Op 21 februari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mishandeling, vrijheidsberoving en dwang. De zaak kwam voor de meervoudige kamer van de rechtbank naar aanleiding van een aangifte van de levensgezel van de verdachte. De tenlastelegging omvatte meerdere incidenten van mishandeling en het wederrechtelijk ontnemen van de vrijheid van de aangeefster, die in de periode van 31 oktober 2022 tot en met 9 februari 2023 zou hebben plaatsgevonden. De verdachte ontkende de beschuldigingen en zijn raadsman pleitte voor vrijspraak, stellende dat de aangifte onvoldoende steun vond in het dossier.
Tijdens de zitting op 7 februari 2025 werd de aangeefster bijgestaan door haar advocaat, terwijl het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door de officier van justitie. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster niet voldoende werd ondersteund door ander bewijs. De rechtbank benadrukte dat volgens artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering een veroordeling niet uitsluitend kan steunen op de verklaring van één getuige. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten.
De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen en verklaarde de vordering van de benadeelde partij, de aangeefster, niet-ontvankelijk, omdat het feit niet bewezen was. De rechtbank bepaalde dat de benadeelde partij haar eigen proceskosten diende te dragen. Dit vonnis werd uitgesproken door de rechters op 21 februari 2025, waarbij mr. H.M. Lenting, de voorzitter, buiten staat was om het vonnis mede te ondertekenen.