ECLI:NL:RBNNE:2025:667

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
18.001241.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grooming van een minderjarige via communicatiediensten

Op 21 februari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan grooming. De verdachte heeft in de periode van 21 tot en met 23 november 2023 via een communicatiedienst contact gelegd met iemand die zich voordeed als een minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een ontmoeting heeft voorgesteld met het oogmerk om ontuchtige handelingen te verrichten met deze fictieve minderjarige. De verdachte heeft dit feit duidelijk en ondubbelzinnig bekend, wat de rechtbank heeft doen besluiten om de bewijsmiddelen te beperken tot de verklaring van de verdachte en een proces-verbaal van bevindingen van de politie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met bijzondere voorwaarden voor psychologische diagnostiek en behandeling. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren. De zaak is behandeld op tegenspraak, en de verdachte was aanwezig met zijn advocaat, terwijl het Openbaar Ministerie vertegenwoordigd was door een officier van justitie.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/001241-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 februari 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 1989 te [geboorte plaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 februari 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. Keijzer, advocaat te Emmen.
Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G.R. Stoeten.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 november 2023 tot en met 23 november 2023 te Assen, althans in Nederland, door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst, aan iemand die zich voordeed als een persoon die de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, te weten als de fictieve minderjarige genaamd [naam] , een ontmoeting heeft voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handelingen met een persoon die de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt te plegen en/of een afbeelding van een seksuele gedraging te vervaardigen, waarbij een persoon die de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt was betrokken, terwijl hij, verdachte, enige handeling heeft ondernomen tot het verwezenlijken van die ontmoeting, door:
  • contact te leggen en/of te onderhouden en/of (vervolgens) seksueel getinte vragen te stellen en/of duidelijk te maken dat hij, verdachte, een afspraak wilde maken en/of (vervolgens) voorstellen te doen met betrekking tot de locatie en/of (vervolgens) een tijdstip en locatie af te spreken en/of
  • ( vervolgens) op de afgesproken tijd en/of plaats (met de auto) in persoon te verschijnen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 februari 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 december 2023, opgenomen op pagina 17 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023317059 d.d. 14 december 2023, inhoudend de bevindingen relaas van verbalisant [naam].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 21 november 2023 tot en met 22 november 2023 te Assen, door middel van een geautomatiseerd werk en met gebruikmaking van een communicatiedienst, aan iemand die zich voordeed als een persoon die de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, te weten als de fictieve minderjarige genaamd [naam] , een ontmoeting heeft voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handelingen met een persoon die de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt te plegen terwijl hij, verdachte, enige handeling heeft ondernomen tot het verwezenlijken van die ontmoeting, door:
  • contact te leggen en te onderhouden en vervolgens seksueel getinte vragen te stellen en duidelijk te maken dat hij, verdachte, een afspraak wilde maken en vervolgens voorstellen te doen met betrekking tot de locatie en vervolgens een tijdstip en locatie af te spreken en
  • vervolgens op de afgesproken tijd en plaats in persoon te verschijnen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst aan iemand die zich, al dan niet met een technisch hulpmiddel, waaronder een virtuele creatie van een persoon die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, voordoet als een persoon die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt een ontmoeting voorstellen met het oogmerk ontuchtige handelingen met die persoon te plegen, terwijl hij enige handeling onderneemt gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting (grooming).
