ECLI:NL:RBNNE:2025:630

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
23/3143
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overtredingen van de Meststoffenwet met matiging door overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 31 januari 2025, wordt het beroep van eiseres tegen een opgelegde bestuurlijke boete wegens overtredingen van de Meststoffenwet (Msw) beoordeeld. Eiseres, die een gemengd bedrijf exploiteert, heeft onvoldoende bewijs ingebracht tegen de bewijsmiddelen die de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (verweerder) tegen haar heeft verzameld. De rechtbank constateert dat er bij controles door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) overtredingen zijn vastgesteld met betrekking tot mesttransporten naar de percelen van eiseres op 5 en 11 juni 2021. Eiseres heeft betoogd dat er geen mest op haar percelen is gelost en dat zij enkel eigen mest heeft uitgereden. De rechtbank oordeelt echter dat de bewijsmiddelen, waaronder het AGR/GPS systeem en verklaringen van betrokkenen, voldoende zijn om de boete te rechtvaardigen.

De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor de berechting van de zaak is overschreden. De redelijke termijn begint met de boetekennisgeving op 6 december 2022 en eindigt op 6 december 2024. Aangezien de uitspraak op 31 januari 2025 is gedaan, is de termijn met ongeveer twee maanden overschreden. Dit leidt tot een matiging van de boete van € 2.850,- naar € 2.707,-. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor wat betreft de hoogte van de boete, maar laat het besluit voor het overige in stand. Tevens wordt verweerder opgedragen het griffierecht aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/3143

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigden: [gemachtigde] en [gemachtigde]),
en

