ECLI:NL:RBNNE:2025:641

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
LEE 24/1992
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadevergoeding aanvraag door IMG in verband met verhuiskosten en gederfde inkomsten door aardbevingsproblematiek

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om schadevergoeding door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) beoordeeld. Eisers, woonachtig in Oosternieland, hebben in het verleden al schadevergoedingen ontvangen voor mijnbouwgerelateerde schade. Hun recente aanvraag, ingediend op 15 maart 2023, betreft vergoeding van verhuiskosten en gederfde inkomsten na hun verhuizing naar Rotterdam. Het IMG heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat de gevraagde kosten al onder de Stuwmeerregeling vallen, waar eisers eerder een vergoeding voor hebben ontvangen.

De rechtbank behandelt de zaak op 23 januari 2025, waarbij eisers en de gemachtigden van het IMG aanwezig zijn. De rechtbank constateert dat het IMG niet in staat is gesteld om het causaal verband tussen de aardbevingsproblematiek en de medische klachten van eisers vast te stellen, omdat eisers niet hebben meegewerkt aan een medisch onderzoek. De rechtbank oordeelt dat de gevorderde schadevergoeding niet onder de Stuwmeerregeling valt en dat het IMG bevoegd is om de aanvraag te behandelen. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard, maar het IMG wordt wel veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/1992

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2025 in de zaak tussen

[naam 1] en [naam 2] , uit Rotterdam, eisers

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, het IMG

(gemachtigden: mr. I. Pijper en mr. B.C. Rots).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag van eisers om schadevergoeding.
1.1.
Het IMG heeft deze aanvraag met het besluit van 10 juli 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 3 april 2024 op het bezwaar van eisers is het IMG bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het IMG heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft beroep op 23 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser [naam 2] en de gemachtigden van het IMG.