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van drie jaren en een taakstraf van 120 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat hij de eis van de officier van justitie passend vindt. Indien de rechtbank het nodig zou vinden om bijzondere voorwaarden - bijvoorbeeld gesprekken met een psycholoog - te koppelen aan het voorwaardelijke deel, dan zal verdachte daaraan meewerken.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van de reclassering van 16 juli 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 december 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan - kort gezegd - “grooming” van een jongen genaamd [naam] . De verdachte verkeerde onder de indruk dat het een jongen van vijftien jaar oud was. In werkelijkheid hebben werknemers van een mediabedrijf onder de fictieve naam “ [naam] ” een account aangemaakt waarbij zij zich voordeden als een jongen van vijftien jaar oud. Verdachte heeft “ [naam] ” al snel na het eerste contactmoment veelvuldig seksueel getinte berichten gestuurd en aangestuurd op een ontmoeting om seksuele handelingen met hem te verrichten tegen betaling. Uiteindelijk is de verdachte ook daadwerkelijk naar de afgesproken ontmoetingsplaats toe gereisd. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij enkel oog heeft gehad voor het bevredigen van zijn eigen lusten en op geen enkele manier heeft stilgestaan bij de schade die hij daarmee zou toebrengen aan een minderjarige. Dat [naam] een fictief persoon is, doet daaraan niet af, nu de verdachte immers dacht dat hij contact had en een ontmoeting had geregeld met een echt persoon. Door het groomen heeft de verdachte tot uitdrukking gebracht dat hij de wens had om seksuele handelingen te verrichten bij een minderjarige onder de zestien jaar. Dit is naar het oordeel van de rechtbank zeer ernstig en zorgelijk en hier houdt de rechtbank ook rekening mee in de strafoplegging.
Persoonlijke omstandigheden
Uit het reclasseringsrapport blijkt het volgende. De belangrijkste criminogene factoren worden gezien in de relaties en verdachte zijn psychosociaal functioneren en houding. Volgens de reclassering is nadere diagnostiek noodzakelijk door een daartoe erkende (forensische) GGZ-instelling. Voor wat betreft het ten laste gelegde wordt een deels procriminele houding waargenomen omdat verdachte doelbewust een (betaalde) seksafspraak heeft gemaakt met een jongen onder de zestien jaar. Ten tijde van het vermeende delict waren de andere leefgebieden op orde. Het recidiverisico op een nieuw zedenfeit wordt ingeschat als laag tot matig. De reclassering heeft geadviseerd om geen bijzondere voorwaarden op te leggen omdat zij gelet op de beperkte responsiviteit van verdachte geen mogelijkheden zien om met reclasseringsinterventies of toezicht de risicos te beperken of het gedrag te veranderen.
De straf
De rechtbank komt, alles afwegende, tot oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met daaraan gekoppeld een proeftijd van drie jaren. Daarnaast wordt aan verdachte opgelegd een taakstraf voor de duur van 120 uren.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarde verbinden dat (nadere) psychologische diagnostiek plaatsvindt en - indien geïndiceerd - behandeling zal volgen. De rechtbank is van oordeel dat de oplegging hiervan noodzakelijk is om meer zicht te krijgen in de beweegredenen van verdachte die hem ertoe hebben gebracht om dit strafbare feit te plegen. De reclassering komt tot diezelfde conclusie, maar heeft gelet op de proceshouding van verdachte geen bijzondere voorwaarden geadviseerd. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij zelf ook niet weet hoe dit heeft kunnen plaatsvinden. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat uit het dossier aanwijzingen volgen dat verdachte seksuele interesse heeft in minderjarigen - terwijl verdachte dit ter zitting stellig heeft ontkend - en dat sprake is van een strafbaar feit dat zeer dicht tegen een hands-on-delict aan zit. Dit alles maakt dat de rechtbank diagnostiek nodig acht. Verdachte heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat hij - ondanks dat hij een gesprek met een psycholoog niet nodig vindt - hieraan wel zou willen meewerken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 248e van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde meewerkt aan diagnostiek en de eventueel daaruit voortvloeiende (ambulante) behandeling, door een door de reclassering aan te wijzen instelling, voor zolang de reclassering dit nodig vindt, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de door die instelling te geven huisregels.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

een taakstraf voor de duur van 120 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van
zestig dagenzal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.D. van Essen, voorzitter, mr. R. Baluah en mr. H.M. Lenting, rechters, bijgestaan door mr. M.W. ten Brinke, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 februari 2025.
Mr. H.M. Lenting is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.