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, verweerder

(gemachtigde: dhr. mr. M. Leegsma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een opgelegde bestuurlijke boete [1] , vanwege overtredingen van de Meststoffenwet (Msw).
1.1.
Met het bestreden besluit van 14 juni 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres exploiteert een gemengd bedrijf dat wordt gerund door vader en dochter.
2.1.
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft een rapport van bevindingen uitgebracht na een onderzoek, waarbij de onderneming van eiseres is gecontroleerd op grond van de Msw. In dat rapport is vermeld dat bij eiseres een aantal overtredingen is vastgesteld, die zien op mesttransporten naar percelen van eiseres. Deze transporten hebben plaatsgevonden op 5 en 11 juni 2021.
2.2.
Per mesttransport is een vervoersbewijs dierlijke meststoffen (VDM) opgemaakt. Het VDM dient als bewijsstuk waarmee elk van de partijen verantwoording aflegt over de mest en daarmee de hoeveelheid fosfaat en stikstof die de vracht bevat. Volgens de systematiek van de toepasselijke regelgeving zijn voor de registratie van afgevoerde mest drie partijen verantwoordelijk: de afnemer (degene die de mest feitelijk krijgt), de leverancier en het transportbedrijf [2] . Verweerder heeft gecontroleerd of eiseres bij de transporten de administratieve verplichtingen is nagekomen. Verweerder heeft geconstateerd dat negentien VDM’s niet door eiseres als de feitelijk afnemer zijn ondertekend.
2.3.
Verweerder heeft op 6 december 2022 bij eiseres het voornemen kenbaar gemaakt dat aan haar een totale boete van € 2.850,- wordt opgelegd, wegens het niet naar waarheid opmaken van negentien VDM’s. Met het besluit van 28 februari 2023 heeft verweerder het voornemen gehandhaafd. Het rapport van de NVWA is ten grondslag gelegd aan het besluit.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de bestuurlijke boete terecht is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen. Nu de redelijke termijn voor berechting is overschreden ziet de rechtbank aanleiding het beroep gegrond te verklaren en de aan eiseres opgelegde boete te matigen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is de bestuurlijke boete aan eiseres op goede gronden opgelegd?
5.1.
Eiseres stelt primair dat niet is bewezen dat er mest op haar percelen is gelost. Als dat was gebeurd zou dat zeker zijn opgevallen, en niemand heeft de betreffende mesttransporten vernomen, zo stelt zij. Ter zitting voegt eiseres hier aan toe dat zij eigen mest op de percelen heeft geïnjecteerd, in dezelfde periode en redelijk kort voordat de verboden gedragingen zijn verricht. Het is volgens eiseres daarom niet onlogisch dat de rapporteurs van de NVWA sleuven in de grond hebben waargenomen. Subsidiair betoogt eiseres dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld. Als er toch mest is gelost weet eiseres niet hoe de vreemde mest op haar percelen is gekomen. Op haar bedrijf wordt enkel hun eigen mest uitgereden, zo stelt eiseres.
5.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er voldoende bewijs ligt, op grond waarvan de boete aan eiseres mag worden opgelegd. Ten eerste merkt verweerder op dat via het AGR/GPS systeem te zien is wanneer ergens een vracht wordt geladen en gelost. Tijdstippen van laden en lossen worden door het systeem automatisch gegenereerd en toegezonden aan verweerder. Verweerder voegt hier desgevraagd aan toe dat de mogelijkheid dat de ladingen en lossingen een andere stof dan mest hebben bevat, in het geheel niet waarschijnlijk is. Met name omdat de mest op de betreffende dagen door de rapporteurs van de NVWA is waargenomen en de verrichte metingen de aanwezigheid bevestigen.
5.3.
Ten tweede verwijst verweerder naar verklaringen in de stukken, die zijn afgelegd door de eigenaar van het transportbedrijf en de loonwerker die de ritten heeft uitgevoerd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit deze verklaringen blijkt dat er vreemde mest is gelost op de percelen van eiseres en ook dat eiseres bij deze lossingen betrokken is.
5.4.
De beroepsgronden van eiseres slagen niet. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de stukken en de toelichting die verweerder heeft gegeven ter zitting blijkt dat het AGR/GPS systeem transporten in ‘real time trackt’. Hierdoor komen de signalen ook onmiddellijk binnen bij verweerder en kan hij per ommegaande rapporteurs ter plaatse onderzoek laten verrichten, zoals hier is gebeurd. Het rapport dat daarvan is opgemaakt ligt ten grondslag aan de opgelegde boete. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit zowel de GPS meldingen als uit de bevindingen van de rapporteurs van de NVWA, dat er mest is gelost op de percelen van eiseres. De (niet onderbouwde) stelling van eiseres dat zij vlak daarvoor zelf mest heeft uitgereden op de percelen, doet niet af aan de signalen uit het AGR/GPS systeem, de bevindingen van de rapporteurs en de verklaring van de loonwerker.
5.5.
Het betoog van eiseres dat er in dat geval sprake is van afwezigheid van alle schuld, slaagt ook niet. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt de betrokkenheid van eiseres voldoende uit de verklaringen van de eigenaar van het transportbedrijf en de loonwerker. Eiseres heeft bovendien verklaard hen beroepshalve te kennen. Voorts wijst de rechtbank erop dat er sprake was van negentien lossingen, op percelen rondom het bedrijf. De transporten waren over de hele dag en er is vanaf het bedrijf voldoende zicht op de percelen om ten minste de transporten te kunnen waarnemen. Eiseres heeft ook zelf aangegeven dat het haar zeker zou moeten zijn opgevallen als er mest werd gelost. Naar het oordeel van de rechtbank rijmt het betoog van eiseres over de afwezigheid van alle schuld dan ook niet met de feiten.
5.6.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat eiseres in haar beroepschrift en ter zitting onvoldoende heeft ingebracht tegen de bewijsmiddelen die verweerder tegen haar heeft verzameld. Vast is komen te staan dat eiseres de verantwoordelijk afnemer is van de uitgereden mest en dat de overtredingen haar ook kunnen worden aangerekend. Omdat de negentien VDM’s niet door eiseres als afnemer zijn ondertekend, is eiseres hiervoor terecht beboet door verweerder.
Is er hier sprake van overschrijding van de redelijke termijn van berechting?
6. Ten aanzien van hetgeen eiseres betoogt over het tijdsverloop in deze procedure, merkt de rechtbank het volgende op. Volgens vaste rechtspraak geldt als uitgangspunt dat een totale lengte van de procedure van twee jaar redelijk is voor de beslechting van een geschil over een boete. De redelijke termijn begint met de boetekennisgeving, in dit geval op 6 december 2022. Dat betekent dat de redelijke termijn eindigt op 6 december 2024. De redelijke termijn is dus op het moment van deze uitspraak overschreden met zo’n twee maanden.
6.1.
Omdat de rechtbank van oordeel is dat er een overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden, moet de boete worden gematigd. Bij overschrijding van de redelijke termijn met minder dan een jaar wordt de boete in beginsel met 5% per half jaar gematigd. In dit geval heeft overschrijding van de redelijke termijn plaatsgevonden met een periode korter dan zes maanden, waardoor de boete met 5% moet worden gematigd. Dit betekent dat de rechtbank de boete zal matigen tot een bedrag van € 2.707,-.
Het horen
7. Eiseres heeft opgemaakt uit een telefoongesprek met een medewerker van verweerder, dat haar is geadviseerd om van het horen af te zien. Dat verweerder in het bestreden besluit schrijft dat eiseres niet op haar bezwaren wilde worden gehoord, is volgens eiseres dan ook niet juist. Ter zitting licht eiseres toe dat zij hiermee heeft bedoeld aan te geven dat de communicatie met verweerder in deze procedure niet altijd goed is verlopen. De rechtbank merkt daarom ten overvloede op dat eiseres ter zitting desgevraagd heeft aangegeven, dat van een beroep op de schending van de hoorplicht geen sprake is.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep van eiseres is gegrond vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarin de hoogte van de bestuurlijke boete is bepaald op € 2.850,-. De rechtbank laat het bestreden besluit voor het overige in stand.
8.1.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat de bestuurlijke boete wordt vastgesteld op € 2.707,-. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om verweerder op te dragen het griffierecht aan eiseres te vergoeden. Zij zal overeenkomstig beslissen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor wat betreft de hoogte van de opgelegde boete;
- herroept het primaire besluit voor wat betreft de hoogte van de opgelegde boete;
- bepaalt dat het bedrag van de opgelegde boete wordt vastgesteld op € 2.707,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van
K.D. Bosklopper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
31 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:40
1. Onder bestuurlijke boete wordt verstaan: de bestraffende sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom.
(…)
Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet
Geldend van 20-02-2021 t/m 31-05-2022
Artikel 53
1. Terzake van het vervoer van een vracht dierlijke meststoffen wordt door de leverancier, de vervoerder en de afnemer gezamenlijk een vervoersbewijs opgemaakt.
2 De leverancier en de afnemer dragen er ieder voor zijn deel, en de vervoerder voor het geheel, zorg voor dat het vervoersbewijs overeenkomstig de krachtens artikel 54 gestelde regels volledig en naar waarheid wordt ingevuld en ondertekend.
3 Het vervoersbewijs wordt bij ministeriële regeling vastgesteld en bevat in ieder geval gegevens over:
a. de leverancier, de vervoerder en de afnemer;
b. het tijdstip en de locatie van laden en lossen;
c. de hoeveelheid meststoffen; en
d. het soort meststoffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 5:40 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Dit is geregeld in artikel 53 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, zoals deze geldend was ten tijde van de verweten overtredingen.