgevingsvergunningplicht voor een aantal categorieën van agrarische inrichtingen opgeheven. Er bleef wel een vergunningplicht bestaan voor onder andere intensieve varkenshouderij. [2] Daarnaast volgt uit rechtspraak [3] dat als voor een bedrijf door een wetswijziging geen vergunning meer vereist is, moet worden aangenomen dat de vergunning van rechtswege is vervallen.
7.2.1.
Gelet op het voorgaande is de in 1993 verleende vergunning voor de varkenshouderij met 60 fokvarkens en 400 mestvarkens, voor zover deze nog niet eerder was vervallen, in ieder geval op 1 januari 2013 van rechtswege vervallen. Dat is door eiseres ter zitting erkend.
7.3.
De rechtbank overweegt verder dat eiseres, na het van rechtswege vervallen van de vergunning, de bedrijfsvoering zoals was vergund, kon voortzetten als niet-vergunningplichtige inrichting. Tussen partijen staat niet ter discussie dat eiseres op 26 maart 2020 een melding als bedoeld in artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit heeft ingediend voor het beëindigen van het houden van varkens. In de melding geeft eiseres aan: “De melding houdt in dat ik verklaar (Zie bijlage) dat in de loodsen 3 en 4 geen varkens meer gehouden worden volgens een voorwaarde van de stoppersregeling.” Op de zitting heeft eiseres bevestigd dat er geen varkens of andere dieren meer worden gehouden.
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat het college de referentiesituatie terecht heeft ontleend aan de onder 7.3 genoemde melding en terecht heeft geconcludeerd dat de referentiesituatie 0 dieren was. De overwegingen in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 juli 2021 [4] waar eiseres naar verwijst leiden niet tot een ander oordeel. De rechtbank volgt de overweging van de Afdeling in die uitspraak dat de maatregelen die het bedrijf moest treffen om aan de stoppersregeling mee te doen, de milieuvergunde situatie die relevant is voor de referentiesituatie niet wijzigden. Maar de Afdeling overweegt in diezelfde uitspraak ook dat de referentiesituatie terecht is ontleend aan de melding die op grond van het Activiteitenbesluit is gedaan vanwege de vermindering van het vergunde aantal dieren.
Ook in de onderhavige situatie is er sprake van een melding in het kader van de stoppersregeling én een melding op grond van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit. De melding van eiseres uit om mee te doen aan de stoppersregeling, is niet relevant voor het bepalen van de referentiesituatie omdat een dergelijke melding, zonder wettelijke grondslag, de toestemming om bepaalde milieubelastende activiteiten te mogen verrichten niet wijzigt. De rechtbank ziet in deze uitspraak van de Afdeling dan ook steun voor het oordeel dat de referentiesituatie kan worden ontleend aan de melding die op grond van het Activiteitenbesluit op 26 maart 2020 is gedaan. Het betoog slaagt niet.
Toepassing artikel 4:5 Awb
8. Eiseres heeft ook aangevoerd dat het college geen correcte toepassing heeft gegeven aan artikel 4:5 van de Awb en dat de aanvraag niet buiten behandeling is gelaten maar inhoudelijk is geweigerd.
8.1.
Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat de aanvraag niet buiten behandeling is gelaten als bedoeld in artikel 4:5 van de Awb en dat deze overwegingen ten onrechte in het bestreden besluit zijn opgenomen. Het college heeft de vergunning geweigerd omdat er geen sprake is van een referentiesituatie en om die reden er niet intern kan worden gesaldeerd worden. De rechtbank zal dit gebrek in de besluitvorming met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren omdat niet gebleken is dat eiseres hierdoor in haar belangen is geschaad.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de aangevraagde vergunning terecht heeft geweigerd.
10. Omdat de rechtbank toepassing heeft gegeven aan artikel 6:22 van de Awb moet het college wel het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De toenmalige gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 907,-.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van totaal € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. S. G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:71.
2.Artikel 6.5 van Bijlage I bij de Richtlijn industriële emissies: “Intensieve (…) varkenshouderij: (…) b) met meer dan 2000 plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 30 kg), of c) met meer dan 750 plaatsen voor zeugen.”
3.Uitspraak van de Afdeling van 29 oktober 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG1831.
4.Uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1507.