Feiten en totstandkoming van het besluit

2.1.
Eisers waren woonachtig op het [adres] te Oosternieland. Vanaf 2012 zijn zij betrokken geweest in verschillende procedures voor vergoeding van mijnbouwgerelateerde schade. De tegenpartijen in deze procedures zijn geweest de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V., de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen en het IMG.
2.2.
Aan eisers is in totaal € 39.772,04 aan vergoeding van fysieke schade aan de woning toegekend (waaronder de vergoeding die onder 2.3. wordt besproken), € 14.000,- als vergoeding voor de daling van de waarde van de woning en € 10.000,- als vergoeding van immateriële schade.
2.3.
Op 4 oktober 2019 hebben eisers een aanvraag gedaan op grond van de Stuwmeerregeling. Met deze regeling werd beoogd een groot aantal (lopende) fysieke schadegevallen af te handelen met een forfaitaire regeling. Bij besluit van 15 november 2019 heeft het IMG overeenkomstig de aanvraag aan eisers een schadevergoeding van € 5.000,- toegekend, bestaande uit een vergoeding van € 4.000,- voor fysieke schade aan de woning ten tijde van het besluit en uit een vergoeding van € 1.000,- voor ‘overige schade’.
2.4.
In 2020 hebben eisers hun woning in Oosternieland verkocht en zijn zij verhuisd naar Rotterdam.
2.5.
Op 15 maart 2023 hebben eisers bij het IMG een aanvraag voor vergoeding van verhuiskosten ten bedrage van € 16.766,- en voor vergoeding van gederfde inkomsten ten bedrage van € 38.178,- ingediend.
2.6.
In het primaire besluit van 10 juli 2023 heeft het IMG bovengenoemde verhuiskosten en gederfde inkomsten aangemerkt als bijkomende kosten en gesteld dat eisers daarvoor in het kader van de Stuwmeerregeling als ‘overige kosten’ (zie 2.3.) al vergoeding hebben ontvangen. Om die reden is de aanvraag afgewezen.
2.7.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Desgevraagd heeft de toenmalige gemachtigde van eisers bij e-mailbericht van 14 februari 2024 kenbaar gemaakt dat een hoorzitting achterwege gelaten kan worden omdat de toegevoegde waarde daarvan niet ingezien wordt.
2.8.
Bij e-mailbericht van 14 maart 2024 heeft het IMG het volgende aan de toenmalige gemachtigde van eisers voorgelegd:
Zoals vanmiddag eerder telefonisch besproken heeft het Instituut voor de afhandeling van het in het onderwerp genoemd dossier nadere bewijsstukken nodig. Het Instituut kan op basis van de in het dossier aangeleverde bewijsstukken niet concluderen wat de precieze
klachten van uw cliënt, de heer [naam 2] , waren, hoe deze zijn ontstaan en hoe deze zich in de tijd hebben ontwikkeld. Ook kan het Instituut op basis van deze bewijsstukken niet vaststellen dat de klachten een gevolg zijn van (de afhandeling van) mijnbouwschade.
Het Instituut is voornemens een onafhankelijke medisch adviseur in te schakelen om hem te adviseren. Dit betreft de heer mr. drs. J.H.M. de Brouwer, namens Peritia BV.
Deze onafhankelijke medisch adviseur heeft dan wel inzage in de medische dossiers van uw cliënt nodig. Het Instituut verzoekt dan ook om toestemming van uw cliënt voor deze inzage. Het Instituut verneemt graag binnen een week of uw cliënt de gevraagde toestemming verleent.
De toenmalige gemachtigde van eisers heeft bij e-mailbericht van 20 maart 2024 als volgt gereageerd:
IMG heeft zowel aan de heer [naam 2] als aan mevrouw [naam 1] een vergoeding toegekend voor immateriële schade (zie bijgevoegde besluiten). Daarmee staat vast dat sprake is van immateriële schade als gevolg van de gevolgen van de gaswinning. Volgens IMG is zelfs sprake van een ernstige persoonsaantasting. Is het enkele feit dat reeds vaststaat dat sprake is van een ernstige persoonsaantasting als gevolg van de gevolgen van de gaswinning niet reeds voldoende om het causaal verband aan te nemen met betrekking tot de thans
gevorderde schade?
2.9.
In het besluit op bezwaar van 3 april 2024 heeft het IMG het primaire besluit, en daarmee de afwijzing van de aanvraag, gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Zoals vermeld onder 2.6 heeft verweerder de aanvraag in het primaire besluit afgewezen omdat eisers voor de gestelde schadeposten reeds eerder vergoeding zouden hebben ontvangen in het kader van de Stuwmeerregeling. De rechtbank stelt vast dat verweerder dit standpunt in het nu bestreden besluit niet herhaalt en dat verweerder in dit besluit het verzoek tot schadevergoeding inhoudelijk beoordeelt.
4.2.
In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder daarentegen het primaire standpunt ingenomen dat de posten waarvoor eisers vergoeding hebben gevraagd onder de Stuwmeerregeling vallen, ook voor zover het om toekomstige kosten ging.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank valt de nu gevorderde schadevergoeding niet onder de post ‘overige schade’ van de Stuwmeerregeling. In het besluit van 15 november 2019 (zie 2.3.) waarbij deze vergoeding is toegekend, wordt toegelicht dat dit gaat om eventuele materiële gevolgschade, bijkomende kosten, overlast en wettelijke rente. De rechtbank begrijpt, gezien deze omschrijving en de hoogte van het bedrag, dat dit gaat over beperkte kosten die zich voor kunnen doen rond het herstel van fysieke schade. De kosten waarvan eisers in de voorliggende aanvraag vergoeding vragen, zijn naar hun aard van een andere orde.
4.4.
De rechtbank concludeert dat verweerder op grond van artikel 2, derde lid, van de Tijdelijke wet Groningen bevoegd is de aanvraag van eisers tot schadevergoeding te behandelen. In het bestreden besluit is hier, zij het niet expliciet, terecht vanuit gegaan.
5. De rechtbank overweegt dat verweerder uitsluitend de taak en de bevoegdheid heeft om schade te vergoeden die is ontstaan door beweging van de bodem als gevolg van (in dit geval) de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld. De door eisers gestelde schade moet dus veroorzaakt zijn door mijnbouw. Als dit causaal verband ontbreekt, is vergoeding niet aan de orde.
5.1.
Eisers stellen dat hun verhuizing (zie 2.2.) het directe gevolg is van stress door de aardbevingsproblematiek. Stress kan in het algemeen ziekmakend zijn en dat is bij beide eisers ook het geval geweest. Zij kampen beiden met chronische ziekten die, volgens eisers, deels zijn veroorzaakt en in ieder geval zijn verergerd door de stress rond de aardbevingsproblematiek.
5.2.
Zoals beschreven in 2.8., heeft verweerder aan eisers voorgesteld een medisch deskundige onderzoek te laten doen naar het verband tussen de aardbevingsproblematiek en de medische klachten van eisers. Eisers hebben dit voorstel echter afgewezen.
5.3.
Deze keuze van eisers heeft er, naar het oordeel van de rechtbank, toe geleid dat verweerder niet in staat is gesteld om vast te stellen of het causaal verband zich wel of niet voordeed. Anders dan de gemachtigde van eisers toentertijd heeft gesteld, volgt uit de toekenning van immateriële schade niet dat andersoortige gestelde schade ook is veroorzaakt door mijnbouw. Reeds om deze reden heeft verweerder in het bestreden besluit het bezwaar terecht ongegrond verklaard.
6. Omdat het causaal verband tussen de gestelde schade en mijnbouw niet is vast komen te staan, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

7.1.
Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag tot schadevergoeding in stand blijft.
7.2.
In de wisselende standpuntbepaling van verweerder (zie onder 4.2.) ziet de rechtbank wel aanleiding om te bepalen dat het IMG het griffierecht aan eisers moet vergoeden en om aan eisers vergoeding van hun proceskosten toe te kennen. Deze proceskosten zijn de reiskosten (berekend naar ov-kosten) die eiser [naam 2] heeft gemaakt voor deelname aan de zitting. De rechtbank ziet geen aanleiding om de overige door eisers genoemde kosten te vergoeden omdat niet is gebleken dat deze zijn gemaakt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het IMG het griffierecht van € 187,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het IMG tot betaling van de proceskosten van eisers van € 65,18.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Tijdelijke wet Groningen
Artikel 1:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(….)
schade: schade die is ontstaan door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld of als gevolg van de gasopslag Norg of de gasopslag bij Grijpskerk;
Artikel 2, derde lid:
Het Instituut:
a. heeft tot taak en is bevoegd schade af te handelen en daartoe:
1°.aanvragen in behandeling te nemen, voor zover de aanvrager zijn vordering tot vergoeding van schade op de exploitant ter zake van de schade waarvoor vergoeding wordt aangevraagd aan de Staat heeft overgedragen;
2°.de aanspraak op een vergoeding van schade vast te stellen, en
3°.de omvang van de vergoeding van schade of, indien de aanvrager dit wenst en de schade zich daarvoor leent, de te treffen maatregelen in natura vast te stellen;
b. heeft tot taak om schade te vergoeden en daartoe aan de aanvrager de vastgestelde vergoeding uit te keren of, indien de aanvrager dit wenst en de schade zich daarvoor leent, de te treffen maatregelen in natura uit te voeren; (…)